ECLI:NL:RBMNE:2016:1592

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
4574852 UC EXPL 15-17202
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van kennelijk onredelijk ontslag na langdurige ziekte van werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap Boekenfestijn B.V. [eiser] was sinds 10 november 2008 in dienst bij Boekenfestijn en vervulde de functie van magazijn-/beursmedewerker. Na een periode van ziekte, die begon op 25 januari 2012, heeft Boekenfestijn op 20 april 2015 de arbeidsovereenkomst met [eiser] opgezegd, na toestemming van het UWV. [eiser] vorderde in deze procedure een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk was en dat Boekenfestijn in strijd had gehandeld met goed werkgeverschap. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst op zichzelf niet kennelijk onredelijk was, maar dat bijkomende omstandigheden in overweging moesten worden genomen. De rechter heeft geoordeeld dat [eiser] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de werkdruk en werksfeer hebben geleid tot zijn arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter concludeerde dat Boekenfestijn geen verwijt kon worden gemaakt voor de arbeidsongeschiktheid van [eiser] en dat er geen sprake was van kennelijk onredelijk ontslag. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4574852 UC EXPL 15-17202 RA/547
Vonnis van 23 maart 2016
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.W. Menkveld,
tegen:
de besloten vennootschap
Boekenfestijn B.V.,
gevestigd te IJsselstein,
verder ook te noemen Boekenfestijn,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. B.E.H. Zwezerijnen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 december 2015;
- de producties van [eiser] van 29 januari 2016;
- de producties van Boekenfestijn van 2 februari 2016;
- het proces-verbaal van comparitie van 5 februari 2016;
- de fax van [eiser] van 26 februari 2016 dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [1977] , is op 10 november 2008 in dienst van Boekenfestijn getreden. [eiser] vervulde laatstelijk de functie van magazijn-/beursmedewerker gedurende 40 uren per week. Het gemiddelde maandinkomen van [eiser] bedroeg € 2.224,37.
2.2.
Boekenfestijn exploiteert een onderneming, welke onder meer bij uitgevers retour gekomen boeken en aanverwante artikelen inkoopt en verkoopt aan consumenten op beurzen in Nederland en België. De heer [A] is directeur van Boekenfestijn.
2.3.
In een brief van 11 december 2011 in het kader van een werkbespreking tussen [eiser] en Boekenfestijn schrijft [eiser] onder meer dat hij het werk met alle plezier verricht, maar dat de sfeer op de werkplek jammer genoeg is verslechterd.
2.4.
Op 25 januari 2012 heeft [eiser] zich ziek gemeld. In zijn rapportage van 1 februari 2012 schrijft de bedrijfsarts [bedrijfsarts] onder meer dat [eiser] is uitgevallen met werkgerelateerde spanningsklachten.
2.5.
Op 11 februari 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [A] en [eiser] . In dat gesprek heeft [A] aangegeven niet tevreden te zijn over het functioneren van [eiser] . Vervolgens heeft [A] aan [eiser] in een brief van 11 februari 2013 een schriftelijke waarschuwing gegeven, in welke brief [A] stelt – kort gezegd – dat [eiser] zich de afgelopen tijd niet heeft gehouden aan werk- en planningsafspraken. Op diezelfde dag heeft [eiser] zich ziekgemeld, naar eigen zeggen naar aanleiding van voornoemd gesprek.
2.6.
Op 1 juni 2013 heeft Boekenfestijn een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] te komen op grond van verandering in de omstandigheden. In de beschikking van 11 juli 2013 heeft de kantonrechter dit verzoek afgewezen en daartoe onder meer het volgende overwogen:
“4.2. De kantonrechter stelt voorts voorop dat de kern van het door Boekenfestijn ervaren verlies van vertrouwen in [eiser] is weergegeven in het slot van randnummer 9.3 van het verzoekschrift: volgens Boekenfestijn is haar gebleken dat [eiser] zich niet aan gemaakte afspraken houdt en steeds weer in discussie gaat over werkzaamheden die moeten worden verricht.
4.3.
Uit de door Boekenfestijn ter onderbouwing daarvan gestelde feiten kan een dergelijke vergaande conclusie echter niet worden getrokken. (…)
4.4.
De conclusie moet zijn dat op 11 februari 2013 over en weer duidelijkheid was gegeven: Boekenfestijn benoemt het gedrag dat zij wenst en waarschuwt voor herhaling van ongewenst gedrag, [eiser] heeft daarvan kennis genomen en dat is voor de werkgever het belangrijkste. De conclusie van Boekenfestijn dat [eiser] zich niet op zijn gedrag laat aansturen is dan alleen gebaseerd op diens ontkenning ongewenst gedrag te hebben getoond. Dat is onvoldoende om die conclusie te kunnen dragen.”
2.7.
In een deskundigenoordeel van het UWV van 9 juli 2013, welk oordeel pas is verschenen na de mondelinge behandeling bij de kantonrechter, concludeert verzekeringsarts J. Klok dat [eiser] per geschildatum 21 maart 2013 arbeidsongeschikt te achten is voor zijn eigen werk. Onder het kopje ‘medische overwegingen’ in het deskundigenoordeel staat vermeld:
“Op basis van de onderzoeksbevindingen van de psychiater welke dd 11-06-13 spreekt over een zorgelijk toestandsbeeld en is opgestart met medicamenteuze behandeling, op basis van mijn bevindingen ondersteund door de curatieve sector dat er sinds de ziekmelding sprake is van een langzaam progressief beeld met een verminderde dagstructuur en op basis van het gegeven dat cliënt al eerder met ernstige psychische klachten is uitgevallen, de beslissing genomen om cliënt per datum geding dd 21-03-2013 niet volledig arbeidsgeschikt te achten voor zijn eigen werk. Er is sprake bij cliënt van een verhoogde psychische kwetsbaarheid”.
2.8.
In een deskundigenoordeel van het UWV van 10 november 2014 schrijft arbeidsdeskundige C. van der Hoeven onder meer het volgende:
“Op basis van de medische informatie geeft de verzekeringsarts aan dat het werknemer niet aan te rekenen is dat hij het advies ten aanzien van de behandeling niet opvolgt. Dit is een direct gevolg van zijn aandoening.
3. ARBEIDSKUNDIGE OORDEELSVORMING
3.1.
Beoordeling re-integratie-inspanningen
De inspanningen die de werkgever van de werknemer vraagt zijn redelijk. De werknemer volgt de adviezen ten aanzien van zijn behandeling echter niet op. Dit is hem niet aan te rekenen vanwege zijn aandoening.”
2.9.
Met ingang van 8 maart 2015 is aan [eiser] een IVA-uitkering toegekend. Uit de brief van het UWV van 27 januari 2015 blijkt dat deze uitkering € 1.544,70 bruto per maand is, exclusief vakantiegeld.
2.10.
In een brief van de bedrijfsarts [bedrijfsarts] van 10 maart 2015 schrijft laatstgenoemde onder meer dat [eiser] nog volledig arbeidsongeschikt is en dat er geen herstelperspectieven en re-integratiemogelijkheden zijn, ook niet in de komende 26 weken.
2.11.
Op 23 maart 2015 heeft Boekenfestijn een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV te Amersfoort. Deze ontslagaanvraag was gebaseerd op langdurige arbeidsongeschiktheid van [eiser] . Bij beslissing van 15 april 2015 heeft het UWV Boekenfestijn toestemming gegeven om de arbeidsverhouding met [eiser] op te zeggen. Vervolgens heeft Boekenfestijn bij brief van 20 april 2015 de arbeidsovereenkomst met [eiser] opgezegd tegen 1 juni 2015.
2.12.
In het kader van de onderhavige procedure heeft Boekenfestijn bedrijfsarts [bedrijfsarts] verzocht antwoord te geven op een aantal vragen. De bedrijfsarts heeft in een brief van 27 november 2015 onder meer het volgende bericht:
“2. Op 24 juli 2013 geeft u voor de eerste keer aan dat de heer [eiser] arbeidsongeschikt is. Wat maakt dat u het eerdere oordeel (arbeidsgeschikt) hebt gewijzigd?
Antwoord: Het UWV heeft op verzoek van de advocaat van dhr. [eiser] een tweede Deskundigen Oordeel gegeven nu met beoordelingsdatum 21-3-2013. Tijdens dat onderzoek zijn nieuwe medische feiten en omstandigheden naar voren gekomen, ook uit de voorgeschiedenis, waardoor het UWV tot het oordeel is gekomen dat dhr. [eiser] vanaf 21-3-2013 arbeidsongeschikt wordt geacht.
