Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
mr. [verzoeker] ,
De procedure
De overwegingen van de kantonrechter
De beslissing
[A] ,geboren te [geboorteplaats] op [1974] , overleden te [woonplaats] op [2014] , laatst gewoond hebbende te [woonplaats] ;
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap van [A], die op [2014] is overleden. Verzoeker, mr. [verzoeker], is benoemd als vereffenaar en heeft verzocht om de opheffing van de vereffening op grond van artikel 4:209 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast vroeg hij om de vereffeningskosten vast te stellen en om ontheffing van de publicatieplicht zoals bedoeld in artikel 4:209 lid 4 BW.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de nalatenschap van erflater, na verkoop van de woning, een schuld van € 33.540,59 aan de bank met zich meebracht, waardoor de waarde van de baten gering was. De kantonrechter heeft het verzoek tot opheffing van de vereffening toegewezen, evenals de vaststelling van het loon van de vereffenaar op € 5.018,--. De vereffeningskosten zijn vastgesteld op € 6.299,81, inclusief griffierechten en andere kosten. Deze kosten komen ten laste van de boedel of, indien deze onvoldoende is, ten laste van de erfgenamen.
Het verzoek om ontheffing van de publicatieplicht is afgewezen, omdat artikel 4:209 lid 4 BW dwingend voorschrijft hoe de opheffing van de vereffening bekend moet worden gemaakt. De kantonrechter heeft bepaald dat de opheffing bekend moet worden gemaakt in de Staatscourant en in het AD Utrechts Nieuwsblad, en dat deze moet worden ingeschreven in het boedelregister. De beschikking is gegeven door mr. C.J. Hofman en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. R.H.M. den Ouden. Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.