ECLI:NL:RBMNE:2016:1365

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
4690983 UE VERZ 15-615 mc/936
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst directeur welzijnsorganisatie wegens ongeschiktheid en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de directeur van de welzijnsorganisatie Welnúh, [verweerder]. De werkgever, Welnúh, heeft verzocht om ontbinding op basis van artikel 7:669 lid 3 BW, stellende dat [verweerder] ongeschikt is voor zijn functie en dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever onvoldoende heeft aangetoond dat [verweerder] ongeschikt was voor de bedongen arbeid. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder]. De rechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 16 april 2016, maar heeft Welnúh wel een transitievergoeding van € 26.994,10 bruto toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechter heeft Welnúh in de gelegenheid gesteld om het verzoek tot ontbinding in te trekken, gezien de financiële situatie van de organisatie en de mogelijkheid dat de werkgever de transitievergoeding niet kan betalen. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen de directeur en de gemeente, aangezien de welzijnsorganisatie afhankelijk is van gemeentelijke subsidies.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4690983 UE VERZ 15-615 mc/936
Beschikking van 16 maart 2016
inzake
de stichting
Stichting Welnúh,
gevestigd te Doorn,
verder ook te noemen Welnúh,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.G.J. Elslo,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. L.M. Welschen-van der Hoek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 28 producties
  • het verweerschrift met 13 producties
  • de door Welnúh overgelegde producties 29 tot en met 38
  • de aantekeningen van het verhandelde ter zitting
  • de pleitnota van Welnúh.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [1952] , is op 1 februari 2003 als directeur in dienst van de Doornse Welzijnsstichting getreden. Deze stichting is nadien opgegaan in de Stichting Wel-zijnswerk Utrechtse Heuvelrug (SWUH). Nadat Welnúh op 27 februari 2009 was ontstaan door een fusie van de SWUH en de Stichting Welzijn Driebergen (SWD) is [verweerder] vervol-gens per 1 maart 2009 als directeur in dienst getreden bij Welnúh. Het laatstgenoten bruto-loon bedraagt € 5.585,00 per maand exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2.
Welnúh is de stichting die het welzijnswerk in de gemeente Utrechtse Heuvelrug verzorgt. Dit welzijnswerk ziet op de uitvoering van de op de gemeente rustende taken in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet en de Participatie-wet. In het register van de Kamer van Koophandel is dienaangaande het volgende vermeld:
“Lokaal welzijnswerk
Door middel van haar activiteiten een bijdrage leveren aan het individueel en maatschappelijk welzijn van inwoners van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De stichting richt zich met haar activiteiten op alle leeftijds- en doelgroepen binnen de samenleving. Daarnaast is er speciale aandacht voor die personen, leeftijds- of doelgroepen, die door diverse factoren kwetsbaar zijn binnen de samenleving of zelfs de aansluiting met die lokale samenleving dreigen te
verliezen of al verloren hebben”
De activiteiten van Welnúh worden voornamelijk gefinancierd uit de subsidie die zij ont-vangt van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In 2014 bedroegen de inkomsten van Welnúh
€ 1.424.416,00, waarvan € 947.693,00 (66,53%) aan subsidie.
2.3.
Op 20 oktober 2009 heeft er een functioneringsgesprek met [verweerder] plaatsgevonden. In het verslag van dat gesprek is onder meer het volgende vermeld:
“a. Het is een relatief korte periode waarin de fusie tussen SWD en SWUH resulterend in Welnuh sterk bepalend is geweest. Het Bestuur realiseert zich dat het moeilijk is een volledig beeld te hebben van [verweerder] en heeft aangegeven dat het in dit eerst half jaar gaat om een (op zichzelf niet vrijblijvend) aantal waarnemingen.
b. Het Bestuur heeft [verweerder] ervaren als enthousiast, gedreven met professioneel inzicht in het welzijnswerk. [verweerder] is zichtbaar binnen de organisatie, bij het Bestuur en bij andere Stake-holders.
c. [verweerder] is er in geslaagd een bindende factor te zijn voor de twee organisaties waaruit Wel-nuh is ontstaan en heeft voor zover het Bestuur dat kan waarnemen een goede acceptatie binnen de nieuwe organisatie. (…)
d. Op financieel gebied is [verweerder] deskundig. Hij heeft dit goed in de hand en stuurt sterk op financiële criteria. Dit betekent ook dat hij hier relatief veel aandacht aan besteed (en op dit moment nog moet besteden). (…)
e. Kijkend naar de toekomst acht het Bestuur het van groot belang dat [verweerder] zich vooral richt op het verbinden van de omgeving van Welnuh (Klanten, Gemeente en andere externe stake-holders) met de organisatie (medewerkers) zodat de dienstverlening (producten en diensten) daar zo goed mogelijk op aansluit. Daarvoor is visie en focus nodig voor Welnuh en een be-paalde dynamiek die vooral door [verweerder] zal moeten worden geïnitieerd.
