ECLI:NL:RBMNE:2016:1469

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
16/705924-15 + 16/183846-13 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van minderjarige verdachte in seksuele handelingen met aangeefster in staat van verminderd bewustzijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2016, werd een minderjarige verdachte beschuldigd van het samen met anderen verrichten van seksuele handelingen met een aangeefster die op dat moment in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden en getuigenverklaringen. De aangeefster had op de avond van het incident gedronken en was in een dronken toestand de club verlaten. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de aangeefster in zekere mate dronken was, zij niet in een zodanige toestand verkeerde dat zij haar wil niet meer kon bepalen of niet aanspreekbaar was. De rechtbank kon niet vaststellen wat de staat van de aangeefster was vanaf het moment dat zij op de scooter stapte tot het moment dat zij langs de weg werd aangetroffen. Hierdoor kon niet worden bewezen dat de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde ten tijde van de seksuele handelingen. De verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat hij zich schuldig had gemaakt aan de beschuldiging. De rechtbank merkte op dat, hoewel er geen strafbaar feit bewezen kon worden, de verdachte zich had moeten afvragen of hij niet een andere keuze had moeten maken gezien de toestand van de aangeefster. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte niet werd veroordeeld. De rechtbank besloot ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/705924-15 + 16/183846-13 (tul)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 22 maart 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1998] in [geboorteplaats]
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich laten bijstaan door zijn raadsvrouw mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met anderen op 4 april 2015 seksuele handelingen heeft verricht met [aangeefster] die op dat moment in staat van verminderd bewustzijn verkeerde.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zijn penis in de mond van aangeefster heeft gebracht en heen en weer heeft bewogen en zijn vingers in haar vagina heeft gebracht en heen en weer bewogen, terwijl zij zich op dat moment in een staat van verminderd bewustzijn bevond, en verwijst hiervoor naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie vraagt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van medeplegen en van het laatste gedachtestreepje genoemd in de tenlastelegging, omdat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat het niet aannemelijk is dat sprake is geweest van verminderd bewustzijn in de zin van artikel 243 Wetboek van Strafrecht en daarnaast omdat geen sprake is van (voorwaardelijke) opzet van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen en zal verdachte daarvan vrij spreken. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
In de nacht van 4 op 5 april 2015 is aangeefster [aangeefster] met een vriendin uit geweest in Club [naam] . Voordat ze naar de club ging was ze al behoorlijk aangeschoten. In de club heeft ze nog shotjes gedronken. Aangeefster kan zich niet meer herinneren wat in de [naam] is gebeurd en weet niet meer wanneer en met wie ze is vertrokken. Uit de verklaring van portier [getuige] van Club [naam] , blijkt dat aangeefster de club uit is gezet omdat ze behoorlijk dronken was en onzedelijk en uitdagend gedrag vertoonde naar jongens en mannen. Uit camerabeelden blijkt dat aangeefster, nadat zij uit de club wordt gezet, bij een jongen op een bankje gaat zitten en haar arm om hem heen slaat. Vervolgens staat ze op, doet haar jas omhoog en gaat met haar billen op de schoot van de jongen zitten. Ze staat weer op en gaat, met haar gezicht naar de jongen toegekeerd, weer op zijn schoot zitten en maakt daarbij op en neergaande bewegingen. Aangeefster wordt hierop aangesproken door een man, waarna zij van de schoot van de jongen afgaat. Vervolgens is te zien dat aangeefster achterop een scooter gaat zitten, waarna de scooter met haar wegrijdt. Aangeefster verklaart dat ze niet veel meer weet, maar op een gegeven moment “wakker” werd in een fietsenhok, terwijl ze de penis van een jongen in haar mond had. Ze verklaart dat er nog een jongen bij was en dat ze beide jongens heeft gepijpt terwijl zij op haar knieën voor hen zat. De volgende herinnering die aangeefster heeft, is het moment dat ze een warmtefolie deken om zich heen had. Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad seksuele handelingen met aangeefster heeft verricht en dat aangeefster heeft gezegd dat zij seks met hem wilde en initiatief heeft genomen bij het verrichten van de handelingen.
Vast staat dat verdachte met aangeefster seksuele handelingen heeft verricht. Om vast te stellen of verdachte zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan hetgeen artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht sanctioneert, dient de vraag te worden beantwoord of aangeefster ten tijde van deze handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of van lichamelijke onmacht.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen buiten bewustzijn is geweest of dat zij in een fysieke weerloze toestand heeft verkeerd. De vraag in deze is dan ook of aangeefster verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel ‘verminderd bewustzijn’ in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen met iemand die verkeert tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, bijvoorbeeld in een roes verkeren na inname van alcohol, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander.
Vast staat dat aangeefster in zekere mate van dronkenschap verkeerde op het moment dat zij Club [naam] verliet. Uit de beschrijving van de camerabeelden valt op te maken dat zij wel in staat was om te lopen, bij iemand op schoot te gaan zitten, weer op te staan en vervolgens op- en neer gaande bewegingen bij die persoon te maken. Wanneer zij op haar gedrag wordt aangesproken, stopt zij hiermee. De rechtbank leidt hieruit af dat aangeefster niet in zodanige dronken toestand verkeerde, dat zij haar eigen wil op dat moment in het geheel niet meer kon bepalen en/of niet aanspreekbaar was. De persoon die aangeefster ongeveer anderhalf uur later halfnaakt langs de weg aantreft, heeft verklaard dat zij toen onsamenhangend sprak en de hele tijd moest overgeven. De rechtbank kan op grond van de stukken in het dossier niet vaststellen wat de staat van aangeefster is geweest vanaf het moment dat ze zelf achterop de scooter stapte, tot aan het moment dat ze langs de weg wordt aangetroffen en of deze staat tussentijds gewijzigd is. Onder verwijzing naar hetgeen hierboven is overwogen, kan de rechtbank niet zonder redelijke twijfel vaststellen of sprake is geweest van een staat van verminderd bewustzijn bij aangeefster, ten tijde van het ondergaan van de seksuele handelingen. Door het gedrag van aangeefster en hetgeen zij heeft gezegd tegen verschillende personen kort voor het ondergaan van de seksuele handelingen is ook niet vast te stellen dat verdachte moest weten dat aangeefster zich ten tijde van de seksuele handelingen in een soort sluimertoestand of roes bevond. Het dossier bevat daartoe onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank spreekt verdachte om die reden vrij van het tenlastegelegde feit. De rechtbank voegt hieraan toe dat, hoewel een strafbaar feit niet bewezen kan worden, verdachte zich gezien de kennelijke staat van dronkenschap van aangeefster, wel mag afvragen of hij niet een andere keuze had moeten maken.

