ECLI:NL:RBMNE:2016:2129

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1241
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet voor het verontrusten, verjagen en doden van grauwe ganzen ter voorkoming van schade aan gewassen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 april 2016 uitspraak gedaan over een ontheffing die was verleend aan de Stichting Faunabeheereenheid Flevoland op grond van artikel 68 van de Flora- en Faunawet (Ffw). De ontheffing betrof het verontrusten, verjagen en doden van grauwe ganzen om belangrijke schade aan agrarische gewassen in de provincie Flevoland te voorkomen. Eiseres, Stichting Vogel- en Natuurwacht Flevoland, heeft tegen het besluit van de gedeputeerde staten van Flevoland bezwaar gemaakt, dat ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 24 maart 2016 is vastgesteld dat er een spoedeisend belang aanwezig was, omdat de ontheffing al in gebruik was genomen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de ontheffing in strijd was met de Ffw, omdat er geen streefstand voor de populatie grauwe ganzen was vastgesteld en de ontheffing onbeperkt afschot toestond. Dit kan de gunstige staat van instandhouding van de soort in gevaar brengen. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en een voorlopige voorziening getroffen door het primaire besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging bij het verlenen van ontheffingen onder de Flora- en Faunawet, waarbij de bescherming van inheemse diersoorten en de belangen van de landbouw in balans moeten worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 16/1241 en UTR 16/1242
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 april 2016 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Stichting Vogel- en Natuurwacht Flevoland, te Almere, eiseres

(gemachtigde: mr. M. van Duijn),
en

het college van gedeputeerde staten van Flevoland, verweerder

(gemachtigden: mr. mr. A.A.G.E. Wolf en ing. M. Kolen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Faunabeheereenheid Flevoland, te Bant,
(gemachtigde: H.J. Ernsten).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Stichting Faunabeheereenheid Flevoland (Faunabeheereenheid) een ontheffing verleend op grond van artikel 68 van de Flora- en Faunawet (Ffw) voor het verontrusten, verjagen en doden van grauwe ganzen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen op agrarische gronden in de provincie Flevoland en het rapen, insmeren, prikken en schudden van eieren in de bebouwde kom van Almere, Lelystad, Dronten en Emmeloord.
Bij besluit van 21 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Namens eiseres zijn verschenen [A] , algemeen bestuurslid, en [B] , secretaris, bijgestaan door gemachtigde mr. M. van Duijn. Verweerder en de Faunabeheereenheid hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De Faunabeheereenheid heeft op 3 juli 2015 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een ontheffing op grond van artikel 68 van de Ffw. Op 26 augustus 2015 heeft het Faunafonds een advies uitgebracht over de ontheffing. Vervolgens is verweerder overgegaan tot de besluitvorming zoals weergegeven onder ‘Procesverloop’.
Spoedeisend belang
3. De ontheffing maakt het mogelijk dat vanaf 1 maart 2016 grauwe ganzen op schadepercelen mogen worden afgeschoten. Ter zitting heeft de Faunabeheereenheid meegedeeld dat al gebruik wordt gemaakt van de ontheffing. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig.
Wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 9 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
5. Artikel 10 van de Ffw bepaalt dat het verboden is dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
6. In artikel 11 van de Ffw is bepaald dat het verboden is nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
7. Ingevolge artikel 12 van de Ffw is het verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
8. Op grond van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw kunnen gedeputeerde staten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, voorzover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 15 en 75, vijfde lid, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.
In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat de ontheffing slechts wordt verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan.
9. Ingevolge artikel 72, eerste lid, van de Ffw worden bij algemene maatregel van bestuur, voor zover noodzakelijk in afwijking van artikel 15, de middelen aangewezen waarmee, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 65 tot en met 70, dieren mogen worden gevangen of gedood.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel is het verboden dieren te vangen of te doden met andere dan de in het eerste lid bedoelde middelen.
10. De grauwe gans staat in de Bekendmaking lijsten beschermde Inheemse diersoorten 2013 vermeld als van nature voorkomend op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Ffw.

