Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding van 25 september 2015
- de conclusie van antwoord van 11 november 2015
- de conclusie van repliek van 6 januari 2016
- de brief van de rechtbank van 8 februari 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast
- de comparitie van partijen van 25 februari 2016, waarvan aantekening is gehouden.
2.De feiten
"een vergoeding voor in de toekomst te derven inkomsten, waaronder pensioenaanspraken, ten titel van suppletie op een eventueel door werknemer te verkrijgen WW uitkering, danwel een andere uitkering, danwel lager salaris in een dienstbetrekking elders".
.Bij e-mailbericht van 14 oktober 2014 laat [gedaagde] weten daartegen geen bezwaar te hebben.
3.Het geschil
"de termijn te kort was". Zij baseert haar vordering daarom op nakoming van afvloeiingsregeling.
4.De beoordeling
"de termijn te kort"was leidt de kantonrechter af, dat zij haar vordering uitdrukkelijk niet op kennelijk onredelijk ontslag baseert omdat in dat geval [gedaagde] zich terecht op verjaring van de vordering zou kunnen beroepen. Een dergelijk beroep op verjaring zou inderdaad haar opgegaan, nu de arbeidsovereenkomst op 1 januari 2015 is geëindigd en de dagvaarding eerst op 25 september 2015 is uitgebracht, zonder dat is gebleken dat tussentijds een stuitingshandeling heeft plaatsgevonden.