ECLI:NL:RBMNE:2016:1489

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
C/16/409403 / HA RK 16-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

Op 18 maart 2016 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Lelystad, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. A.R. Creuzberg, de behandelend rechter in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was ingediend op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij verzoekster stelde dat haar recht op een juiste oproep was geschaad en dat de rechter in een eerdere civiele procedure onterecht had geoordeeld over haar onbekwaamheid om rechtshandelingen te verrichten vanwege haar curatele. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 maart 2016 was verzoekster niet verschenen, noch mr. A.R. Creuzberg. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter partijdig of vooringenomen was. De wrakingskamer benadrukte dat oproepingsbrieven niet door de rechter zelf worden opgesteld en dat de rechter in de eerdere procedure de wet had gevolgd. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden. De procedure met parketnummer 16/246484-15 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/409403 / HA RK 16-19
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 18 maart 2016
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de politierechterzitting van 4 februari 2016, met daar aan gehecht een handgeschreven briefje van verzoekster
  • het wrakingsverzoek van 4 februari 2016
  • de schriftelijke reactie van mr. A.R. Creuzberg van 18 februari 2016
  • de brief van verzoekster van 1 maart 2016.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna te noemen: de wrakingskamer) is bepaald op vrijdag 4 maart 2016. Verzoekster is niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Zoals in haar schriftelijke reactie aangekondigd, is mr. A.R. Creuzberg ook niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. A.R. Creuzberg als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de procedure met het parketnummer 16/246484-15, waarvan de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2016.
2.2.
Verzoekster heeft – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek. In de uitnodiging voor de politierechterzitting op 4 februari 2016 staat vermeld dat de zaak ‘behandeld’ zal worden, in plaats van dat verzoekster ‘gehoord’ zal worden op het bezwaarschrift tegen de dagvaarding. Volgens de tekst van de wet had de rechter verzoekster behoren op te roepen om te worden
gehoord. Door verzoekster uit te nodigen om aanwezig te zijn voor de behandeling van haar bezwaarschrift tegen de dagvaarding is verzoekster geschaad in haar recht om een juiste oproep te ontvangen.
De tweede en derde grond voor het wrakingsverzoek liggen in een eerdere civiele procedure waarin verzoekster als eisende partij heeft opgetreden en waarin zij betaling van achterstallige huur en ontruiming van haar huurder heeft gevorderd. Bij rolbeslissing van 20 juni 2012 heeft de rechter overwogen dat verzoekster, omdat zij onder curatele is gesteld, onbekwaam zou zijn rechtshandelingen te verrichten. Volgens verzoekster heeft de rechter op grond hiervan ten onrechte geconcludeerd dat verzoekster onbekwaam is om in persoon te kunnen procederen. Volgens verzoekster ziet onbekwaamheid als gevolg van curatele enkel op het verrichten van rechtshandelingen zoals het tekenen van een contract of het opstellen van een testament.
De rechter heeft voorts, aldus nog steeds verzoekster, met haar eindvonnis in vorenomschreven procedure, de procedure een andere wending gegeven dan verzoekster aanvankelijk verwacht had. Volgens verzoekster was de gedaagde partij aanvankelijk bij verstek veroordeeld, en zijn zowel verzoekster als de gedaagde uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. Bovendien, zo stelt verzoekster, heeft de rechter verzoekster ten onrechte geweigerd haar te informeren over haar beroepsmogelijkheden ten aanzien van dat vonnis. Volgens verzoekster is het eindvonnis om die reden vals.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Zij voert ten eerste aan dat de eerste grond voor het wrakingsverzoek niets zegt over haar integriteit en onpartijdigheid, nu de oproep voor een zitting niet door de rechter zelf wordt opgesteld: dat gaat buiten haar om. Tegen de tweede en derde wrakingsgrond voert de rechter aan dat de beslissingen om verzoekster en de gedaagde partij in die procedure niet-ontvankelijk te verklaren lag in de omstandigheid dat verzoekster op dat moment onder curatele stond. Volgens de rechter heeft dat niets te maken met integriteit en onpartijdigheid en maakt dat haar niet bevooroordeeld of belast in de strafzaak, waarin verzoekster het wrakingsverzoek heeft gedaan.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 513 lid 3 Sv bepaalt dat alle feiten of omstandigheden die de verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag legt, tegelijk moeten worden voorgedragen. Verzoekster heeft bij brief van 1 maart 2016 gereageerd op het verweer van de rechter. Voor zover deze brief nadere gronden voor het wrakingsverzoek bevat, worden deze bij de beoordeling van het wrakingsverzoek, gelet op artikel 513 lid 3 Sv, buiten beschouwing gelaten.
3.2.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.4.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.5.
Ten aanzien van de oproepingsbrief stelt de wrakingskamer voorop dat oproepingsbrieven niet door de rechter, maar door een medewerker van de griffie worden opgesteld en verstuurd. Daar komt bij dat gebruik wordt gemaakt van modelbrieven. De volgens verzoekster foute omschrijving in de uitnodigingsbrief – dat de rechter de zaak zal behandelen, in plaats van verzoekster uit te nodigen om te worden gehoord – kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet leiden tot partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. De essentie is dat er een zitting zal plaatsvinden, waarbij verzoekster in de gelegenheid wordt worden gesteld haar bezwaarschrift toe te lichten ten overstaan van de rechter die in de zaak van verzoekster zal beslissen. Dit vormt dan ook geen zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid. De stelling van verzoekster dat zij door de (volgens verzoekster) foutieve formulering in de oproepingsbrief wordt geschaad in haar recht om behoorlijk te worden opgeroepen is derhalve ongegrond en levert op zichzelf geen grond voor wraking op.
3.6.
Het beroep van verzoekster op de beslissingen die de rechter heeft genomen in de procedure die is geëindigd met het eindvonnis van 27 februari 2013 begrijpt de wrakingskamer aldus, dat nu de rechter in die procedure voor verzoekster onwelgevallig heeft geoordeeld, zij bij de behandeling van het bezwaarschrift tegen de dagvaarding in de strafzaak op voorhand een vooringenomenheid ten aanzien van verzoekster koestert. De rechter stelt, en zo blijkt ook uit het eindvonnis van 27 februari 2013, dat zij bij haar beslissing de wet heeft gevolgd. Deze schrijft dwingend voor dat een persoon wier vermogen onder curatele staat, onbekwaam is rechtshandelingen te verrichten. Het voeren van een procedure heeft onder meer tot gevolg dat de eisende partij griffierechten verschuldigd wordt. Dat zijn kosten die ten laste komen van het vermogen van de eisende partij. Door curatele wordt het vermogen beschermd, en ten behoeve daarvan is het een onder curatele gestelde persoon niet toegestaan (onbekwaam) om zelf te procederen. Alleen de curator mag dit doen, maar pas nadat deze daartoe verlof heeft gekregen van de kantonrechter. Gelet op het voorgaande heeft de rechter bij haar beslissing de wet gevolgd, zodat ook daaruit niet kan worden afgeleid dat de rechter ten aanzien van verzoekster een vooringenomenheid koestert, zodat de vrees van verzoekster daarvoor bij de behandeling van de strafzaak waarin het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden evenmin objectief gerechtvaardigd is.
3.7.
Op grond van het voorgaande komt de wrakingskamer tot de slotsom dat de door verzoekster aangevoerde feiten en/of omstandigheden geen blijk geven van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens verzoekster. Ook is de wrakingskamer niet gebleken dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat de rechter jegens verzoekster een objectieve vooringenomenheid koestert, dan wel dat de vrees daartoe bij verzoekster objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond,
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, mr. A.R. Creuzberg; alsmede aan de voorzitter van de Afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank,
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/246484-15 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.