Inhoudelijke beoordeling

11. Eiseres voert aan dat het Faunabeheerplan niet voldoet aan artikel 10 van het Besluit Faunabeheer, omdat diverse belangrijke gegevens ontbreken, zoals de gewenste streefstand van de grauwe ganzenpopulatie. Om die reden had verweerder het Faunabeheerplan niet aan de ontheffing ten grondslag mogen leggen.
11.1
Verweerder heeft op 4 juni 2014 het Faunabeheerplan 2014-2018 goedgekeurd. Dit Faunabeheerplan ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor, zodat het aangevoerde dat dit plan niet voldoet aan het bepaalde in artikel 10 van het Besluit Faunabeheer geen doel kan treffen. Nu de verleende ontheffing wel is gebaseerd op het Faunabeheerplan, zal de voorzieningenrechter in het navolgende bij de beoordeling van de beroepsgronden nagaan of verweerder met het Faunabeheerplan een toereikende onderbouwing heeft gegeven voor de ontheffing en het bestreden besluit.
12. Eiseres betoogt dat grauwe ganzen in Flevoland geen belangrijke schade aan gewassen veroorzaken in de zin van artikel 68 van de Ffw. Verweerder noemt in de ontheffing weliswaar schadebedragen van enkele jaren, maar op basis daarvan kan niet beoordeeld worden of sprake is van belangrijke schade. Ook wijst eiseres erop dat het door verweerder gehanteerde schadebedrag geen enkele relatie heeft met de oppervlakte van het perceel of het aandeel van de schade in de kosten van de bedrijfsvoering.
12.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) – onder meer de uitspraak van 17 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL7785 – is aan het in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw gestelde vereiste van belangrijke schade voldaan, indien is gebleken van een concrete dreiging van belangrijke schade. Bij de invulling van het begrip belangrijke schade en het bepalen of sprake is van een concrete dreiging daarvan, komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe.
12.2
In de ontheffing is verwezen naar de Nota Flora & Fauna Flevoland. In deze nota is opgenomen dat gedeputeerde staten ter voorkoming of beperking van landbouwschade zo nodig ontheffingen krachtens artikel 68 van de Ffw zullen verlenen. Een ontheffing wordt verleend als sprake is van schadedreiging. Daarvan is volgens de Nota Flora & Fauna Flevoland sprake als:
a. soorten in tenminste twee van de vijf voorgaande jaren belangrijke schade in Flevoland hebben veroorzaakt, of
b. voor tenminste drie van de vijf voorgaande jaren voor de betreffende soort ontheffing is verleend ten behoeve van dit belang;
c. mits uit de populatiegegevens van de soort blijkt dat de instandhouding van de betreffende soort niet in het geding komt.
12.3
Blijkens het Faunabeheerplan hanteert verweerder als criterium voor belangrijke schade aan gewassen een bedrag van tenminste € 250,- per geval. Verweerder sluit hiermee aan bij de norm van het Faunafonds. Dat het bedrag van € 250,- per geval niet is gekoppeld aan de oppervlakte van het perceel of het aandeel van de schade in de kosten van de bedrijfsvoering, maakt niet dat verweerder voor de invulling van het begrip belangrijke schade geen aansluiting heeft kunnen zoeken bij de norm die het Faunafonds hiervoor hanteert. Van belang hierbij is dat verweerder niet verplicht is om verschillende factoren, zoals de grootte van de percelen, de omvang van het bedrijf of het aandeel van de schade in verhouding tot de productieopbrengst te betrekken bij de invulling van het begrip belangrijke schade.
