ECLI:NL:RBMNE:2016:2359

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
C/16/395702 / HA ZA 15-574
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een kredietovereenkomst en de gevolgen van betalingsachterstand

In deze zaak vordert Lindorff B.V. betaling van een bedrag van € 50.029,79 van de gedaagde, die een kredietovereenkomst had afgesloten met Santander Consumer Finance Benelux B.V. De gedaagde heeft het volledige kredietbedrag van € 50.000 opgenomen voor de aankoop van een auto, maar is na zijn werkloosheid in 2014 in betalingsproblemen gekomen. Lindorff heeft de vordering van Santander overgenomen en heeft de gedaagde meerdere keren aangemaand tot betaling. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat Lindorff geen aanspraak kan maken op betaling vanwege de redelijkheid en billijkheid, en dat Santander haar zorgplicht heeft geschonden door het krediet te verstrekken zonder voldoende onderzoek naar zijn financiële situatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde voldoende inkomen had op het moment van het sluiten van de overeenkomst en dat hij zich bewust was van de risico's van werkloosheid. De rechtbank heeft de vordering van Lindorff toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, die niet aan de wettelijke eisen voldeden. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/395702 / HA ZA 15-574
Vonnis van 11 mei 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LINDORFF B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres,
advocaat mr. D.K. Greveling te Hilversum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.A. Vis te De Bilt.
Partijen zullen hierna Lindorff en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 november 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 maart 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] werkte sinds 1 november 2010 in een vast dienstverband bij ICT Waterproof.
2.2.
Op 6 juli 2012 heeft [gedaagde] een kredietovereenkomst (hierna: de kredietovereenkomst) gesloten met Santander Consumer Finance Benelux BV (hierna: Santander) tot een maximum bedrag van € 50.000, tegen vergoeding van 6,9% rente per jaar. [gedaagde] heeft het volledige bedrag van € 50.000 kort na 6 juli 2012 opgenomen en daarmee een auto gekocht.
2.3.
[gedaagde] heeft met betrekking tot zijn woning sinds eind 2000 bij ING Bank een aflossingsvrije hypotheekschuld van € 185.051.
2.4.
Voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst heeft [gedaagde] aan Santander een kopie verstrekt van zijn salarisstrook over juni 2012. Op deze salarisstrook is vermeld dat [gedaagde] op 1 november 2010 bij ICT Waterproof in dienst is getreden en dat zijn netto maandsalaris € 3.251,23 bedroeg. Ook heeft [gedaagde] toen een overzicht, gedateerd 4 juli 2012, van zijn betaalrekening bij ING Bank aan Santander verstrekt. Dit overzicht heeft betrekking op de periode van 4 juni 2012 tot en met 27 juni 2012. Op dit bankafschrift is de ontvangst van zijn salaris over juni 2012 vermeld. Ook is daarop vermeld dat ING Bank op 4 juni 2012 ter zake van een hypotheek een bedrag van € 515,82 heeft geïncasseerd.
2.5.
Met ingang van 6 augustus 2012 moest [gedaagde] op grond van de kredietovereenkomst elke maand € 750 betalen (rente en aflossing). Begin 2014 is [gedaagde] werkloos geworden. Vanaf april 2014 heeft [gedaagde] in het kader van de kredietovereenkomst niets meer betaald aan Santander.
2.6.
Op 28 juli 2014 heeft Santander haar vordering op [gedaagde] verkocht en overgedragen aan Lindorff. [gedaagde] is hiervan bij brief van 5 augustus 2014 van Lindorff op de hoogte gesteld. In deze brief is [gedaagde] aangemaand tot betaling van een hoofdsom van
€ 47.828,45 binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief. Ook heeft Lindorff [gedaagde] in deze brief meegedeeld dat Lindorff, indien de betaling niet voor het einde van de sommatietermijn op haar rekening zou zijn bijgeschreven, een bedrag van
€ 1.516,13 aan incassokosten in rekening zou brengen. [gedaagde] heeft niet voldaan aan deze sommatie en heeft ook geen bedragen aan Lindorff betaald naar aanleiding van latere aanmaningen.
2.7.
Op grond van artikel 9 van de toepasselijke algemene voorwaarden (hierna: de algemene voorwaarden) is [gedaagde] (in ieder geval) op 20 augustus 2014 de volledige hoofdsom, vermeerderd met de contractuele rente, verschuldigd geworden.
2.8.
Op 24 maart 2016 (de datum van de comparitie) had [gedaagde] een betalingsachterstand bij ING Bank van ongeveer € 6.000, maar [gedaagde] heeft een betalingsregeling met ING getroffen en hij verwacht dat hij die schuld eind 2016 zal hebben afgelost.
2.9.
[gedaagde] is bereid te schikken met Lindorff voor een bedrag van € 17.000. Als ZZP-er verdient hij nu ongeveer € 1.000 per maand. Zijn voormalige werkgever ICT Waterproof heeft hem voor de zomer van 2016 aangeboden als ZZP-er in een project van ICT Waterproof werkzaam te zijn, op voorwaarde dat hij met Lindorff een schikking bereikt. In dat geval is ICT Waterproof bereid de totale fee voor dat project ter hoogte van ongeveer
€ 10.000 aan [gedaagde] vooruit te betalen, zodat hij daarmee kan voldoen aan zijn betalingsverplichting uit hoofde van een schikking. Lindorff is (nog) niet bereid een schikking met [gedaagde] te treffen.
2.10.
De schuld van [gedaagde] aan Lindorff bedroeg op 17 juni 2015 € 50.029,79.

