ECLI:NL:RBMNE:2016:1712

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 912
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van de Stichting Leerlingzorg Primair Onderwijs Almere als bestuursorgaan onder de Algemene wet bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het Bestuur van de Stichting Leerlingzorg Primair Onderwijs Almere. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de Stichting, waarin deze zich niet als bestuursorgaan beschouwde in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarom niet onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) viel. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Stichting een privaatrechtelijke rechtspersoon is en geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van eisers, die stelden dat de Stichting onder de uitzonderingscategorie van bestuursorganen valt, verworpen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen wettelijke basis is die de Stichting de bevoegdheid geeft om de rechtspositie van andere rechtssubjecten eenzijdig te bepalen. De uitspraak houdt in dat de bestuursrechter onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 16/912 en UTR 16/916
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2016 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser/eiseres 1] en [eiser/eiseres 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R. Brouwer),
en
het
Bestuur van de Stichting Leerlingzorg Primair Onderwijs Almere (de Stichting),verweerder
(gemachtigde: mr. F.J.J.M. Janssen.)

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2015 (het primaire besluit) heeft de Stichting meegedeeld geen bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te zijn en daarom niet onder de werkingssfeer van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) te vallen.
Bij besluit van 8 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft de Stichting het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De Stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De Stichting heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen beroep mogelijk is bij de bestuursrechter, omdat de Stichting geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1 van de Awb.
3. Eisers betogen primair dat de Stichting een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b van de Awb. Subsidiair betogen eisers dat de Stichting een bestuursorgaan is dat onder de in de uitspraak van 17 september 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) genoemde uitzonderingscategorie valt (ECLI:NL:RVS:2014:3379).
4. Op grond van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op grond van artikel 8:1, eerste lid Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Stichting een rechtspersoon is die krachtens privaatrecht is ingesteld en derhalve geen sprake is van een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, hetgeen ook niet in geschil is.
6. Voor het antwoord op de vraag of het bestuur van de Stichting met ‘enig openbaar gezag is bekleed’ als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb, is bepalend of aan dat orgaan een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan.
7. Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) is het bevoegd gezag van één of meer scholen voor elke vestiging van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband. De Stichting is zo’n samenwerkingsverband. Op grond van artikel 18a, vierde lid, van de Wpo geven de bevoegde gezagsorganen van de deelnemende scholen vorm aan het samenwerkingsverband door het oprichten van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid waarin uitsluitend deze bevoegde bestuursorganen deelnemen. De statuten moeten voorts op grond van dit vierde lid een voorziening voor de beslechting van geschillen bevatten. Op grond van artikel 18a, zesde lid, van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) heeft het samenwerkingsverband in elk geval tot taak:
a. het vaststellen van een ondersteuningsplan,
b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid,
c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, en
d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.
8. Bepalend voor de beantwoording van de vraag of de Stichting als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b van de Awb kan worden aangemerkt, is of aan de Stichting een of meer overheidstaken zijn opgedragen en de daarvoor benodigde
publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet valt te wijzen op een voorschrift dat aan de Stichting en/of haar bestuur een exclusieve bevoegdheid toekent om de rechtspositie van andere (rechts)personen eenzijdig te bepalen. Ook uit de statuten blijkt dat het doel van de Stichting is: het oprichten en in stand houden van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de WPO (artikel 2) en dat de Stichting haar taken uitoefent ten behoeve van de deelnemende schoolbesturen (artikel 4, lid 1).
9. Subsidiair hebben eisers aangevoerd dat de Stichting valt onder de uitzonderingscategorie als genoemd in de hiervoor al eerder genoemde uitspraak van de ABRvS van 17 september 2014.
10. Bij organen van privaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekken, kan zich een uitzondering op de regel dat openbaar gezag slechts bij wettelijk voorschrift kan worden toegekend, voordoen, waardoor die organen toch bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb zijn. Deze uitzondering doet zich voor als aan twee cumulatieve vereisten is voldaan. Het eerste vereiste is dat de inhoudelijke criteria voor het verstrekken van geldelijke uitkeringen of voorzieningen in beslissende mate worden bepaald door een of meer bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (het inhoudelijke vereiste). Dat bestuursorgaan of die bestuursorganen hoeven geen zeggenschap te hebben over een beslissing over een verstrekking in een individueel geval. Het tweede vereiste is dat de verstrekking van deze uitkeringen of voorzieningen in overwegende mate, dat wil zeggen in beginsel voor twee derden of meer, wordt gefinancierd door een of meer bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (het financiële vereiste). De voorzieningenrechter deelt het standpunt van verweerder dat de Stichting niet onder de uitzonderingscategorie kan vallen nu zij geen geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan
derdenverstrekt.
11. Voorgaande betekent dat de Stichting geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1 van de Awb. De bestuursrechter is onbevoegd om kennis te nemen van het ingestelde beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep;
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek om voorlopige voorziening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Benek, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.