ECLI:NL:RBMNE:2016:2331

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1086
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering persoonsgebonden budget en belangenafweging in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 5 april 2016, staat de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) centraal. Eiser, vertegenwoordigd door Achmea Zorgkantoor, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat het eerder toegekende pgb over de jaren 2008 tot en met 2013 op nihil had vastgesteld en een terugvordering van € 66.704,65 had opgelegd. Dit besluit was later aangepast, maar het terugvorderingsbedrag bleef vastgesteld op € 65.858,59. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet in redelijkheid tot de belangenafweging had kunnen komen, gezien de bijzondere omstandigheden van eiser, die minderjarig was ten tijde van de toekenning van het pgb. De rechtbank had eerder in een tussenuitspraak al vastgesteld dat de moeder van eiser geen verantwoorde zorg had ingekocht en dat het pgb niet voor het juiste doel was gebruikt. Verweerder had de discretionaire bevoegdheid om terug te vorderen, maar had niet alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging betrokken. De rechtbank concludeerde dat de financiële gevolgen voor eiser onaanvaardbaar waren, vooral gezien zijn jeugdige leeftijd en de omstandigheden van zijn moeder, die ongeneeslijk ziek was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij het terugvorderingsbedrag niet meer van eiser kon worden geëist. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/1086

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

wettelijk vertegenwoordiger: [wettelijk vertegenwoordiger]
(gemachtigde: mr. J.A.C. van den Brink),
en

Achmea Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: K.M.A. Nugter en mr. I. Punt).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de reeds afgegeven toekenningsbesluiten voor het persoonsgebonden budget (pgb) over de jaren 2008 tot en met 2013 gewijzigd. Tevens heeft verweerder het aan eiser toegekende pgb over de jaren 2008 tot en met 2013 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 66.704,65 teruggevorderd.
Bij besluit van 14 januari 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 65.858,59.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 16 maart 2015 heeft verweerder een gewijzigd besluit genomen. Hierbij is het bezwaar van eiser (opnieuw) ongegrond verklaard en is het terugvorderingsbedrag vastgesteld op
€ 65.858,59.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 14 oktober 2015 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de moeder van eiser geen kwalitatief verantwoorde zorg heeft ingekocht en dat het pgb niet is gebruikt voor het doel waarvoor het budget is verleend. Ook is door de moeder van eiser geen deugdelijke verantwoording afgelegd. Verweerder was daarom bevoegd het pgb op nihil vast te stellen en tot terugvordering van het uitbetaalde bedrag over te gaan. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank verder overwogen dat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsvereiste is genomen omdat verweerder in het kader van de discretionaire bevoegdheid om van terugvordering gebruik te maken niet alle feiten en omstandigheden kenbaar bij de belangenafweging heeft betrokken.
3. Verweerder heeft zich naar aanleiding van de tussenuitspraak in een aanvullende motivering op het standpunt gesteld dat de vordering wordt verhaald op de budgethouder zodra hij meerderjarig wordt. Ingevolgde de Regeling subsidies AWBZ wordt een pgb toegekend aan de verzekerde die zorg nodig heeft. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen minderjarigen en meerderjarigen. Eiser is daarom rechthebbende op het pgb. Op de budgethouder rusten daarom de verplichtingen die verbonden zijn aan het verkrijgen van een pgb, zoals de verplichting om de besteding van het ontvangen budget te verantwoorden. Volgens verweerder kan eiser zijn wettelijk vertegenwoordiger, te weten zijn moeder, aanspreken omdat zij het pgb niet juist heeft beheerd. Voor zover de moeder van eiser alleenstaand en ongeneeslijk ziek is, stelt verweerder dat dit geen andere belangenafweging mee brengt. Volgens verweerder staat voorop dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid blijft van de verzekerde. Tot slot stelt verweerder dat de financiële gevolgen niet als onaanvaardbaar worden aangemerkt, waarbij van belang is dat er een betalingsregeling kan worden afgesloten waarbij rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht.
4. Zoals de rechtbank in haar tussenuitspraak heeft overwogen moet verweerder de discretionaire bevoegdheid om van terugvordering gebruik te maken uitoefenen met inachtneming van de in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. In het kader van de evenredige belangenafweging is de rechtbank, met hetgeen eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, van oordeel dat verweerder, gelet op de bijzondere individuele omstandigheden, niet in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank is van belang dat het eiser persoonlijk niet kan worden verweten dat het pgb niet op de juiste wijze is besteed en verantwoord. Eiser was minderjarig toen hem het pgb werd toegekend en zijn moeder heeft het pgb voor hem beheerd. Tevens is van belang dat eiser weliswaar de mogelijkheid heeft om zijn moeder aansprakelijk te houden en
haar - al dan niet in rechte - aan te spreken, maar dat deze verhaalsmogelijkheid illusoir is aangezien zijn moeder, hetgeen door verweerder niet is betwist, op dit moment leeft van een uitkering en binnenkort komt te overlijden omdat zij ongeneeslijk ziek is. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de financiële gevolgen voor eiser als onaanvaardbaar worden aangemerkt gelet op de hoogte van het terugvorderingsbedrag en de jeugdige leeftijd van eiser. Dat voor eiser een betalingsregeling kan worden getroffen, neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat eisers verdere toekomst hierdoor onaanvaardbaar zal worden beïnvloed.
5. Gelet op wat in de tussenuitspraak en deze uitspraak is overwogen, is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd, voor zover daarbij een bedrag van
€ 65.858,59 wordt teruggevorderd van eiser, wegens strijd met artikel 3:4 van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen, voor zover daarbij een bedrag van € 65.858,59 wordt teruggevorderd van eiser.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een bedrag van € 65.858,59 wordt teruggevorderd van eiser;
- herroept het primaire besluit, voor zover daarbij is beslist dat een bedrag van
€ 65.858,59 wordt teruggevorderd van eiser, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.240,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.H.M. Druijf, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 april 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.