Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[verzoeker],
Rechtbank Midden-Nederland
Op 15 maart 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een wrakingszaak, ingediend door verzoeker in het kader van de hoofdzaak met zaaknummer 4529884 UM VERZ 15-5718. Verzoeker heeft een wrakingsverzoek ingediend omdat hij van mening is dat de kantonrechter niet onpartijdig kan oordelen, aangezien het openbaar ministerie (OM) niet verplicht is om het ijkrapport aan het dossier toe te voegen. Verzoeker stelt dat de kantonrechter het ijkrapport niet zal opvragen, omdat dit tijd en moeite kost en de rechter op tijd naar huis wil.
De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. In dit geval was het wrakingsverzoek niet gemotiveerd, omdat verzoeker slechts 'de kantonrechter' noemde zonder specifieke namen te vermelden. Dit maakte het onmogelijk om het verzoek te honoreren, aangezien de behandeling van de hoofdzaak nog niet was begonnen.
De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk en bepaalde dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker, die vóór de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak worden ingediend, niet in behandeling zullen worden genomen. Dit besluit is genomen om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen en om de voortgang van de hoofdzaak niet verder te belemmeren. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 maart 2016.