Deze nieuwe medische feiten en informatie uit de voorgeschiedenis is mij ter kennis gesteld op 8-7-2013 en 18-7-2013. Tijdens het spreekuur op 17-7-2013 en 24-7-2013 was het niet mogelijk om met dhr. [eiser] in gesprek te komen. De medische situatie was wezenlijk anders dan tijdens de eerdere spreekuur contacten op 14-2-2013 en 21-3-2013. Na anoniem overleg met een specialist op dit vakgebied ben ik tot de conclusie gekomen dat er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid.
3. De heer [eiser] stelt zich op het standpunt dat zijn arbeidsongeschiktheid enkel het directe gevolg is van de werk gerelateerde spanningsklachten. Kunt u aangeven of dit standpunt van de heer [eiser] juist is?
Antwoord: De aandoening van dhr. [eiser] is multifactoriële aandoening. Met andere woorden door een samenkomst van meerdere factoren ontstaat de aandoening, waarbij een stressvolle gebeurtenissen als vertrek uit het ouderlijk huis, scheiding, verlies van een dierbare of een baan, het verwachten of het krijgen van een kind de aandoening kan uitlokken. De officiële waarschuwing en de spanning in de maanden erna kunnen als uitlokkende factoren worden gezien. Er is geen oorzaak gevolg relatie.
(…)
5. In alle rapportages geeft u aan dat er geen mogelijkheden zijn voor rechtstreeks contact. Kunt u aangeven waarom rechtstreeks contact niet mogelijk was?
Antwoord: Als gevolg van de aandoening was er door mij en de behandelaren in diverse settings geen rechtstreekse communicatie met dhr. [eiser] mogelijk. Dit beeld is in juli 2013 ontstaan en niet opgeklaard ondanks gerichte behandeling. Rechtstreeks contact/communicatie van dhr. [eiser] met werkgever was niet mogelijk.
6. Heeft Boekenfestijn aan u aangegeven dat zij in gesprek wil met de heer [eiser] en afspraken wil maken over de re-integratie (al dan niet onder begeleiding van een mediator)?
Antwoord: Voor zover ik kan nagaan heeft er na het spreekuur contact van 14-2-2013 een gesprek plaatsgevonden tussen werkgever en werknemer om de werkfactoren te bespreken. Dhr. [eiser] is 29-3-2013 opgeroepen om te praten over de re-integratie. De advocaat van de werkgever heeft op 28-3-2013 namens werknemer vrij gevraagd in afwachting van de uitslagen van het Deskundigenoordeel bij het UWV. Na de medische beoordeling van 17-7-2013 en 24-7-2013 was communicatie met dhr. [eiser] niet meer mogelijk. Werkgever had zeker in gesprek gegaan als ik had aangegeven dat er mogelijkheden waren tot communicatie.”
2.13.
In een verklaring van 14 januari 2016 bericht psychiater [psychiater] dat hij [eiser] vanaf 11 juni 2013 behandelt voor een ernstige psychiatrische ziekte, die tot op heden therapieresistent blijkt, ondanks het gebruik van psychofarmaca.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is, dan wel dat gedaagde in strijd heeft gehandeld met goedwerkgeverschap, dan wel dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en met veroordeling van Boekenfestijn tot betaling aan [eiser] van schadevergoeding, bestaande uit materiele schade van € 33.625,40 netto en immateriële schade van € 5.000,00, althans door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedragen en met veroordeling van Boekenfestijn in de kosten van de procedure.
3.2.
Boekenfestijn heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de opzegging door Boekenfestijn als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt, vanwege het gevolgencriterium nu sprake is van bijzondere omstandigheden, die in de kern inhouden dat het ontslag is gegeven in strijd met normen van goed werkgeverschap. Subsidiair stelt [eiser] dat Boekenfestijn door de wijze waarop zij hem tegemoet is getreden, in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW. Meer subsidiair voert [eiser] aan dat de wijze waarop Boekenfestijn heeft opgetreden onrechtmatig is.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de beoordeling of een opzegging van een arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is omdat de gevolgen voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij opzegging, alle aangevoerde en juist bevonden omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, moeten worden betrokken. In deze zaak is de arbeidsovereenkomst door Boekenfestijn opgezegd na 104 weken van aaneengesloten ziekte van [eiser] , met inachtneming van de geldende opzegtermijn en na verkregen toestemming van het UWV. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een dergelijke opzegging op zichzelf niet kennelijk onredelijk is, maar bijkomende omstandigheden kunnen leiden tot een ander oordeel. Zoals is besproken ter comparitie kunnen dergelijke bijkomende omstandigheden zijn gelegen in het verband tussen het werk en de arbeidsongeschiktheid, de verwijtbaarheid van de werkgever ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid en de opstelling van de werkgever met betrekking tot de re-integratie. De stelplicht en de bewijslast van die bijzondere omstandigheden rusten op de werknemer (zie onder meer Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 november 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4774).