f. In de afgelopen maanden heeft het Bestuur ook waargenomen dat [verweerder] de neiging heeft om zelf langdurig zijn eigen standpunt te verwoorden, niet altijd goed te luisteren en dan on-voldoende te anticiperen op zijn gesprekspartners. Vooral als het gaat om gesprekspartners die de onderwerpen waarover wordt gesproken vanuit een andere optiek benaderen (bijvoor-beeld beheersmatig versus inhoudelijk). Ook emotie kan dan een rol gaan spelen hetgeen moet worden voorkomen.
g. Om de hier boven genoemde punten te kunnen verbeteren is het naar het oordeel van het Bestuur goed dat [verweerder] zich oriënteert op een opleiding waarbij strategie, visie en tactiek en het goed anticiperen op andere zakelijke partners aan de orde komen. Als voorbeeld wordt het CIO genoemd. Er wordt afgesproken dat [I] hierover [verweerder] wat schriftelijke informatie zal geven.
h. Het Bestuur geeft ook aan dat [verweerder] vooral gebruik moet en mag maken van de competen-
ties die in het Betuur aanwezig zijn. Dat zou kunnen in de vorm van een mentorschap. [verweerder] geeft zelf de voorkeur aan het op ad hoc basis consulteren van de Bestuursleden afhankelijk van hun competenties.”
2.4.
Op 4 mei 2010 heeft er wederom een functioneringsgesprek met [verweerder] plaatsgevon-den. In het verslag van dat gesprek is onder meer vermeld dat het bestuur van Welnúh heeft geconstateerd dat [verweerder] zichtbaar aandacht heeft besteed aan de competentie luisteren, het-geen een positieve invloed heeft gehad op (onder meer) het overleg met de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Verder is in dit verslag opgenomen dat het bestuur, mede door wat [verweerder] heeft gerealiseerd, de indruk heeft gekregen dat de gemeente Utrechtse Heuvelrug een meer positieve houding heeft gekregen ten opzichte van Welnúh en dat de gemeente Utrechtse Heuvelrug tevreden is over de dienstverlening van Welnúh. Tevens is het volgende vermeld:
“4.
Functioneren Bestuur in relatie tot de directeur
[verweerder] heeft in het vorig gesprek aangegeven dat de inhoudelijke benadering van het bestuur nogal bedrijfseconomisch is en minder gericht op het non profit karakter van de organisatie. In de afgelopen maanden is dit niet echt veranderd, wat gezien de fase waarin de organisatie heeft gezeten (jaarafsluiting etc.) ook niet verwonderlijk is. [verweerder] geeft aan dat hij hoopt dat het Bestuur zich in de toekomst wat meer op de inhoud van de dienstverlening en het wel-zijnswerk zal richten. Vanuit het Bestuur wordt aangegeven dat dit zeker ook zal moeten ge-beuren doch dat de dienstverlening en de organisatie, in het kader van de komende bezuini-gingen, toch ook steeds moeten worden beoordeeld op basis van bedrijfseconomische criteria en kengetallen.
Uitvoerig is stilgestaan bij de opmerking van [verweerder] dat hij begin 2010 het gevoel heeft gehad dat de loyaliteit van het Bestuur naar hem toe heeft ontbroken. Dit is in zijn beleving veroor-zaakt door de discussies in een bestuursvergadering (januari 2010) en de wijze waarop door het Bestuur is gecommuniceerd (verslagen + mondelinge communicatie) naar aanleiding van de besloten bestuursvergadering (zonder de directeur) in januari en het gesprek dat het Be-stuur heeft gehad met de burgemeester en de wethouder (zonder de aanwezigheid van directeur).
Het Bestuur geeft aan dat er nooit enige twijfel is geweest over de directeur en de wijze waar-op hij de vooral organisatorische problemen rondom de financiële administratie heeft aange-pakt en opgelost. Wat het bestuur betreft en in de beleving van het bestuur is er dan ook nooit sprake geweest van enige disloyaliteit naar de directeur.
Feit is dat de directeur dit anders heeft ervaren wat betekent dat de communicatie tussen Be-stuur en directeur, over de punten die hierboven zijn aangegeven, onvoldoende is geweest. Het Bestuur zal hier in de toekomst rekening mee houden en er absoluut meer aandacht aan (moeten) besteden. Afgesproken is hier na de vakantie(s) op terug te komen.”
2.5.
In het verslag van het op 29 juni 2011 gehouden functioneringsgesprek is onder meer vermeld dat de financieel economische kant van Welnúh zich goed heeft ontwikkeld en dat [verweerder] daarin een groot aandeel heeft gehad. Verder is aangegeven dat de relatie met de amb-tenaren sterk verbeterd en erg goed is en dat de makelaarsfunctie die de gemeente Utrechtse Heuvelrug voor ogen heeft voor Welnúh goed aansluit bij wat het bestuur van Welnúh wil. Het bestuur is verder van mening dat Welnúh niet moet wachten op acties van de wethouder, maar dat Welnúh proactief moet zijn. Hierbij is er op gewezen dat de positie van de wet-houder soms lastig is, dat de belangen verschillend liggen en dat de politiek grillig is. Welnúh moet daarop anticiperen, maar heeft er last van wanneer [verweerder] te eigenwijs is in zijn standpunten. Tevens is in dit verslag opgemerkt dat het goed is om te proberen meer samen te werken en om te proberen er wat minder emotie in te stoppen.
