ECLI:NL:RBMNE:2016:2502

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
16/661979-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak te Soest

In deze strafzaak werd de verdachte beschuldigd van opzettelijke brandstichting in een woning in Soest, gepleegd in september 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand in de woning is ontstaan door brandstichting, aangezien een technische oorzaak uitgesloten kon worden en er sporen van terpentine en een paraffinisch product zijn aangetroffen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van de verdachte in de woning op het moment van de brand niet voldoende bewijs opleverde dat hij de brand daadwerkelijk heeft aangestoken. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte motive had om de brand te stichten, omdat hij de woning moest verlaten, maar de verdediging stelde dat de bewijsvoering niet overtuigend was. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was om hem te veroordelen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De kosten van de partijen werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661979-14
Vonnisvan de meervoudige kamer voor strafzaken van 2 mei 2016,
op tegenspraakgewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1961] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2015 en 18 april 2016.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. G.A.E.M. van Zinnicq Bergmann, advocaat te Soest.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er – kort en feitelijk weergegeven – op neer dat verdachte:
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, in de periode van 9 september tot en met
10 september 2014 te Soest.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie noemt met name dat uit onderzoek van de forensische opsporing blijkt dat sprake is van brandstichting met gebruik van brandversnellende stoffen, dat eenzelfde soort brandversnellende stof in het keukenkastje van de woning is aangetroffen en dat verdachte op het moment van de brand als enige in de woning aanwezig was. Bovendien had de verdachte een motief nu hij een dag later tegen zijn zin de woning moest verlaten in verband met een op handen zijnde overdracht. De officier van justitie brengt voorts naar voren dat de melding van verdachte bij de brandweer de avond ervoor dat een schoorsteenbrand had gewoed, waarvoor de brandweer evenwel geen indicaties heeft kunnen constateren, er wat haar betreft op lijkt dat verdachte een alternatief scenario (brand veroorzaakt door na-ijlende schoorsteenbrand) in scène heeft proberen te zetten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken aangezien de enkele redenering dat verdachte wel degene moet zijn geweest die de brand heeft gesticht nu er geen andere oorzaak van de brand kan worden gevonden, onvoldoende is voor een bewezenverklaring. De raadsman noemt met name dat, volgens een schaderapport van Nationale Nederlanden, de brand onder de vloer is ontstaan, hetgeen niet in lijn lijkt te liggen met een brandstichting met brandversnellende stoffen op de vloer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat het op grond van het rapport van de forensische opsporing van
14 oktober 2014 aannemelijk is dat de brand in de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] is ontstaan door brandstichting. Immers is in het rapport een technische oorzaak uitgesloten en worden er, op het punt van oorsprong van de brand, sporen van terpentine en een paraffinisch product aangetroffen. Verder zijn er sterke aanwijzingen dat het verdachte is die de brand heeft gesticht. De enkele omstandigheid dat verdachte in de woning was op het moment van het ontstaan c.q. stichten van de brand is evenwel onvoldoende voor het bewijs dat hij ook degene is geweest die de brand heeft aangestoken. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het hem ten laste gelegde.

5.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank oordeelt dat de benadeelde partij,
[benadeelde], niet-ontvankelijk is in haar vordering nu verdachte wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
De rechtbank oordeelt dat de kosten van partijen, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil, dienen te worden gecompenseerd zodat elke partij de eigen kosten draagt.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Spreekt verdachte vrij van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Benadeelde partij
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde]niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. Frieling, voorzitter,
mrs. V. van Dam en A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters,
in tegenwoordigheid van N. Kruijswijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2016.
BIJLAGE : De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 09 september 2014 tot en met 10 september 2014 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (type 2 onder 1 kap) gelegen aan de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een of meer brandversnellende en/of brandbare vloeistoffen gesprenkeld in/op een of meer goederen en/of de (zolder)vloer van die woning, althans in die woning en/of (vervolgens) open vuur in aanraking gebracht met die besprenkelde
goederen of die (zolder)vloer en/of die (andere) delen van die woning, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer brandbare goederen in de woning, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (de zolderverdieping) van die woning geheel of gedeeltelijk is / zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de inboedel van die woning en/of de naastgelegen woning en/of de inboedel van die naastgelegen woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en / of levensgevaar voor (de op dat moment slapende) bewoner van
die naastgelegen woning, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)