4.3.
De kantonrechter stelt uit hetgeen partijen hebben aangevoerd en uit het verhandelde ter zitting het volgende vast. [eiser] is gestart met zijn werkzaamheden bij Boekenfestijn in november 2008 en, na een verlenging van zijn contract, heeft [eiser] tot eind 2011 met, naar eigen zeggen
‘alle plezier’(zie 2.3) zijn werk verricht. Ook Boekenfestijn was destijds tevreden over het werk van [eiser] . Eind 2011 veranderde er iets in de verhouding tussen [eiser] en Boekenfestijn; Boekenfestijn typeert dit als
‘de sfeer die omsloeg’. Ook [eiser] geeft aan dat
‘de sfeer op de werkplek verslechterde’(zie 2.3). Op 25 januari 2012 heeft [eiser] zich voor het eerst ziekgemeld met, zoals de bedrijfsarts destijds rapporteerde, werkgerelateerde spanningsklachten. Kennelijk is de lucht tussen [eiser] en Boekenfestijn daarna (even) geklaard, want [eiser] gaat weer aan het werk, totdat op 11 februari 2013 een gesprek plaatsvindt tussen de heer [A] , directeur van Boekenfestijn, en [eiser] . In dit gesprek heeft [A] zich op het standpunt gesteld dat [eiser] zijn werk niet langer goed verricht, waarna [eiser] zich direct heeft ziekgemeld. Vanaf dat moment is de verhouding tussen Boekenfestijn (/ [A] ) en [eiser] in een neerwaartse spiraal terechtgekomen. De kantonrechter heeft in juli 2013 geoordeeld dat Boekenfestijn onvoldoende (objectieve) gronden had aangevoerd om de arbeidsovereenkomst met [eiser] te doen eindigen. [eiser] is, ook na de uitspraak van de kantonrechter, niet meer aan het werk gegaan bij Boekenfestijn. [eiser] is per 21 maart 2013 arbeidsongeschikt geacht en is dat ook gebleven.
4.4.
De vraag dient zich nu voor of Boekenfestijn een verwijt kan worden gemaakt van de arbeidsongeschiktheid van [eiser] . De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] , op wie ten aanzien van deze stelling de stelplicht en bewijslast rust, dat niet heeft aangetoond. Het volgende wordt hiertoe overwogen. Het belangrijkste verwijt van [eiser] komt erop neer dat de werkdruk en werksfeer hebben geleid tot de uitval van [eiser] (voor het eerst op 25 januari 2012) en dat Boekenfestijn te weinig heeft gedaan om de werk gerelateerde spanningsklachten van [eiser] terug te dringen. Dat [eiser] echter stelselmatig veel overuren heeft moeten werken in opdracht van Boekenfestijn, heeft hij – gelet op de gemotiveerde betwisting door Boekenfestijn van deze stelling – niet voldoende nader onderbouwd. Uit de door Boekenfestijn overgelegde urenstaten van de periode december 2011 tot en met mei 2012 blijkt dat tijdens de zogenoemde beursweken, die circa eenmaal per maand plaatsvonden, extra uren werden gewerkt door [eiser] . Dit overwerk varieerde van 24,50 tot 42,25 uren extra per maand, hetgeen ook blijkt uit de door [eiser] overgelegde salarisspecificaties. Hier staat tegenover dat direct na een beursweek een (betaalde) roostervrije dag werd verleend én dat uit de overzichten ook blijkt dat [eiser] regelmatig vakantie heeft genoten. Daar komt bij dat Boekenfestijn onbetwist heeft gesteld dat [eiser] voor het eerst heeft geklaagd over werkdruk begin 2013, ten tijde van de ontbindingsprocedure, terwijl hij daarvoor altijd aangaf graag te willen werken tijdens de beurzen, waarbij overwerk 170% werd uitbetaald. Dat [eiser] regelmatig werkweken maakte van 80 à 90 uren en dat tot 2011 zelfs werkweken van 100 uren voorkwamen, blijkt niet uit de urenstaten of de salarisspecificaties en [eiser] heeft deze stelling ook niet op andere wijze onderbouwd. Dit alles maakt dat van een structurele overwerksituatie op (dringend) verzoek van werkgever Boekenfestijn derhalve niet kan worden gesproken.
4.5.
Verder kan uit de bevindingen van de deskundigen niet de conclusie worden getrokken dat Boekenfestijn in het kader van de uitval van [eiser] blaam treft. In het deskundigenoordeel van het UWV schrijft de verzekeringsarts dat [eiser] ‘
al eerder met psychische klachten is uitgevallen’ (zie 2.7). Daarnaast heeft de bedrijfsarts aangegeven dat,
‘na kennisneming rondom juli 2013 van nieuwe medische feiten en informatie uit de voorgeschiedenis van [eiser] , de medische situatie wezenlijk anders was dan tijdens eerdere spreekuur contacten’.Voorts schrijft hij dat
‘na overleg met een specialist op dit vakgebied ben ik tot de conclusie gekomen dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid’en
‘de aandoening van [eiser] is een multifactoriële aandoening. Met andere woorden: door een samenkomst van meerdere factoren ontstaat de aandoening’.Tot slot schrijft de bedrijfsarts dat er wat hem betreft, ‘
geen oorzaak gevolg relatie is’(zie 2.12). De psychiater heeft aangegeven dat sprake is van
‘een ernstige psychiatrische ziekte’bij [eiser] (zie 2.13).
4.6.
Voorts worden in het door [eiser] overgelegde overzicht van zijn huisarts enkel beschreven de door [eiser] ervaren klachten, zoals die van een hoge werkdruk en werkgerelateerde stress en spanningsklachten, maar dit overzicht levert geen onderbouwing op van de door [eiser] aangevoerde blootstelling aan hoge werkdruk door Boekenfestijn. Daarnaast is het invoelbaar dat de niet succesvolle poging van Boekenfestijn om omstreeks juli 2013 de arbeidsovereenkomst met [eiser] via de kantonrechter te doen beëindigen, een klap in het gezicht moet zijn geweest voor [eiser] , maar een verband tussen die procedure en de arbeidsongeschiktheid kan niet worden aangenomen, aangezien de arbeidsongeschiktheid dateert van daarvoor (21 maart 2013). Nu [eiser] aldus geen nadere onderbouwing heeft gegeven voor zijn stellingname op dit punt, is de conclusie derhalve dat niet is gebleken dat Boekenfestijn van de arbeidsongeschiktheid van [eiser] een verwijt kan worden gemaakt of dat de oorzaak hiervan (overwegend) aan Boekenfestijn is toe te rekenen.
4.7.
Vervolgens moet worden bezien of Boekenfestijn al dan niet adequate begeleiding of ondersteuning heeft geboden aan [eiser] in het kader van zijn re-integratie. [eiser] heeft niet voldoende gesteld dat Boekenfestijn is tekortgeschoten in haar (wettelijke) verplichtingen in het kader van zijn re-integratie. De ter comparitie toegelichte stelling van [eiser] op dit punt, dat Boekenfestijn zich bijvoorbeeld had moeten laten informeren door een bedrijfsarts over hoe [eiser] geholpen zou kunnen worden, treft geen doel, want duidelijk is dat Boekenfestijn dergelijke pogingen heeft ondernomen. De bedrijfsarts heeft echter aangegeven dat,
‘als gevolg van de aandoening van [eiser] , er geen rechtstreeks contact tussen [eiser] en Boekenfestijn mogelijk was; evenmin was dergelijk contact mogelijk met de bedrijfsarts en de behandelaren (in diverse settings)’(zie 2.12). Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat Boekenfestijn een verwijt treft in het kader van re-integratie. Van belang hierbij is ook om op te merken dat [eiser] in dit verband evenmin blaam treft: de deskundigen geven aan dat deze houding van [eiser] het directe gevolg is van zijn aandoening (zie 2.8).
4.8.
Terugkerend naar het geldend kader in deze (zie r.o. 4.2) komt de kantonrechter tot de slotsom dat bijkomende omstandigheden door [eiser] niet zijn aangetoond en dat dus niet kan worden gezegd dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Evenmin is komen vast te staan dat Boekenfestijn in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW of dat sprake is van onrechtmatig handelen aan de zijde van Boekenfestijn. De vorderingen van [eiser] zullen dus worden afgewezen.
4.9.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Boekenfestijn worden begroot op: 2 punten x € 200,00 = € 400,00 voor salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Boekenfestijn, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.