2.6.
Op 22 mei 2012 heeft er wederom een functioneringsgesprek met [verweerder] plaatsge-vonden. In het verslag van dat gesprek is onder meer het volgende vermeld:
“Het bestuur geeft [verweerder] in overweging om wat meer afstand te nemen en bij nieuwe initia-tieven andere partijen het voortouw te laten nemen, zonder zelf geheel uit beeld te zijn (min-der energie of op andere wijze energie er in steken). Daarbij blijft de (wijze van) communi-ceren van [verweerder] een belangrijk aandachtspunt. Overigens is het bestuur van mening dat [verweerder] en Welnuh heel goed bezig zijn met welzijn nieuwe stijl en dat mede daardoor de samenwer-king met de gemeente verbeterd is. Het is heel normaal dat dit in de organisatie en bij alle medewerkers tijd kost.
(…)
4. Samenwerking Bestuur
[verweerder] geeft aan de samenwerking en het onderlinge vertrouwen heel goed en plezierig te vin-den. Hij vindt wel dat het Bestuur soms te veel met de inhoud bezig wil zijn wat naar zijn me-ning niet in overeenstemming is met het principe van besturen op afstand. Het bestuur geeft aan dat het bij een kleine organisatie als Welnuh vrijwel niet mogelijk is om als Bestuur, als het om strategie en tactiek gaat, toegevoegde waarde te hebben als men niet ook inhoudelijk betrokken kan zijn bij onderwerpen. Dit geldt uiteraard niet als het gaat om operationele zaken binnen de organisatie.”
2.7.
In het verslag van het op 3 juli 2013 gehouden functioneringsgesprek is onder meer vermeld dat het communicatief vermogen van [verweerder] zichtbaar is toegenomen en dat [verweerder] is gegroeid in de politieke bestuurssensitiviteit. Hierbij is voorts vermeld dat over het algemeen de samenwerking met de gemeente Utrechtse Heuvelrug goed is en sterk is verbeterd ten op-zichte van enkele jaren geleden. Verder is aangegeven dat de samenwerking met het bestuur goed is.
2.8.
In het verslag van het op 30 april 2014 gehouden functioneringsgesprek is onder meer vermeld dat het het afgelopen jaar heel goed is gegaan met de visie, het ondernemend vermogen en het innovatief vermogen en dat is gebleken dat [verweerder] dit duidelijk met veel ple-zier en met succes doet. Voorts is vermeld dat [verweerder] in de afgelopen periode zijn netwerk zeer actief heeft uitgebreid, waardoor hij op onderdelen al makkelijker kan oogsten. Hierbij is aangegeven dat het positief is dat [verweerder] een lobby heeft ontwikkeld wat betreft de stake-holdersbijeenkomst, het periodieke overleg met ambtenaren en de contacten met mensen uit de lokale politiek. Tevens is er op gewezen dat communicatie een punt van aandacht is en blijft, waarbij vooral van belang is om een goede balans te (blijven) vinden in luisteren, over-tuigen en reflectie.
2.9.
In het verslag van het op 1 mei 2015 gehouden functioneringsgesprek is onder meer vermeld dat het bestuur aangeeft dat er in het afgelopen jaar hoogte- en dieptepunten zijn ge-weest in het functioneren van [verweerder] . Hierbij is erop gewezen dat [verweerder] een grote emotionele betrokkenheid heeft bij zowel Welnúh als organisatie als bij de medewerkers, hetgeen voor het bestuur soms lastig te hanteren was. Het bestuur heeft ook gezien dat [verweerder] zich heeft herpakt en de schouders er weer onder zet. Verder is (onder meer) het volgende vermeld:
“ [verweerder] geeft aan dat het hem zwaar is gevallen dat het bestuur niet actief heeft geacteerd op
zijn emotionele inzinking in het najaar. Ook heeft hij zich niet gesteund gevoeld toen het be-stuur met de wethouder en betrokken ambtenaar in gesprek is gegaan. [verweerder] had graag gezien dat het bestuur meteen had aangegeven niet zonder [verweerder] te willen spreken, zodra de wethou-der aangaf dat het niet om een kennismakingsgesprek, maar over het functioneren van [verweerder] ging.
Het bestuur geeft aan dat dit bij het tweede verzoek van de wethouder wel is gebeurd. Het be-stuur merkt hierbij op dat het nogal wat is dat het (vrijwillige) bestuur van Welnúh tot twee keer toe bij de wethouder is uitgenodigd omdat er ruis in de communicatie is met de directeur.
(…)
Tenslotte geeft [verweerder] aan dat hij moeite heeft met het informele overleg van het bestuur, dat voor de formele bestuursvergadering plaatsheeft. Hij geeft aan dat deze beslissingen van het bestuur invloed hebben op de verhouding tussen directeur en bestuur. Het bestuur geeft aan dat het belangrijk is om uit te gaan van wederzijdse goede intenties. Het bestuur wil een goede samenwerking en cocreatie met de directeur.
