ECLI:NL:RBMNE:2016:2354

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
16/659722-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot inbraak en heling van gestolen voertuigen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot inbraak in een winkelpand en heling van gestolen voertuigen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor de bewezen geachte feiten zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 maanden. De rechtbank oordeelde echter dat de bewijsvoering onvoldoende was om te concluderen dat de verdachte betrokken was bij de poging tot inbraak of de heling van de gestolen voertuigen. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, zoals vereist voor een bewezenverklaring van medeplegen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte slechts aanwezig was bij de poging tot inbraak, maar dat er geen bewijs was dat hij een actieve rol had gespeeld of dat hij op de hoogte was van de plannen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16/659722-15 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 22 april 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1994] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 april 2016 en 8 april 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.M. van Collenburg en van wat verdachte en de advocaat naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Bussum, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkelpand weg te nemen
goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] en/of
[slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te
verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun
bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, immers
- is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s) met een (van diefstal afkomstige)
auto naar dat winkelpand gereden en/of
- ( vervolgens) met een/die auto tegen dat winkelpand gereden en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met een
moker, althans een slagvoorwerp, een ruit (verder) ingeslagen/vernield
- en/of de betimmering achter die ruit vernield,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Velsen-Zuid en/of Bussum en/of Huizen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, een auto (merk BMW M5, kenteken [kenteken] en/of [kenteken] )
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij
en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen
van die auto wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat
het (een) door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 12 juni 2015 tot en met 12 oktober 2015
te 's-Gravenhage en/of Enschede en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen:
- een auto (merk: BMW, type: 530i Touring, kenteken [kenteken] ) en/of
- twee kentekenplaten (afkomstig van een BMW 523i) met het kenteken [kenteken] ,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het
voorhanden krijgen van die auto wist(en), althans redelijkerwijs had(den)
moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 ten laste gelegde poging inbraak in vereniging in het winkelpand [bedrijf] heeft gepleegd. Tevens acht zij bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde opzetheling in vereniging van twee auto’s van het merk BMW en twee kentekenplaten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 maanden, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft voornoemde standpunten nader verwoord in het ter zitting overgelegde schriftelijke requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de aanhouding van verdachte onrechtmatig te achten gelet op het tegen verdachte gebruikte geweld. De schietactie is op alle onderdelen onrechtmatig. Er was geen sprake van een (toereikende) waarschuwing en geen sprake van een verdenking van een feit dat een ernstige inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer. Voorts voldoet het door de politie toegepaste geweld niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het gebruikte geweld is onrechtmatig, daarmee is de aanhouding onrechtmatig en de Hoge Raad draagt op de gevolgen daarvan onder te brengen bij de beslissingen op grond van artikel 348, 350 en 359a van het Wetboek van Strafvordering. Indien de rechtbank tot vrijspraak komt dient zij de onrechtmatigheid te benoemen. Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, staat het verzuim primair in de weg aan strafoplegging en subsidiair is de situatie als bepaald in art. 67a lid 3 Sv. aan de orde.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1, de poging inbraak in vereniging, vrijspraak bepleit. Hij stelt vast dat er geen enkele indicatie is dat verdachte de man met de moker dan wel de chauffeur van één van de auto’s is geweest. Er is niets onder verdachte aangetroffen dat daarop duidt. Er zijn geen forensische sporen veilig gesteld op grond waarvan tot die conclusie kan worden gekomen. Verdachte is niet herkend op de beelden en niemand heeft over hem verklaard. Tevens is er geen enkel bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij het maken van een plan, zodat ook via deze weg niet tot een bijdrage kan worden gekomen. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de feitelijke gedraging van iedere dader dient te worden geduid, teneinde op grond daarvan tot de conclusie te kunnen komen dat de betreffende verdachte als medepleger dan wel medeplichtige kan worden aangemerkt. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte een strafrechtelijk relevante bijdrage heeft gehad bij het ten laste gelegde feit en dient daarom hiervan te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 2 en feit 3, medeplegen van heling van twee auto’s van het merk BMW en twee kentekenplaten, vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Indien de rechtbank van mening is dat verdachte uit één van die auto’s is gestapt kan er niet worden bewezen uit welke auto de betreffende verdachte is gestapt. Tevens is niet gebleken van een relevante mate van bewustzijn dat de auto’s of kentekenplaten van misdrijf afkomstig zijn. Immers, de auto’s werden gestart met een sleutel, dus niet middels het verbinden van contactdraden. Ten aanzien van de BMW M5 wordt gesteld dat het slot van het bestuurdersportier was uitgeboord, maar dat is geen omstandigheid waaruit zonder meer kan worden geconcludeerd dat iedereen dat gezien moet hebben. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte de beschikkingsmacht had over de auto waarin hij niet heeft gezeten, maar ook niet over de auto waarin hij wel heeft gezeten. Naar de mening van de raadsman is het enkel als passagier in een auto vertoeven onvoldoende om beschikkingsmacht te kunnen doen ontstaan.