12.4
In de ontheffing is met behulp van een tabel met daarin opgenomen de schadecijfers van de jaren 2010 tot en met 2014 uiteengezet dat grauwe ganzen jaarlijks schade toebrengen en dat deze schade de afgelopen jaren gemiddeld € 53.868,- per jaar bedroeg. Ter zitting is toegelicht dat de schadecijfers afkomstig zijn van het Faunafonds en gebaseerd zijn op de getaxeerde schade van bedrijven waar belangrijke schade van tenminste € 250,- per geval is opgetreden, veroorzaakt door grauwe ganzen. Het aangevoerde geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om te twijfelen aan deze schadecijfers. Gelet op de schadehistorie acht de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder dat concrete dreiging bestaat van belangrijke schade aan gewassen veroorzaakt door grauwe ganzen, niet onredelijk. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dit standpunt, anders dan eiseres betoogt, toereikend gemotiveerd.
13. Volgens eiseres is afschot van grauwe ganzen geen oplossing, omdat dit niet leidt tot het voorkomen of verminderen van schade. Hierbij wijst eiseres erop dat in 2010 216 grauwe ganzen zijn afgeschoten en dat de veroorzaakte schade € 43.194,- bedroeg en dat in 2014 494 grauwe ganzen zijn afgeschoten en de veroorzaakte schade toen € 55.126,- bedroeg.
13.1
Uit het Faunabeheerplan komt naar voren dat de populatie grauwe ganzen in de afgelopen jaren sterk is toegenomen. De verwachting is dat bij inzet van afschot als ondersteunend middel vermijdingsgedrag zal gaan plaatsvinden, waardoor het optreden van belangrijke schade aan gewassen in de beheerperiode beperkt zal blijven. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in de provincie Flevoland ondanks het verjagen en het uitvoeren van ondersteundend afschot nog steeds schade optreedt. Verweerder heeft gewezen op het onderzoek ‘Effectiviteit verschillende regiems van verjaging en afschot in relatie tot schade aan akkerbouwgewassen in de Hoekse Waard 2012-2013’ van het Bureau [achternaam] , waaruit blijkt dat minder schade optreedt als intensieve schadebestrijding plaatsvindt. Het uitgangspunt van verweerder is om de schade veroorzaakt door overzomerende standganzen terug te brengen naar het schadeniveau van 2005. Om dit te bereiken wordt schadebestrijding conform regime 3 van het voornoemde onderzoek van Bureau [achternaam] toegepast. Regime 3 is de gecoördineerde verjaging, dat wil zeggen verjaging met ondersteunend afschot. Volgens verweerder zal het schadecijfer omhoog gaan als er geen ondersteunend afschot zal plaatsvinden. Gelet op het voorgaande en gelet op de stukken ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat ondersteunend afschot niet effectief zou zijn om een oplossing te bieden.
De verwijzing van eiseres naar een onderzoeksrapport van SOVON en rapporten van de universiteiten van Wageningen en Oldenburg, leidt de voorzieningenrechter niet tot het oordeel dat verweerder zich bij de besluitvorming niet op het rapport van Bureau [achternaam] heeft mogen baseren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de onderzoeken waarnaar eiseres verwijst met name gericht zijn op het beperken van de populatie, terwijl het onderzoek van Bureau [achternaam] juist ziet op de effectiviteit van verschillende intensiteiten van verjagend afschot in combinatie met preventieve middelen in relatie tot schade aan gewassen. Dit onderzoek sluit specifiek aan bij het doel van de ontheffing, te weten het voorkomen dan wel beperken van belangrijke schade.
14. Eiseres betwist dat er geen andere bevredigende oplossingen bestaan. Zij stelt dat het bestreden besluit ten onrechte aan alternatieven voorbij is gegaan. Ook stelt eiseres dat de populatiegroei al wordt begrensd door de draagkracht van het leefgebied.
14.1
Uit artikel 68, eerste lid, van de Ffw volgt dat de bevoegdheid tot verlening van ontheffing van het verbod om te doden alleen is gegeven indien geen andere bevredigende oplossing bestaat. Het gaat de grenzen van redelijke wetsuitleg niet te buiten indien bij de beoordeling of geen andere bevredigende oplossing bestaat, ook de effectiviteit van een mogelijke andere oplossing wordt betrokken. De voorzieningenrechter verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 17 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0415.