Het bestuur merkt op dat [verweerder] in een relatief korte periode twee keer heeft aangegeven dat onderwerpen voor hem een vertrouwenskwestie waren. De eerste keer toen [A] wilde solli-citeren op de tijdelijke vacature voor een ondersteuner gebiedsteams, en vlak daarna toen [B] graag met [C] wilde spreken. Bij vertrouwen is wederkerigheid belang-rijk. Het bestuur heeft het afgelopen jaar juist meerdere malen expliciet het vertrouwen in [verweerder] uitgesproken. Het bestuur vraagt [verweerder] waar deze vertrouwenskwesties volgens hem mee te maken hadden.
Voor [verweerder] is dit begonnen na het eerste gesprek met [D] . Het gevoel van [verweerder] is: het bestuur laat mij gaan en doen, maar ze hebben er geen vertrouwen in dat het goed gaat. Ook de hierboven genoemde voorbeelden (bestuursoverleg op 16 februari, informeel voor-overleg en het gewenste gesprek [B] - [C] ) hebben hieraan bijgedragen. Verder heeft het [verweerder] geraakt dat [E] niets heeft gedaan toen [verweerder] het emotioneel erg moeilijk had in het afgelopen najaar. Tegelijkertijd werden de teugels volgens [verweerder] wel strakker aangehaald.
Het bestuur geeft aan dat het goed is dat we dit over en weer uitspreken. [B] geeft boven-dien aan dat het belangrijk is dat zij (in haar nieuwe rol als bestuursvoorzitter) en [verweerder] elkaar de komende tijd beter leren kennen. [B] legt uit dat zij inhoudelijk is gedreven, en vanuit deze gedrevenheid graag met [C] wilde praten om ideeën en beelden te delen. Meer zat hier niet achter. [verweerder] geeft hierop aan het prettig te vinden dat er nieuwe leden in het bestuur zit-ten die inhoudelijk en beleidsmatig goed ingevoerd zijn en die als sparring partner kunnen dienen. Tegelijkertijd is het zaak om scherp te blijven op de rollen.
Tot slot
We sluiten af met tegen elkaar uit te spreken dat we het als een prettig gesprek hebben er-varen. Het is goed verwachtingen over en weer te hebben kunnen uitspreken.”
2.10.
Op 7 juli 2015 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen wethouders en medewer-kers van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en bestuursleden van Welnúh. De hoofdpunten van deze bespreking luiden als volgt:
“1. Deze bijeenkomst is een vervolg op het overleg dat op 19 juni 2015 heeft plaatsgevonden tussen het bestuur van Welnuh, de directeur van Welnúh en [F] en [G] [
ktr: beiden ambtenaar]. [D] en [H] [
ktr: beiden wethouder] geven aan dat [G] en [F] hen hebben geïnformeerd over dit overleg. Ze willen met het bestuur in overleg over de communicatie tussen Welnúh en de gemeente. Directe aanleiding is het optreden van de directeur de 19e, dat in hun ogen ongepast was.
2. Zij benadrukken dat de bezuinigingsopdracht van € 90.000 voor 2016 en € 140.000 voor 2017 en verder taakstellend is. Zij geven aan dat de door Welnúh voorgestelde bezuinigings-opties voor wat betreft de gemeente onwenselijk zijn. Zij verzoeken Welnúh dringend met alternatieven te komen.
3. Zij uiten bovendien hun zorgen over het functioneren van Welnúh in relatie tot de transfor-matie van het sociaal domein en de innovaties, die daarvoor nodig zijn. De noodzaak tot ver-nieuwing, die veelvuldig besproken is met de directeur ( [verweerder] ) lijkt door hem onvol-doende onderkend en uitgedragen te worden, zowel naar het personeel als het bestuur. Daar-bij werkt de wijze van communiceren van de directeur belemmerend om te komen tot innovaties.
Zij constateren dat er vanuit Welnúh weinig vernieuwende initiatieven worden genomen, ter-wijl andere partijen wel met innovatieve projecten komen. Zij hebben signalen ontvangen dat andere partijen de samenwerking met Welnúh schuwen vanwege de rol van de directeur in deze.
4. Het bestuur van Welnúh geeft aan deze zorgen te delen, maar is druk bezig de noodzakelijk omslag te maken en nieuwe plannen te ontwikkelen. Ook zal het bestuur nagaan of er alterna-tieven voor het realiseren van de bezuinigingsopdracht zijn.
5. Afgesproken wordt direct na de zomervakantie hierover met elkaar verder te spreken.”
2.11.
In de notulen van de bestuursvergadering van Welnúh van 24 juli 2015, waarbij [verweerder] ook aanwezig was, is onder meer vermeld dat uit het gesprek dat het bestuur van Wel-núh op 7 juli 2015 met de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft gevoerd, is gebleken dat de gemeente grote problemen ervaart in de communicatie met [verweerder] en dat dit geldt voor zowel de wethouder als de ambtenaren.