3.Het geschil

3.1.
Lindorff vordert (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot a) betaling van € 50.029,79, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 18 juni 2015 tot de dag der algehele voldoening, b) betaling van
€ 1.516,16 ter vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en c) tot vergoeding van de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Lindorff in haar vorderingen, althans tot ontzegging daarvan, met veroordeling van Lindorff in de kosten van deze procedure (uitvoerbaar bij voorraad). In verband hiermee betoogt [gedaagde] dat Lindorff op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 248 lid 2 BW) geen aanspraak kan maken op enige betaling, althans dat Lindorff op niet méér aanspraak kan maken dan € 17.000, in één keer te betalen, op voorwaarde dat algehele finale kwijting wordt verleend en de (eventuele) BKR-registratie wordt doorgehaald. In verband hiermee betoogt [gedaagde] dat het gelet op zijn financiële situatie onmogelijk is dat hij zijn schuld aan Lindorff geheel of gedeeltelijk betaalt en dat Santander haar precontractuele zorgplicht jegens [gedaagde] heeft geschonden. Santander had [gedaagde] het onderhavige krediet nooit mogen verstrekken en heeft daardoor in strijd gehandeld van artikel 4:34 lid 1 en 2 van de Wet op het financieel toezicht. Ter onderbouwing hiervan voert [gedaagde] aan dat:
Santander [gedaagde] niet heeft gewezen op het risico van de hoogte van de lening
Santander geen, althans onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de financiële situatie van [gedaagde] , doordat zij heeft nagelaten de vaste lasten en de continuïteit van het inkomen van [gedaagde] te onderzoeken.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer van [gedaagde] , dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Lindorff aanspraak maakt op (volledige) betaling van zijn schuld uit hoofde van de kredietovereenkomst, slaagt niet. Dit wordt hierna toegelicht.
4.2.
[gedaagde] heeft informatica gestudeerd aan een universiteit. Op het moment waarop de kredietovereenkomst werd gesloten had [gedaagde] een vast dienstverband bij ICT Waterproof tegen een netto maandsalaris van ruim € 3.250. Zonder nadere toelichting van [gedaagde] die op het tegendeel wijst mocht Santander onder deze omstandigheden redelijkerwijs aannemen dat [gedaagde] in staat zou zijn voldoende inkomen te verwerven om de maandlasten te kunnen (blijven) voldoen.
4.3.
Niemand heeft de garantie dat hij altijd zijn baan zal behouden. Op het moment van het sluiten van de kredietovereenkomst was de kredietcrisis bovendien al in volle gang, met veel banenverlies en faillissementen tot gevolg. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat werkloosheid kan leiden tot (fors) inkomensverlies. Het risico dat [gedaagde] de maandtermijnen niet meer zou kunnen voldoen als hij zijn baan zou kwijtraken heeft [gedaagde] dan ook kunnen voorzien. Santander hoefde [gedaagde] niet op dit risico te wijzen.
4.4.