14.2
In het Faunabeheerplan staan maatregelen beschreven ter voorkoming en beperking van schade aan gewassen (vooral akkerbouwgewassen en overjarig grasland) in de beheerperiode. Het gaat om het verjagen van ganzen met visuele middelen, met akoestische middelen, door middel van regelmatige verontrusting en door in de lucht te schieten. Het Faunabeheerplan vermeldt dat is gebleken dat preventieve middelen en verjaging zonder afschot slechts enkele dagen effectief zijn.
14.3
Eiseres stelt weliswaar terecht dat in het bestreden besluit niet is ingegaan op alternatieven, maar in bezwaar hebben zij hierover ook geen gronden naar voren gebracht. In de ontheffing zelf is wel aandacht besteed aan de vraag of er een andere bevredigende oplossing bestaat. Hierin staat vermeld dat uit de aanvraag blijkt dat naast knalapparaten en schriklinten, ook de zogenoemde Flash Harry wordt ingezet als preventieve maatregel om grauwe ganzen te verjagen. Mogelijke andere oplossingen zijn het weren van dieren door gebruik te maken van preventieve maatregelen, zoals vogelverschrikkers, nabootsing roofvogel, ballonnen en spandraden, maar deze middelen hebben een geringe effectiviteit vanwege snel optredende gewenning. In voorwaarde 14 van de ontheffing, die ziet op de periode 1 maart – 1 juli, is bepaald dat van deze ontheffing slechts gebruik kan worden gemaakt nadat preventief tenminste een akoestische maatregel en een visuele maatregel uit het Handboek Faunaschade zijn toegepast. Ter bestrijding van schade in deze periode zullen dus allereerst preventieve middelen worden ingezet voordat eventueel tot afschot wordt overgegaan. Eiseres heeft niet betwist dat preventieve middelen een geringe effectiviteit hebben. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het standpunt heeft kunnen innemen dat geen andere bevredigende oplossing voorhanden is om schade te voorkomen, omdat het enkel inzetten van preventieve middelen daartoe niet effectief genoeg is.
15. Eiseres meent dat de ontheffing afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de grauwe ganzen. Daartoe voert zij aan dat de streefstand ontbreekt, zodat de gunstige staat van instandhouding niet te monitoren valt. Bovendien is het vijfjarig gemiddelde van de grauwe ganzen in het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen lager dan de instandhoudingsdoelstelling van dit gebied en ligt het vijfjarig gemiddelde voor de Natura 2000-gebieden Lepelaarsplassen en Zwarte Meer daar maar net iets boven, aldus eiseres.
15.1
De ontheffing bevat een tabel waarin voor de zeven Natura 2000-gebieden in Flevoland de instandhoudingsdoelen voor de grauwe gans per gebied zijn opgenomen en de staat van instandhouding op basis van het vijfjarig seizoensgemiddelde van 2008/2009 tot en met 2012/2013. Hieruit blijkt dat het vijfjarig seizoensgemiddelde van het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen met 3.644 vogels lager is dan de behouddoelstelling van gemiddeld 4.200 vogels. Voor de overige Natura 2000-gebieden worden de behouddoelstellingen gehaald. Volgens verweerder is de ontheffing niet van invloed op de gunstige staat van instandhouding van de grauwe gans in de Oostvaardersplassen, omdat de grauwe gans in beginsel binnen de Oostvaardersplassen foerageert, dit gebied over voldoende voedsel beschikt en de aan de Oostvaardersplassen grenzende landbouwgronden ongeschikt zijn voor ganzen in de ruitijd.