[verweerder] heeft vervolgens geconstateerd dat er een probleem is met de beeldvorming over hem en daarbij heeft hij aan het bestuur van Welnúh gevraagd wat daaraan gedaan gaat worden. [verweerder] heeft aangegeven maar één oplossing te zien, te weten dat het bestuur een ontslagpro-cedure tegen hem start. [verweerder] is het hiermee niet eens, maar zal er wel in mee gaan, waarbij hij volledige compensatie wenst. Door de bestuursleden wordt aangegeven dat dit geen optie is en dat zij dit maatschappelijk gezien niet kunnen maken, gelet op de daarmee gepaard gaande kosten. Aangezien op de huidige manier doorgaan geen optie is, stelt het bestuur als oplossing voor om iemand naast [verweerder] te zetten, die de communicatie met de gemeente en de innovatie en beleidsontwikkeling op zich gaat nemen, waardoor [verweerder] zich kan richten op de interne bedrijfsvoering en de vertaalslag richting de teams binnen Welnúh.
2.12.
In de daaropvolgende periode hebben het bestuur van Welnúh en [verweerder] nader met elkaar gesproken over mogelijke oplossingen.
2.13.
Bij e-mailbericht van 28 augustus 2015 heeft [verweerder] aan een vijftal leden van de per-soneelsvertegenwoordiging van Welnúh (verder: de PVT) meegedeeld dat hij als directeur niet meer de gesprekken met ambtenaren en/of het gemeentebestuur over de voortgang van Welnúh zal mogen bijwonen of voeren en dat het bestuur van Welnúh hem de bevoegdheid heeft ontnomen de trekkersrol bij beleidsontwikkelingen te mogen voeren. Verder heeft [verweerder] aangegeven dat het bestuur van Welnúh op 24 juli 2015 heeft besloten om geen ont-slagprocedure voor zijn functie te willen starten. Tevens heeft [verweerder] in dit e-mailbericht een korte weergave gegeven van hetgeen zich tussen 24 juli en 28 augustus 2015 heeft afge-speeld tussen hem en het bestuur van Welnúh.
“Op grond van deze situatie schets constateer ik dat:
a. Het bestuur heeft geprobeerd mijn arbeidsrechten bij Welnúh als werknemer vrijwillig te laten inleveren met een beroep op mijn loyaliteit aan de organisatie
b. Ik daardoor op een mijns inziens onbehoorlijke wijze in mijn integriteit als werknemer wordt aangetast.
c. Het bestuur op grond van mijn houding om niet in te gaan op hun verzoek, onderzoek zullen gaan verrichten naar de mogelijkheid van ontslag
d. Het bestuur mij bevoegdheden heeft ontnomen zonder daarbij aan mijn voorwaarden te voldoen en ik daardoor nu niet meer in staat ben mijn functie naar behoren te kunnen uit-voeren waardoor mogelijk ook de arbeidsrechtelijke situatie van ander personeel in gevaar kan komen.
e. De door mij aangedragen mogelijkheid voor mij, om de bron van deze situatie aan te pak-ken, door het bestuur niet is overgenomen.
f. Het bestuur er niet voor kiest om samen met mij de bron van de situatie aan te pakken door een gesprek te arrangeren met mij, het gemeentebestuur en de ambtenaren om een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te vinden.
g. Ik door deze situatie nu afsteven op een mogelijk arbeidsconflict met mijn werkgever en de werkgever van al het personeel en ik mij daarin niet intern kan verdedigen vanuit mijn huidige positie en rol in dit probleem.
h. Ik er mij volledig van doordrongen ben dat dit en de door het gemeentebestuur voorgeno-men bezuinigingen, mogelijk kunnen leiden tot grote consequenties voor de voortgang van Welnúh
Op grond van deze constateringen verzoek ik de PVT een poging in het werk te stellen, om zo spoedig mogelijk in samenspraak met elkaar een voor iedereen aanvaardbare en werkbare oplossing te zoeken, zodat ook de algemene belangen van de stichting weer op een juiste wijze kunnen worden behartigd.”
2.14.
Op 23 november 2015 hebben voornoemde vijf leden van de PVT de volgende ver-klaring opgesteld:
“De directeur van Welnúh heeft jarenlang op zijn eigen wijze leiding gegeven aan Welnúh. Hij heeft personeelsleden geïnspireerd en een aantal van hen heeft hij veel geleerd. Met spijt moeten wij nu echter constateren dat hij onvoldoende vertrouwen en draagvlak meer heeft onder het personeel.
Door middel van dit schrijven laten wij weten dat de PVT heeft het vertrouwen in de heer [verweerder] opgezegd om de volgende redenen.
• Er is onder het personeel onvoldoende draagvlak meer voor de directeur.
• De communicatie tussen directeur en gemeente is al verschillende jaren zodanig dat het
schadelijk is voor de stichting. De gemeente is de enige opdrachtgever van Welnúh en goede
communicatie tussen de directeur en gemeente is daarom belangrijk. Jarenlang is de commu-nicatie tussen de directeur en de verschillende accountmanagers van de gemeente zeer moei-zaam verlopen. Ook de communicatie met de verschillende beleidsmedewerkers en de wet-houders met de directeur is onder de maat.
• De communicatie met andere externe partners, zoals o.a. bibliotheek en woningbouw-stichting, is altijd zeer moeizaam verlopen. Dit is schadelijk voor Welnúh en heeft ook ge-volgen voor de samenwerking met verschillende partners.
In een tijd waarin er zoveel verandert - denk aan de transities in de zorg, de verschillende be-
zuinigingen en de oprichting van de dorpsteams - is het van groot belang om in een open sfeer met verschillende partners te spreken over samenwerking en hoe deze veranderingen vorm te geven. Helaas is dat door de directeur niet gedaan en dat heeft Welnúh ernstig verzwakt.”
2.15.
Bij brief van 24 november 2015, met als onderwerp: ‘vertrek directeur’, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug het volgende aan het bestuur van Welnúh meegedeeld:
“In vervolg op onze gesprekken van de afgelopen maanden en naar aanleiding van de berich-ten van deze week willen wij onze waardering uitspreken voor uw inzet om de noodzakelijke innovatie bij Welnúh gestalte te geven.
In onze visie op welzijn, zoals die verwoord is in de visienota Kracht van Welzijn, zien wij Welnúh als uitvoerende partij, die ons helpt onze doelstellingen te realiseren. Welnúh moet functioneren als de spil in een sterke, lokale, sociale structuur. Daarnaast zien we voor Wel-núh een verbindende rol tussen de verschillende domeinen.
Zoals wij in eerdere gesprekken met u hebben aangegeven maakten wij ons zorgen over het functioneren van Welnúh in relatie tot de transformatie van het sociaal domein en de innova-ties die daarvoor nodig zijn. De noodzaak tot vernieuwing, die veelvuldig besproken is met de directeur, werd door hem onvoldoende onderkend en uitgedragen. Daarbij werkte de wijze van communiceren van de directeur belemmerend.
Zoals ook in het verslag van ons gesprek op 7 juli 2015 is opgenomen, constateerden wij dat er vanuit Welnúh weinig vernieuwende initiatieven werden genomen, terwijl andere partijen en partners in het maatschappelijk veld wel met innovatieve projecten komen.
Uiteindelijk is een overlegsituatie ontstaan, die weinig vruchtbaar was. Wij zijn met u eens dat voor het verder vormgeven van de vernieuwde rol van het welzijnswerk binnen onze ge-meente andere competenties voor een directeur nodig zijn. Onze laatste gesprekken bevesti-gen dit beeld en wij vertrouwen er op dat Welnúh haar verbindende rol waar zal maken.”
2.16.
De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft besloten om Welnúh een bezui-niging op te leggen, welke bezuiniging met name behaald dient te worden op de bedrijfsvoe-ring van de stichting. Voor het jaar 2016 is de bezuiniging bepaald op € 90.000,00 en voor de jaren 2017 en 2018 is een bezuiniging van € 140.000,00 opgelegd.
2.17.
[verweerder] is met ingang van 3 november 2015 vrijgesteld van het verrichten van werk-zaamheden.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Welnúh verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zij voert daartoe aan dat [verweerder] er blijk van heeft gegeven dat hij ongeschikt is voor de uitoefening van zijn functie als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub d BW. Welnúh heeft erop gewezen dat de positie van [verweerder] onhoudbaar is geworden, gelet op enerzijds voormelde verklaring van de PVT van 23 november 2015 en anderzijds voormelde brief van het college van burgemeester en wethou-ders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug van 24 november 2015. Gelet op de veranderende rol van de organisatie en het wegvallen van een fors deel van de inkomsten van Welnúh dient [verweerder] te zorgen voor een goede samenwerking met de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Dat heeft [verweerder] evenwel niet gedaan - er is inmiddels sprake van een volledig verstoorde ver-standhouding met de gemeente.
Welnúh heeft verder een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 7:669 lid 3 sub e (verwijt-baar handelen), sub g (verstoorde arbeidsverhouding) en sub h (‘andere omstandigheden’) BW, welke opzeggingsgronden eveneens van toepassing zijn, aldus Welnúh.
Onder verwijzing naar artikel 7:673 lid 7 sub c BW heeft Welnúh gesteld geen transitiever-goeding verschuldigd te zijn, waarbij nog komt dat de financiële toestand van Welnúh een dergelijke vergoeding ook niet toelaat. In dit kader heeft Welnúh niet alleen gewezen op voormelde bezuiniging, maar ook op het vermoedelijke begrotingstekort voor 2016 van
€ 30.000,00.
3.2.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd op de inhoud waarvan hierna - voor zover van belang - zal worden ingegaan. [verweerder] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot toekenning van een transitievergoeding van € 75.000,00 bruto en een billijke vergoeding van € 50.000,00.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 7:671b lid 1 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst kan ontbinden indien daar - kort samengevat - een redelijke grond voor is als bedoeld in artikel 7:669 BW.
4.2.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod, hetgeen niet het geval is.
4.3.
Uit de hiervoor deels aangehaalde verslagen van de functioneringsgesprekken leidt de kantonrechter af dat [verweerder] naar de mening van het bestuur van Welnúh (in ieder geval) tot 1 mei 2015 op een voldoende niveau heeft gefunctioneerd. Hiertoe wordt overwogen dat er in deze verslagen weliswaar verbeterpunten worden genoemd, met name op het gebied van de communicatie, hetgeen niet ongebruikelijk is in het kader van functioneringsgesprekken, maar dat niet is vermeld dat het functioneren van [verweerder] onder de maat is. Ook ná 1 mei 2015 is niet, althans in onvoldoende mate gebleken dat [verweerder] als werknemer in dienst bij Welnúh ongeschikt was voor het verrichten van de bedongen arbeid. Gesteld noch gebleken is er dat na 1 mei 2015 een (functionerings)gesprek met [verweerder] is gevoerd, waarin [verweerder] is meege-deeld dat zijn functioneren als directeur onvoldoende is en waarin hem de gelegenheid is ge-boden om zijn functioneren te verbeteren. De notitie genaamd “C’est le ton qui fait la musi-que” kan niet als zodanig worden aangemerkt, gelet op het vrijblijvende karakter van die no-titie. Dat [verweerder] coaching en begeleiding is aangeboden, die vervolgens door hem is gewei-gerd, is onvoldoende aangetoond. Het had op de weg van Welnúh gelegen om daaromtrent meer en duidelijker met [verweerder] te communiceren en om een en ander schriftelijk vast te leg-gen. Daarvan is niet gebleken.
4.4.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt verder dat de onderlinge verhoudingen tussen [verweerder] en het bestuur van Welnúh onder druk zijn komen te staan, nadat er van de zijde van de gemeente Utrechtse Heuvelrug kritiek is geuit op het functioneren van [verweerder] , onder meer neergelegd in het verslag van de bijeenkomst op 7 juli 2015 (r.o. 2.10). In dit verband wordt erop gewezen dat de toonzetting in het verslag van het functioneringsge-sprek van 1 mei 2015 (r.o. 2.9) geheel anders is dan die in de notulen van de bestuursverga-dering van 24 juli 2015 (r.o. 2.11). Dit gegeven maakt evenwel niet dat [verweerder] ongeschikt is voor de bedongen arbeid. Hiertoe wordt overwogen dat uit de notulen van 24 juli 2015 vol-doende blijkt dat het bestuur van Welnúh van mening is dat [verweerder] binnen Welnúh werkzaam kan blijven, mits iemand anders de communicatie met de gemeente en de innovatie en be-leidsontwikkeling op zich gaat nemen.
4.5.
Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat Welnúh onvoldoende heeft aange-toond dat [verweerder] ongeschikt is tot het verrichten van de bedongen arbeid (artikel 7:669 lid 3 sub d BW). Voor zover het onderhavige verzoek is gebaseerd op deze grondslag wordt het verzoek afgewezen.
4.6.
Van verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW is evenmin ge-bleken, laat staan van ernstig verwijtbaar handelen. Welnúh heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [verweerder] zowel in woord als in daad ervan blijk heeft gegeven dat hij het beleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug niet wilde uitvoeren. In dit verband wordt overwogen dat van een directeur verwacht mag worden dat hij ‘voor zijn organisatie opkomt’ en in die zin een sparringpartner is voor zowel het bestuur van Welnúh als voor de gemeente Utrecht-se Heuvelrug. In algemene zin is het hierbij lastig aan te geven tot waar de polsstok van een directeur reikt / mag reiken. Verder is uit de gedingstukken genoegzaam gebleken dat [verweerder] als directeur ‘hart voor de zaak’ heeft en dat hij heeft gezocht naar mogelijkheden om de op-gelegde bezuinigingen zo zacht mogelijk te laten landen. Naar het oordeel van de kanton-rechter kan dit niet als verwijtbaar handelen jegens Welnúh worden aangemerkt, ook niet wanneer [verweerder] daarbij de belangen van Welnúh, afgezet tegen de belangen van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, te zeer zou hebben behartigd. Van een grensoverschrijdende belangen-behartiging, in die zin dat [verweerder] doelbewust de belangen van Welnúh zou hebben geschaad, is niet gebleken.
4.7.
Ter zake het bepaalde in artikel 7:669 lid 3 sub g BW (verstoorde arbeidsverhou-ding) wordt overwogen dat uit hetgeen hiervoor in 4.3 en 4.4 is overwogen kan worden afge-leid dat er geen verstoorde arbeidsverhouding tussen [verweerder] en het bestuur van Welnúh is, hetgeen des te meer blijkt uit de ondernomen pogingen om [verweerder] voor de organisatie te be-houden. Veeleer is er sprake van een verstoorde verhouding tussen [verweerder] en het bestuur van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, meer specifiek voornoemde wethouders en de op ‘wel-zijn’ werkzame ambtenaren. Artikel 7:669 lid 3 sub g BW ziet niet op deze verhouding. Hieruit volgt derhalve dat ook deze grondslag niet kan leiden tot toewijzing van het verzoek.
4.8.
