17.1In artikel 5, eerste lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (Bbsd) zijn de middelen als bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de Ffw aangewezen waarmee dieren mogen worden gevangen of gedood. Geweren zijn als middel aangewezen. Ingevolge artikel 7, negende lid, onderdeel a, van het Bbsd mogen geweren niet worden gebruikt voor zonsopgang en na zonsondergang. Gelet hierop is het gebruik van geweren voor afschot van grauwe ganzen een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang niet in overeenstemming met een wettelijk voorschrift. Verweerder heeft ten onrechte voorschrift 8 aan de ontheffing verbonden. Ook in zoverre is het beroep gegrond.
18. Ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat de ontheffing het gebruik van lokmiddelen toestaat, maar dat niet is benoemd welke lokmiddelen mogen worden gebruikt, terwijl niet-wettelijke middelen niet zijn toegestaan. Deze beroepsgrond slaagt eveneens. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat uit overweging 17 volgt dat uitsluitend de middelen zijn toegestaan zoals opgenomen in artikel 5, eerste lid, van het Bbsd. In voorwaarde 23 van de ontheffing is neergelegd dat het gebruik van lokmiddelen is toegestaan. De voorzieningenrechter acht deze voorwaarde te ruim geformuleerd. In de ontheffing is niet kenbaar gemaakt welke lokmiddelen zijn toegestaan. Ter zitting heeft het Faunabeheerfonds toegelicht kunststof lokvogels te zullen gaan gebruiken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het op de weg van verweerder gelegen om duidelijk te maken welke lokmiddelen in dit geval gelet op artikel 5 van het Bbsd worden toegestaan.
19. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de ontheffing voor zover deze ziet op de periode van 1 juli tot 1 november ten onrechte is afgegeven voor alle agrarische percelen in de provincie, overweegt de voorzieningenrechter dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder de ontheffing niet voor alle agrarische percelen in de provincie Flevoland – met uitzondering van de Natura 2000-gebieden – heeft kunnen verlenen. Daarbij betrekt zij dat een ontheffing niet alleen verleend mag worden als schade is opgetreden, maar ook in geval van dreigende schade. Gelet op het Faunabeheerplan acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat dreiging van schade zich in de gehele provincie zal voordoen.
20. Gelet op het overwogene in 15.2, 16.2, 17.1 en 18 is het beroep gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 68 van de Ffw, artikel 7, negende lid, onderdeel a, van het Bbsd, het motiveringsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Omdat het beroep gegrond is en verweerder een nieuw besluit op het bezwaar dient te nemen, bestaat aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal gelet op de aard van de geconstateerde gebreken en de aard van de zaak geen tussenuitspraak doen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit van 24 september 2015 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
21. Omdat het beroep gegrond is en een voorlopige voorziening wordt getroffen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
22. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast komen de reiskosten van de twee bestuursleden van eiseres voor de zitting voor vergoeding in aanmerking ter hoogte van een bedrag van € 36,-.