ECLI:NL:RBMNE:2016:2168

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
16.659004-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak en vernieling in Huizen met bijzondere voorwaarden voor de verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak in de gemeente Huizen. De verdachte heeft geprobeerd goederen te stelen uit een woning, waarbij hij en zijn mededader zich toegang hebben verschaft door middel van braak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 januari 2016, samen met een ander, heeft geprobeerd in te breken in een woning, waarbij diverse goederen zijn beschadigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een psychosociale behandeling. De rechtbank heeft geen contactverbod opgelegd met de mededaders, omdat niet duidelijk is wie als zodanig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal andere tenlasteleggingen, omdat het bewijs daarvoor niet wettig en overtuigend was. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 1 april 2016, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659004-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 april 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de P.I. Almere.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 1 april 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F. Tosun, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J.C. Monincx en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 januari 2016 te Huizen, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen in en vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] ) weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , althans eigenaar/benadeelde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n), en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een keukenraam van voornoemde woning heeft/hebben verbroken en/of via dat opengebroken raam de woning binnen is/zijn gegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 01 januari 2016 te Huizen, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk bloempotten en/of een gas barbecue en/of een kluis en of een vloer en/of een trap, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 20 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 te Huizen, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning (gelegen aan de [adres] ) heeft weggenomen een kluis (met inhoud, te weten: verzekeringspapieren en/of twee testamenten (ten name van [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] ) en/of een eigendomsakte van de woning en/of een (grote) hoeveelheid munten en/of twee paspoorten (ten name van [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] ), een (grote) hoeveelheid sieraden waaronder kettingen, ringen en armbanden en/of vier horloges en/of sleutels), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4] en/of [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen kluis en/of die inhoud van voornoemde kluis onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [aangever] namens [benadeelde 2] , de verklaringen van [benadeelde 1] , [getuige 1] en [getuige 2] , het aangetroffen bloedspoor dat matcht met het DNA van verdachte, het aantreffen van de mobiele telefoon van verdachte en de verklaring van verdachte dat hij in de woning is geweest.
Feit 2.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [aangever] namens [benadeelde 2] , de verklaring van [benadeelde 1] , het proces-verbaal van sporenonderzoek en de verklaring van verdachte dat hij op een voorwerp stond om door het raam de woning in te klimmen.
Feit 3.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het medeplegen. Zij heeft daartoe gewezen op de aangifte van [benadeelde 4] , het proces-verbaal van bevindingen van de melding waaruit onder meer blijkt dat in het sleepspoor van de kluis een bankpas op naam van verdachte is aangetroffen, en het proces-verbaal van bevindingen omtrent het bij verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer. De verklaring van verdachte over de bankpas is ongeloofwaardig.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft vrijspraak van het bestanddeel ‘braak’ bepleit, aangezien uit de verklaring van verdachte blijkt dat het raam reeds was vernield toen hij bij de woning kwam.
Feit 2.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, aangezien niet blijkt dat er sprake is van een voor medeplegen nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander.
Feit 3.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Het enkele aantreffen van de bankpas van verdachte levert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van het ten laste gelegde. De verklaring van verdachte dat hij zijn bankpas is verloren is aannemelijk. Daarbij komt dat een bankpas een verplaatsbaar voorwerp is en ook overig bewijs voor de aanwezigheid van verdachte in de woning ontbreekt. De telefoongegevens leveren evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs op, aangezien onbekend is op welk tijdstip de inbraak heeft plaatsgevonden en de aanstraling van verdachtes telefoon in de nabijheid van de woning geen bewijs oplevert voor zijn aanwezigheid in die woning.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Uit de verklaring van [benadeelde 1] [2] en de bekennende verklaring van verdachte [3] blijkt genoegzaam dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring.
Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opgave van voornoemde bewijsmiddelen.
Feit 2.
Uit de verklaring van [benadeelde 1] [4] blijkt dat er bij de poging tot inbraak in zijn huurwoning ( [adres] te [woonplaats] ) op 1 januari 2016 goederen zijn vernield/beschadigd, te weten een gas barbecue, een kluis, een vloer en de trap. Waarschijnlijk zijn de vloer en trap beschadigd toen de kluis naar beneden werd gegooid. De barbecue stond onder het raam waardoor de dader(s) de woning zijn binnengekomen, waardoor het vermoeden bestaat dat de barbecue als opstapje is gebruikt.
Verdachte [5] heeft verklaard dat hij iets als opstapje heeft gebruikt om door het raam de woning in te klimmen en dat het zou kunnen dat dat de barbecue is geweest. Verdachte is met een ander de woning ingegaan en de ander heeft boven de kluis gepakt en getracht deze uit de woning mee te nemen.
Overweging ten aanzien van het bewijs van feit 2
