ECLI:NL:RBMNE:2016:1525

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
UTR 16/923
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning wegens hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een woning in Hilversum, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om de woning te sluiten voor de duur van zes maanden vanwege het aantreffen van een hennepkwekerij. Verzoeker stelde dat de sluiting van de woning onterecht was, omdat de aanwezigheid van de hennepkwekerij niet voldoende was om de sluiting te rechtvaardigen. Hij voerde aan dat er een huurovereenkomst was met een jong gezin dat in de woning woonde, en dat de sluiting financiële schade zou veroorzaken en reputatieschade met zich mee zou brengen.

Tijdens de zitting op 8 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. Verweerder, de burgemeester, betwistte de huurovereenkomst en stelde dat de woning op 15 februari 2016 met een zegel was gesloten. Verweerder voerde aan dat er geen huurders op het adres stonden ingeschreven en dat de sluiting noodzakelijk was in het kader van het beleid tegen drugspanden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over de huurovereenkomst en het spoedeisend belang.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/923
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: N.J. Groot),
en
de burgemeester van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigden: mr. G.J.M. Heuft en drs. C. Kokkeler).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder gelast de woning aan de [adres] (de woning) op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van zes maanden, van 15 februari 2016 tot 15 augustus 2016, te sluiten.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Straten, waarnemend voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting heeft verweerder een afschrift van de bestuurlijke rapportage aan de rechtbank verstrekt. Verweerder heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de voorzieningenrechter medegedeeld dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de rapportage. Bij beslissing van 14 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter, M.C. Verra, bepaald dat de gevraagde beperkte kennisneming van de bestuurlijke rapportage gerechtvaardigd is. Verzoeker heeft ter zitting toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, zodat de voorzieningenrechter kennis kan nemen van de bestuurlijke rapportage.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker is eigenaar van de woning aan [adres] .
Op 13 oktober 2015 is in de woning een hennepkwekerij aangetroffen alsmede verdovende middelen, een illegale kelderruimte en een hoeveelheid geld. Verweerder heeft de aangetroffen 1,145 gram harddrugs en 12,52 kg hennep aangemerkt als een zeer ruime handelshoeveelheid.
Bij het primaire besluit heeft verweerder gelast de woning te sluiten voor de duur van zes maanden.
2. Verzoeker heeft samengevat en onder verwijzing naar zijn bezwaarschrift naar voren gebracht dat de enkele aanwezigheid van een hennepkwekerij onvoldoende is voor de gebruikmaking van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker heeft de woning nadat deze weer bewoonbaar was geworden opnieuw verhuurd. Het spoedeisend belang van verzoeker is gegeven met de aard van de zaak, het primaire besluit heeft tot gevolg dat de huidige huurders (een jong gezin) het pand zullen moeten verlaten terwijl er een huurovereenkomst is gesloten. Verzoeker heeft gesteld dat hij als verhuurder zijn verplichtingen jegens de huurders niet kan nakomen, hetgeen financiële consequenties zal hebben. Daarnaast wijst verzoeker op reputatieschade als verhuurder. Verzoeker meent dat sprake is van trage besluitvorming door verweerder, waardoor hij veronderstelde dat er geen bestuursrechtelijke maatregelen meer zouden volgen op het op 13 oktober 2015 aantreffen van de hennepkwekerij in de woning. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het primaire besluit te schorsen.
3. Verweerder heeft ter zitting betwist dat sprake is van een huurovereenkomst en heeft benadrukt dat de woning op 15 februari 2016 met het aanbrengen van een zegel is gesloten. Op 19 februari 2016 heeft verweerder geconstateerd dat het zegel was verbroken en dat er zich in de woning personen ophielden. Op twee momenten is gecontroleerd of er personen op het adres van de woning staan ingeschreven in de Basisregistratie personen (brp), hetgeen niet het geval was. Ook zijn de personen die vermeld staan in de alsnog ter zitting overgelegde huurovereenkomst niet bekend als inwoners van de gemeente Hilversum en zijn zij evenmin te vinden in de beschikbare systemen van verweerder in de rest van het land. Ten aanzien van de besluitvorming heeft verweerder naar voren gebracht dat die niet traag is geweest, maar dat sprake is geweest van een zorgvuldige voorbereiding van het primaire besluit. Voorts wordt verwezen naar het beleid van verweerder ter zake van de sluiting van drugspanden in Hilversum op grond van artikel 13b van de Opiumwet, het zogenaamde Damoclesbeleid, dat op 28 augustus 2015 is bekendgemaakt.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening speelt de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu bij verweerder bezwaar tegen het primaire besluit aanhangig is, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van een beslissing op dat bezwaar. Er dient derhalve sprake te zijn van een zelfstandig spoedeisend belang bij een te treffen voorlopige voorziening.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat verzoeker de woning daadwerkelijk heeft verhuurd aan de in de overeenkomst genoemde huurders en dat hij als gevolg van het niet verstrekken van huurgenot aan de nieuwe huurders acute financiële schade zal lijden. De voorzieningenrechter acht daartoe van belang dat uit de brp niet blijkt dat de huurders op het adres van de woning staan ingeschreven. Ook heeft verzoeker geen verklaringen van de huidige huurders overgelegd waaruit de voorzieningenrechter kan afleiden dat de huurders thans in de woning wonen en dat het gaat om een jong gezin, dat – zoals door verzoeker is benadrukt – groot belang heeft bij het niet sluiten van de woning. Ook de omstandigheid dat verweerder heeft geconstateerd dat het door hem aangebrachte zegel is verbroken en dat er op twee momenten mensen in de woning aanwezig waren, kan niet tot een andere conclusie leiden. Het enkel overleggen van een huurovereenkomst ter zitting is onvoldoende om uit te gaan van een situatie waarin sprake is van acuut financieel belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening ter voorkoming van een aansprakelijkstelling door de in de overeenkomst genoemde huurders. Daarbij komt de vraag of dit door verzoeker gestelde financiële risico door de woning te verhuren na het aantreffen van de hennepkwekerij niet voor zijn rekening dient te komen, nu op dat moment niet duidelijk was of bestuursrechtelijke maatregelen op basis van artikel 13b van de Opiumwet zouden uitblijven. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens het ontbreken van spoedeisend belang dient te worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Habermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2016.
De griffier is buiten staat de
uhitspraak te tekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.