Door het ondertekenen van de kredietovereenkomst heeft [gedaagde] uitdrukkelijk bevestigd dat hij van de algemene voorwaarden kennis heeft genomen (bladzijde 2 onder b van de kredietovereenkomst). Die algemene voorwaarden bestaan uit 17 artikelen op vier pagina’s. Mede gelet op zijn opleiding heeft Santander erop mogen vertrouwen dat [gedaagde] daadwerkelijk kennis had genomen van die algemene voorwaarden. In artikel 9 van de algemene voorwaarden is bepaald onder welke omstandigheden de lening volledig opeisbaar wordt. Een van deze omstandigheden is dat een kredietnemer een betalingsachterstand van tenminste twee maanden heeft en, ondanks aanmaning, nalatig blijft om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Het risico dat [gedaagde] , als hij de maandtermijnen niet meer zou kunnen voldoen, zou kunnen worden aangesproken tot betaling van het volledige bedrag, was dus eveneens voorzienbaar voor [gedaagde] . Santander hoefde [gedaagde] ook daarop niet te wijzen.
4.5.
Vast staat dat [gedaagde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst zijn loonstrook en het ING betaaloverzicht aan Santander heeft verstrekt (zie 2.4). Zonder nadere toelichting van [gedaagde] valt daarom ook niet in te zien waarom zou moeten worden geconcludeerd dat Santander heeft nagelaten zijn vaste lasten te onderzoeken.
4.6.
Gelet op het bovenstaande heeft [gedaagde] zijn stelling, dat Santander een precontractuele zorgplicht jegens hem [gedaagde] heeft geschonden, onvoldoende onderbouwd. Ook de huidige financiële situatie van [gedaagde] en de voorwaarde van een schikking die ICT Waterproof heeft gesteld aan het inhuren van [gedaagde] voor een project brengen niet mee dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Lindorff [gedaagde] aanspreekt tot betaling van het volledige bedrag. Die vordering is dus toewijsbaar.
4.7.
Lindorff vordert vergoeding van € 1.516,16 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten. Lindorff heeft een aantal aanmaningen in het geding gebracht. De brief van Lindorff van 5 augustus 2014 (productie 2a Lindorff) is de enige aanmaning waarin hem een betalingstermijn van tenminste 14 dagen is gegeven. Dit is dus de enige brief die kan worden beschouwd als de zogenoemde 14 dagen-brief van artikel 6:96 lid 6 BW. Behalve een termijn van 14 dagen eist die bepaling ook dat in de zogenoemde 14 dagen-brief het bedrag is vermeld van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag moet in overeenstemming zijn met de maximale incassokosten volgens het Besluit normering incassokosten. De door de Lindorff verzonden aanmaning voldoet niet aan deze eis, nu hierin een hoger bedrag is genoemd dan op grond van het Besluit is toegestaan. Op grond van de in de brief van 5 augustus 2014 genoemde hoofdsom van € 47.828,45 is ten hoogste een bedrag van € 1.253,28 toegestaan (en op grond van de in de dagvaarding gevorderde hoofdsom is ten hoogste een bedrag van € 1.275,30 toegestaan). De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden afgewezen.
4.8.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Lindorff worden begroot op:
- dagvaarding € 96,16
- griffierecht 1.909,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.793,16

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Lindorff te betalen een bedrag van € 50.029,79 (vijftig duizendnegenentwintig euro en negenenzeventig eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 6,9% per jaar over het toegewezen bedrag vanaf 18 juni 2015 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Lindorff tot op heden begroot op € 3.793,16,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.type: JvdB/4223