Uit voornoemde verklaring van verdachte blijkt dat hij samen met een ander in de woning heeft ingebroken en dat dus sprake is van medeplegen. Dat daarbij door verdachte of zijn mededader goederen zijn vernield dan wel beschadigd is daarbij op de koop toegenomen. Uit de verklaring van [benadeelde 1] blijkt dat er bloempotten in de keuken stonden en dat deze eveneens zijn vernield. Onduidelijk is op welk moment dit is gebeurd. De rechtbank volgt, net als bij feit 1, de verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat het raam van de woning al was vernield toen hij in de tuin bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] stond en de woning binnen wilde gaan. Het is mogelijk dat de bloempotten toen ook al waren vernield. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de vernieling van de bloempotten.
Dit feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring.
Feit 3.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn bankpas was verloren. Die verklaring is niet onaannemelijk. Nu overig bewijs van verdachtes betrokkenheid in het dossier ontbreekt zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde feit.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 1 januari 2016 te Huizen, tezamen in en vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder hun bereik te brengen door middel van inklimming, via een opengebroken raam de woning binnen zijn gegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 1 januari 2016 te Huizen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een gas barbecue en een kluis en een vloer en een trap, toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, heeft vernield en beschadigd.
De rechtbank verbetert in de bewezenverklaring een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1.
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
Feit 2.
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, alsmede een contactverbod met [A] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen overeenkomstig het reeds door verdachte ondergane voorarrest, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte is gemotiveerd om een opleiding te volgen en zijn eerdere veroordelingen dateren van langer geleden. De raadsvrouw acht de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd wenselijk.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het opleggen van de straf is relevant de aard en de ernst van de feiten, alsmede de persoon van de verdachte, zoals die onder meer blijkt uit een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 februari 2016.
Verder is van belang dat verdachte met een ander een poging tot woninginbraak gepleegd. Daarbij zijn diverse goederen vernield dan wel beschadigd. Verdachte en zijn mededader hebben de woning doorzocht op bruikbare buit. Terwijl de kluis richting de voordeur werd gebracht zijn verdachte en zijn mededader op heterdaad in de woning betrapt. Feiten als dit getuigen van een gebrek aan respect voor andermans eigendom, veroorzaken materiële schade en praktische overlast voor de bewoners en maken ook een forse inbreuk op hun privacy en tasten hun gevoel van veiligheid aan. Het verweten feit rechtvaardigt een gevangenisstraf.
Een straf is gepast die aansluit bij de straffen die doorgaans door Nederlandse rechters in zaken als deze worden opgelegd. Daarbij is (ten nadele van verdachte) rekening gehouden met het gegeven dat verdachte eerder is veroordeeld wegens vermogensdelicten.
Uit de rapportage van de Reclassering Nederland d.d. 30 maart 2016 opgesteld door A. Wierts, reclasseringswerker, blijkt het volgende.
Verdachte is eerder wegens vermogensdelicten veroordeeld, waarbij tweemaal begeleiding door de jeugdreclassering is opgelegd. Hij lijkt in de periode van 2014-2015 een positieve ontwikkeling te hebben doorgemaakt door het volgen van een opleiding en te werken. Verdachte lijkt echter nog moeite te hebben met het bepalen van grenzen zonder hierbij door derden beïnvloed te worden. Het zich onvoldoende realiseren waar problemen liggen en het daarbij onvoldoende kunnen hanteren van copingvaardigheden lijken hierbij de kern. Het recidiverisico, zonder interventies, is gemiddeld tot hoog geschat. Geadviseerd is om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een plicht zich te melden bij de reclassering, een ambulante behandeling bij De Waag en een contactverbod met mededaders.
Daarom is in dit geval een vrijheidsstraf de enige passende straf, omdat de aard en ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, zijn niet aanwezig. Een deel van deze straf zal voorwaardelijk zijn om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen en om de oplegging van bijzondere voorwaarden (zoals geadviseerd) mogelijk te maken. De rechtbank ziet af van de oplegging van het contactverbod met mededaders, aangezien niet blijkt wie als zodanig aangemerkt kunnen worden.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde 4] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 800,31.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege de reeds door haar bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde 4] dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de verdachte van het hem onder 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 47, 57, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11 BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 3 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden;
- bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 jaarde hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich binnen een werkdag volgend op de datum van het onherroepelijk worden van dit vonnis bij de reclassering Nederland zal melden op het adres De Meent 4, 8224 BR te Lelystad, en zich daar blijft melden zolang en frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
* meewerkt aan diagnostiek van zijn psychosociale problematiek en zich (indien geïndiceerd) onder behandeling zal stellen van De Waag (of een soortgelijke instelling) ter voorkoming van probleem-en delictgedrag, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de reclassering/behandelinstelling zullen worden gegeven;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;

Ten aanzien van feit 1 en 2:

- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de (onvoorwaardelijk) opgelegde gevangenisstraf;
Ten aanzien van feit 3 (voorheen parketnummer 16.707813-15):
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 4] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, mr. C.A. de Beaufort en mr. drs. H. Vegter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL0900-2016000168, doorgenummerd 1 tot en met 105.
2.Pagina’s 9 en 10.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 1 april 2016.
4.Pagina’s 9 en 10.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 1 april 2016.