15.2
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder het terugbrengen van de feitelijk uitgekeerde schade, veroorzaakt door grauwe ganzen, tot het schadeniveau van 2005 (grauwe gans) als uitgangspunt hanteert bij schadebestrijding. In 2005 lag het schadeniveau tussen de € 1.700,- en de € 15.000,- en deze schade acht verweerder acceptabel. Het afschot zal van invloed zijn op de populatie grauwe ganzen. Populatiereducerende maatregelen als middel ter voorkoming van schade kunnen onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn. Er dient een oorzakelijk verband te zijn tussen het aantal grauwe ganzen en de veroorzaakte schade op agrarische percelen. Tussen partijen is niet in geschil dat grauwe ganzen schade aan gewassen veroorzaken. Uit de stukken, waaronder het Faunabeheerplan, blijkt echter niet welke populatieomvang verweerder nastreeft. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd ook niet duidelijk kunnen maken hoeveel ganzen afgeschoten mogen worden voordat het schadeniveau van 2005 is bereikt. De Faunabeheereenheid heeft ter zitting toegelicht dat per jaar ongeveer 800 grauwe ganzen worden afgeschoten en dat dit geen risico vormt voor de gunstige staat van instandhouding van deze soort. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de ontheffing geen streefstand of beperking qua aantal grauwe ganzen dat afgeschoten mag worden is opgenomen. Verweerder heeft ter zitting terecht gesteld dat in de ontheffing een voorschrift over monitoring is opgenomen, maar daarin is niet vastgelegd op welk moment zal worden ingegrepen. Niet valt uit te sluiten dat dusdanig veel grauwe ganzen zullen worden afgeschoten als gevolg waarvan de gunstige staat van instandhouding in gevaar kan komen. Omdat de ontheffing afschot onbeperkt toestaat kan verweerder ook niet (direct) ingrijpen als de gunstige staat van instandhouding van de grauwe gans in een van de Natura 2000-gebieden in gevaar dreigt te komen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder niet op deze wijze ontheffing heeft kunnen verlenen. Dit betekent dat het beroep gegrond is.
16. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de ontheffing ten onrechte het rapen, insmeren, prikken en schudden van eieren in de bebouwde kom van Almere, Lelystad, Dronten en Emmeloord toestaat. Grauwe ganzen in de bebouwde kom richten geen belangrijke schade aan gewassen aan. Daarnaast zijn deze maatregelen gericht op het verkleinen van de ganzenpopulatie. Volgens eiseres is populatiebeheer geen wettelijk belang waarvoor ontheffing kan worden verleend.
16.1
Ter zitting heeft eiseres ook nog naar voren gebracht dat het prikken van eieren in strijd is met de plicht om onnodig lijden van dieren te voorkomen en ook daarom niet is toegestaan. De Faunabeheereenheid heeft ter zitting verklaard dat geen eieren worden geprikt, maar dat uitsluitend eieren worden ingesmeerd met plantaardige olie. De voorzieningenrechter stelt hierover vast dat de ontheffing het prikken van eieren toestaat. In het bestreden besluit is uiteengezet dat het doel van het verstoren van nesten en het schudden van eieren in de bebouwde kom is gelegen in het beperken van de populatiegroei, zodat in de toekomst geen schade op landbouwgronden zal optreden. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat in stedelijk gebied kleine groepen ganzen leven die voldoende voedsel hebben in de steden. In reactie hierop hebben verweerder en de Faunabeheereenheid weliswaar toegelicht dat de grauwe ganzen die leven in de bebouwde kom op aangrenzende agrarische percelen foerageren, maar dit kan niet uit het Faunabeheerplan of andere stukken worden afgeleid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat een oorzakelijk verband bestaat tussen het aantal grauwe ganzen binnen de bebouwde kommen en schade op agrarische percelen. De met de ontheffing toegestane maatregel neigt dan ook naar een vorm van populatiebeheer die juist niet lijkt te zijn beoogd. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband ook naar hetgeen in overweging 15.2 is overwogen over het ontbreken van een streefstand voor de populatieomvang. Ook in zoverre is het beroep gegrond.
