In deze strafzaak werd de verdachte beschuldigd van opzettelijke brandstichting in een woning in Soest, gepleegd in september 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand in de woning is ontstaan door brandstichting, aangezien een technische oorzaak uitgesloten kon worden en er sporen van terpentine en een paraffinisch product zijn aangetroffen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van de verdachte in de woning op het moment van de brand niet voldoende bewijs opleverde dat hij de brand daadwerkelijk heeft aangestoken. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte motive had om de brand te stichten, omdat hij de woning moest verlaten, maar de verdediging stelde dat de bewijsvoering niet overtuigend was. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was om hem te veroordelen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De kosten van de partijen werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.