De raadsman heeft voornoemde standpunten nader verwoord in de ter zitting overgelegde pleitnota.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer ex artikel 359a Sv.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de verdediging zo dat, indien de rechtbank tot vrijspraak komt, zij toch onderzoek dient te doen naar het bestaan van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv, waarbij de rechtbank tot de constatering van het vormverzuim dient over te gaan.
De rechtbank sluit zich aan bij hetgeen de Hoge Raad op 30 maart 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AM2533) heeft beslist. In dat arrest heeft de Hoge Raad - met zoveel woorden - overwogen dat de rechter een onderzoek naar de juistheid van de feitelijke grondslag van het verweer achterwege kan laten indien dit slechts zou kunnen leiden tot de enkele vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. Nu uit het hiernavolgende zal blijken dat de rechtbank tot vrijspraak komt van het tenlastegelegde, zal de rechtbank het onderzoek van het feitelijk verweer dan ook achterwege laten. Opgemerkt wordt nog dat voormeld arrest de mogelijkheid dat de rechtbank in voorkomend geval tóch onderzoek doet naar het verweer openlaat. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken, enerzijds omdat daarmee de uitkomst van deze strafzaak niet anders wordt en anderzijds omdat tijdens het onderzoek ter terechtzitting bekend is geworden dat er een strafrechtelijk onderzoek tegen de agent loopt die de verdachte neergeschoten heeft. Daardoor zijn de rechten van verdachte voldoende gewaarborgd en is een oordeel van de rechtbank over dit verweer niet noodzakelijk.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 7 oktober 2015 plaatste de politie een baken onder een grijze BMW M5 voorzien van de gestolen kentekenplaten [kenteken] . Op 12 oktober 2015 omstreeks 02:20 uur werd er een signaal afgegeven dat genoemde BMW M5 in beweging was. Het voertuig kwam in beeld bij het observatieteam van de politie. Door het observatieteam werd omstreeks 03:45 uur waargenomen dat de BMW M5 op de [straatnaam] in Bussum ter hoogte van perceel 2 achteruit reed tegen de gevel van de kledingzaak [bedrijf] . Het observatieteam zag dat daar nog een tweede BMW arriveerde.
Door getuige [getuige] werd glasgerinkel gehoord. Hij zag 5 á 6 personen en twee auto’s bij de winkel staan. Eén persoon sloeg met een moker de ruit van de winkel in.
Eén persoon had een voet op het kozijn en pakte het hout wat achter de ruit zat vast. Kort daarna sprongen de personen in de auto en reden weg. De auto’s zijn daarbij geobserveerd door een politiehelikopter die de auto’s -steeds samen oprijdend- vrijwel continu in beeld had, tot de auto’s werden geparkeerd op de Westhove in Huizen. Vanuit de helikopter werd gezien dat direct na het parkeren in totaal zeven personen bij de auto’s vandaan liepen. Een groep van drie personen begaf zich in de richting van een parkeergarage in de directe nabijheid van de geparkeerde auto’s. Een groep van vier personen begaf zich in de richting van een woonwijk, in de directe omgeving van Westhove. Vanuit de helikopter werd gezien dat één van de mannen van dit groepje kleding uittrok en weggooide.
Korte tijd later zijn drie mannen -verdachte [verdachte] , medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] - aangehouden. Bij de aanhouding is verdachte [verdachte] in zijn been geschoten.
Anderhalf uur later zijn medeverdachte [medeverdachte 3] , medeverdachte [medeverdachte 4] en medeverdachte [medeverdachte 5] aangehouden, toen zij uit een parkeergarage kwamen rennen in de directe omgeving van de plek waar een groepje van drie personen dat uit de geparkeerde auto’s kwam voor het laatst was gezien.
Door de politie is vastgesteld dat één van de geparkeerde BMW’s de BMW is die op
7 oktober 2015 werd voorzien van het peilbaken. Beide BMW’s en de daarop bevestigde kentekenplanten bleken te zijn gestolen. Van de BMW M5 bleek het slot van de bestuurdersportier te zijn uitgeboord. In de auto’s werden allerlei inbrekerswerktuigen aangetroffen, waaronder ook een moker.
Bij het ingestelde sporenonderzoek bij [bedrijf] werd op het houten schot achter de ingeslagen winkelruit een schoenspoor aangetroffen. Voornoemd schoenspoor kwam overeen met de onder medeverdachte [medeverdachte 3] in beslag genomen linkerschoen.
De kleding en schoenen van alle verdachten werden in beslag genomen en onderzocht op glasresten. De glasresten zijn vergeleken met het glas uit de kapotgeslagen winkelruit. Voor 5 van de 6 verdachten geldt dat daarbij glasdeeltjes zijn aangetroffen waarvan veel waarschijnlijker is dat de op de kleding/schoenen aangetroffen glasdeeltjes afkomstig zijn van de vernielde ruit van [bedrijf] , dan van een willekeurige andere ruit of glazen voorwerp.
Verdachten hebben geen –of, in het geval van medeverdachte [medeverdachte 1] , geen verifieerbare- verklaring afgelegd.
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat op 12 oktober 2015 te Bussum een poging inbraak (poging snelkraak) heeft plaatsgevonden en dat verdachte daarbij aanwezig was. Ten aanzien van verdachtes rol daarbij kan uit de bewijsvoering niet meer worden afgeleid dan dat hij bij de poging tot inbraak aanwezig is geweest en dat hij samen met de medeverdachten in één van de vluchtauto’s heeft gezeten en naar Huizen is gereden, waar hij vervolgens is aangehouden. Dit is onvoldoende om te kunnen komen tot het bewijs van het medeplegen van deze poging snelkraak, zoals ten laste is gelegd. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is immers vereist dat komt vast te staan dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking, zo blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2014 (ECLI: HR 2014:3474). De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde -intellectuele en/of materiële- bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel over de vraag of sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip, waarbij aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt, zo blijkt uit de overwegingen van de Hoge Raad.
Uit de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden valt niet op te maken of verdachte weet had van hetgeen stond te gebeuren, of hij op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de planning van de snelkraak en welke rol verdachte heeft gehad bij een gezamenlijke uitvoering voorafgaand aan, tijdens en na afloop van de poging inbraak. Uit de bewijsmiddelen blijkt weliswaar dat hij bij de poging snelkraak aanwezig is geweest en dat hij zich daarvan niet heeft gedistantieerd, maar niet dat verdachte een intellectuele of materiële bijdrage heeft geleverd en dat die van voldoende gewicht is om te kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij verdachte en de medeverdachten bij het plegen van de poging inbraak. Dat verdachte en de medeverdachten geen of, in het geval van één medeverdachte, geen verifieerbare, verklaring hebben willen afleggen maakt dit niet anders.
De rechtbank acht gelet hierop niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 heeft begaan en zal verdachte daarvan vrij spreken.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte inzittende was van één van de ten laste gelegde gestolen BMW’s, maar niet kan worden vastgesteld in welke auto verdachte heeft gezeten. Voorts biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten die tot de conclusie kunnen leiden dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten weten dat deze auto’s en de ten laste gelegde kentekenplaten van misdrijf afkomstig waren. Verdachte zal daarom eveneens worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 2 en feit 3.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Spreekt verdachte vrijvan alle ten laste gelegde feiten.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.F. Haeck, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en K.G. van de Streek, rechters,
in tegenwoordigheid van drs. E.M.S. Arduin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2016.