17. In voorwaarde 8 van de ontheffing is verder bepaald dat afschot mag plaatsvinden van één uur voor zonsopgang tot één uur na zonsondergang. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat de ontheffing ten onrechte het schieten voor zonsopgang en na zonsondergang toestaat, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat ontheffing is verleend van artikel 72, vijfde lid, van de Ffw. De voorzieningenrechter overweegt dat de in artikel 68, eerste lid, van de Ffw neergelegde mogelijkheid om ontheffing te verlenen van artikel 72, vijfde lid, van de Ffw van toepassing is op de grauwe gans. In artikel 9, tweede lid, van de Vogelrichtlijn is bepaald dat lidstaten die overeenkomstig het eerste lid van dat artikel willen afwijken van de artikelen 5 tot en met 8 van de Vogelrichtlijn in de afwijkende bepalingen onder meer moeten vermelden welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden zijn toegestaan, onder welke voorwaarden afwijkende maatregelen mogen worden genomen en welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is voldaan en te beslissen welke middelen, installaties of methoden mogen worden aangewend. Zoals de ABRvS in de uitspraak van 4 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV0107) heeft geoordeeld volgt hieruit dat het verweerder niet is toegestaan om te beslissen dat middelen mogen worden gebruikt die niet in een wettelijk voorschrift als toegestane middelen zijn vermeld.
17.1
In artikel 5, eerste lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (Bbsd) zijn de middelen als bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de Ffw aangewezen waarmee dieren mogen worden gevangen of gedood. Geweren zijn als middel aangewezen. Ingevolge artikel 7, negende lid, onderdeel a, van het Bbsd mogen geweren niet worden gebruikt voor zonsopgang en na zonsondergang. Gelet hierop is het gebruik van geweren voor afschot van grauwe ganzen een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang niet in overeenstemming met een wettelijk voorschrift. Verweerder heeft ten onrechte voorschrift 8 aan de ontheffing verbonden. Ook in zoverre is het beroep gegrond.
18. Ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat de ontheffing het gebruik van lokmiddelen toestaat, maar dat niet is benoemd welke lokmiddelen mogen worden gebruikt, terwijl niet-wettelijke middelen niet zijn toegestaan. Deze beroepsgrond slaagt eveneens. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat uit overweging 17 volgt dat uitsluitend de middelen zijn toegestaan zoals opgenomen in artikel 5, eerste lid, van het Bbsd. In voorwaarde 23 van de ontheffing is neergelegd dat het gebruik van lokmiddelen is toegestaan. De voorzieningenrechter acht deze voorwaarde te ruim geformuleerd. In de ontheffing is niet kenbaar gemaakt welke lokmiddelen zijn toegestaan. Ter zitting heeft het Faunabeheerfonds toegelicht kunststof lokvogels te zullen gaan gebruiken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het op de weg van verweerder gelegen om duidelijk te maken welke lokmiddelen in dit geval gelet op artikel 5 van het Bbsd worden toegestaan.
19. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de ontheffing voor zover deze ziet op de periode van 1 juli tot 1 november ten onrechte is afgegeven voor alle agrarische percelen in de provincie, overweegt de voorzieningenrechter dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder de ontheffing niet voor alle agrarische percelen in de provincie Flevoland – met uitzondering van de Natura 2000-gebieden – heeft kunnen verlenen. Daarbij betrekt zij dat een ontheffing niet alleen verleend mag worden als schade is opgetreden, maar ook in geval van dreigende schade. Gelet op het Faunabeheerplan acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat dreiging van schade zich in de gehele provincie zal voordoen.
Conclusie
20. Gelet op het overwogene in 15.2, 16.2, 17.1 en 18 is het beroep gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 68 van de Ffw, artikel 7, negende lid, onderdeel a, van het Bbsd, het motiveringsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Omdat het beroep gegrond is en verweerder een nieuw besluit op het bezwaar dient te nemen, bestaat aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal gelet op de aard van de geconstateerde gebreken en de aard van de zaak geen tussenuitspraak doen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit van 24 september 2015 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
21. Omdat het beroep gegrond is en een voorlopige voorziening wordt getroffen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
22. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast komen de reiskosten van de twee bestuursleden van eiseres voor de zitting voor vergoeding in aanmerking ter hoogte van een bedrag van € 36,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 668,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.524,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 april 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.