5.De vordering van de benadeelde partij

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [aangeefster] uit [woonplaats] , zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 964,55 bestaande uit materiële schade en een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte, zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf op maatregel wordt opgelegd, is [aangeefster] in haar vordering niet-ontvankelijk.

6.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 22 september 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland in de zaak met parketnummer 16/183846-13 betreffende het vonnis van 20 november 2013 van de kinderrechter van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld voor een werkstraf van 20 uur, te vervangen door jeugddetentie van 10 dagen indien deze niet of niet naar behoren wordt verricht.
De rechtbank zal verdachte vrij spreken van het tenlastegelegde feit en wijst daarom de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling af.

7.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Vordering benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij, [aangeefster] , niet-ontvankelijk in haar vordering;
- compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Vordering tenuitvoerlegging ten aanzien van parketnummer 16/183846-13
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.J.M. Mol, voorzitter,
mrs. H.A. Gerritse en J.W. Frieling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Capitano, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 maart 2016.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 april 2015 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [aangeefster] , van wie hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat deze in staat van bewusteloosheid en/of verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [aangeefster] (op/tegen de schouders) naar beneden geduwd en/of
- ( vervolgens) zijn/hun penis in de mond van die [aangeefster] gebracht/geduwd en/of heen en weer bewogen en/of
- zijn/hun vinger(s) in de vagina van die [aangeefster] gebracht/geduwd en/of heen en weer bewogen en/of
- zijn/hun penis in de vagina van die [aangeefster] gebracht/geduwd en/of heen en weer bewogen
art 243 Wetboek van Strafrecht
art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht.