ECLI:NL:RBMNE:2016:1487

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
411870 / HA RK 16-51
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot onpartijdigheid van de rechter

Op 15 maart 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een wrakingszaak, ingediend door verzoeker in het kader van de hoofdzaak met zaaknummer 4529884 UM VERZ 15-5718. Verzoeker heeft een wrakingsverzoek ingediend omdat hij van mening is dat de kantonrechter niet onpartijdig kan oordelen, aangezien het openbaar ministerie (OM) niet verplicht is om het ijkrapport aan het dossier toe te voegen. Verzoeker stelt dat de kantonrechter het ijkrapport niet zal opvragen, omdat dit tijd en moeite kost en de rechter op tijd naar huis wil.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. In dit geval was het wrakingsverzoek niet gemotiveerd, omdat verzoeker slechts 'de kantonrechter' noemde zonder specifieke namen te vermelden. Dit maakte het onmogelijk om het verzoek te honoreren, aangezien de behandeling van de hoofdzaak nog niet was begonnen.

De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk en bepaalde dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker, die vóór de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak worden ingediend, niet in behandeling zullen worden genomen. Dit besluit is genomen om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen en om de voortgang van de hoofdzaak niet verder te belemmeren. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 maart 2016.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer 411870 / HA RK 16-51
beslissing van 15 maart 2016 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft de procedure geregistreerd onder zaaknummer 4529884 UM VERZ 15-5718 (hierna: de hoofdzaak). In het kader van die procedure heeft verzoeker bij e-mailbericht van 15 maart 2016 een verzoek tot wraking ingediend.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoeker legt aan zijn verzoek ten grondslag dat het openbaar ministerie (OM) niet verplicht is om het ijkrapport toe te voegen aan het dossier en dat dus ook niet doet. De kantonrechter zal het ijkrapport niet gaan opvragen, omdat dat tijd en moeite kost, omdat hij op tijd naar huis wil en geen zin heeft.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
In het tweede lid van artikel 515 Sv is bepaald dat de verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Hiermee is beoogd verzoeker de gelegenheid te bieden te worden gehoord op de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan hij meent dat de onpartijdigheid van één of meer bepaalde rechters in het geding is. Het in deze bepaling opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever beschouwd als een debat over de gegrondheid van het verzoek.
3.4.
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om - in afwijking van het in artikel 515 lid 2 Sv neergelegde uitgangspunt - uitspraak te doen over het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek, zonder dat dit verzoek ter zitting wordt behandeld. Daartoe is het volgende overwogen.
3.5.
In het tweede lid van artikel 513 Sv is - onder meer - bepaald dat het wrakingsverzoek gemotiveerd moet zijn. Artikel 4.1 van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank bepaalt eveneens dat het verzoek gemotiveerd moet zijn en voorts dat de naam van iedere rechter op wie het verzoek betrekking heeft moet worden vermeld.
3.6.
Het verzoek tot wraking noemt slechts ‘de kantonrechter’. Het verzoek ziet dus niet op het handelen van een met name genoemde rechter. Dit is ook niet mogelijk, aangezien - evenals ten tijde van het eerdere verzoek tot wraking - de behandeling van de hoofdzaak nog geen aanvang heeft genomen, maar er slechts een datum voor de mondelinge behandeling is bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling zal een rechter de zaak voor het eerst inhoudelijk behandelen. Nu de behandeling van zijn zaak nog niet is aangevangen kan verzoeker niet bekend zijn hoe de rechter op zijn stellingen zal reageren. Van een gemotiveerd wrakingsverzoek als bedoeld als bedoeld in artikel 513 Sv in samenhang met artikel 4.1 van het Wrakingsprotocol is daarom geen sprake.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaren.
3.8.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verzoeker, door het telkens indienen van wrakingsverzoeken in de diverse procedures die bij deze rechtbank aanhangig zijn, nog voordat de behandeling van de hoofdzaak een aanvang heeft genomen, de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmert, hetgeen als misbruik van het wrakingsmiddel is aan te merken. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 515 lid 4 Sv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking dat voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak wordt ingediend, niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker dat wordt ingediend voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak, niet in behandeling wordt genomen;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 4529884 UM VERZ 15-5718 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr L.E Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. R.M. Berendsen en mr. A.M. Koene als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2016.