Ter zitting heeft Welnúh aangegeven dat [verweerder] niet kan terugkeren in de organisatie. Daarbij heeft Welnúh er onder meer op gewezen dat zij voor een substantieel deel van haar activiteiten en werkzaamheden afhankelijk is van de door de gemeente Utrechtse Heuvelrug verleende subsidies en dat juist van de zijde van de gemeente is aangedrongen op een andere directeur. Gelet op de onderlinge verhoudingen tussen Welnúh en de gemeente Utrechtse Heuvelrug en het belang van Welnúh om haar activiteiten te kunnen blijven verrichten ten behoeve van de inwoners van de gemeente wordt geoordeeld dat Welnúh zich redelijkerwijs achter het standpunt van de gemeente heeft kunnen stellen. Een goede relatie tussen de direc-teur van Welnúh en de gemeente is voor Welnúh van groot belang. In dit verband wordt overwogen dat het niet op de weg van [verweerder] in zijn hoedanigheid van directeur van Welnúh ligt om het - zoals ter zitting is gesteld - hartgrondig oneens te zijn met de gemeente, dat standpunt ook na overleg met wethouder(s) en/of ambtenaren te blijven innemen en vervol-gens te stellen dat ‘de politiek aan veranderingen onderhevig is’. Hierbij miskent [verweerder] dat de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug tot bovengenoemde taakstelling (r.o. 2.16) heeft besloten en dat het college die beslissing dient uit te voeren. Het gaat dan niet aan om hiertegen bij voortduring te blijven ageren en om zich af te vragen “wie hier nu niet luistert en zijn eigen gelijk wil halen” (verweerschrift, randnummer 41). Welnúh heeft voorts in re-delijkheid kunnen verwijzen naar voormeld e-mailbericht van [verweerder] aan (leden van) de PVT van 28 augustus 2015 (r.o. 2.13). Met Welnúh wordt geoordeeld dat een dergelijk e-mail-bericht ondermijnend werkt binnen een organisatie en voor onrust op de werkvloer zorgt. Dit wordt bevestigd door de verklaring van de PVT van 23 november 2015 (r.o. 2.14).
4.9.
[verweerder] heeft daarentegen aangegeven dat hij voldoende kansen ziet om terug te keren binnen de organisatie van Welnúh. Hierbij heeft [verweerder] gesteld dat hij zijn werkzaamheden weer kan hervatten, met uitzondering van de contacten met de gemeente Utrechtse Heuvel-rug. Wanneer dat niet mogelijk is, kan hij ook aanblijven als adviseur, aldus [verweerder] .
4.10.
Gelet op deze stellingen over en weer wordt geoordeeld dat op grond van de door Welnúh naar voren gebrachte feiten en omstandigheden van Welnúh in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] in de functie van directeur te laten voort-duren. Deze leveren dan ook een redelijke grond voor ontbinding op als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub h BW. Bij het vorenstaande acht de kantonrechter van belang dat Welnúh heeft aangeboden dat [verweerder] een deel van zijn werkzaamheden kan blijven verrichten, maar dat [verweerder] daar om hem moverende redenen niet voor heeft gekozen. Een terugkeer van [verweerder] in de functie van directeur binnen de organisatie van Welnúh ligt dan ook niet langer in de rede. Gelet op het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 sub a BW zal de arbeidsovereen-komst worden ontbonden met ingang van 16 april 2016. Geen aanleiding wordt gezien om [verweerder] te volgen in zijn verzoek om geen rekening te houden met de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van deze beschikking, nu er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van Welnúh.
4.11.
Uit het vorenstaande volgt dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder] , zodat de stelling van Welnúh dat geen transitievergoeding is verschul-digd wordt verworpen. Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:673 lid 2 BW be-draagt de transitievergoeding € 26.994,10 bruto. De wettelijke rente hierover zal worden toe-gekend vanaf 16 mei 2016. Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:673a lid 2 BW wordt nog overwogen dat het bepaalde in lid 1 van dit artikel niet van toepassing is.
4.12.
Voor het toekennen van een billijke vergoeding wordt geen aanleiding gezien, nu er geen sprake is van een ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van Welnúh.
4.13.
In artikel 7:686a lid 6 BW is bepaald dat alvorens een ontbinding als bedoeld in arti-kel 671b of 671c waaraan een vergoeding verbonden wordt, wordt uitgesproken, de rechter de partijen in kennis stelt van zijn voornemen en een termijn stelt binnen welke de verzoeker
de bevoegdheid heeft om zijn verzoek in te trekken.
In de Memorie van Toelichting bij dit artikel (Artikelsgewijze toelichting, 33 818, nr. 3 - p. 120-121) is het volgende vermeld: “
Het zesde lid regelt dat de kantonrechter partijen, in overeenstemming met het huidige artikel 7:685, negende lid, BW alvorens een ontbinding als bedoeld in de artikelen 7:671b en 7:671c BW waaraan een vergoeding verbonden wordt, uit te spreken, moet informeren en een termijn moet geven waarbinnen het ontbindingsverzoek kan worden ingetrokken.” Gelet op hetgeen Welnúh heeft aangevoerd ter zake een door haar te betalen vergoeding, zal aan Welnúh de gelegenheid worden geboden om haar verzoek in te trekken.
4.14.
Gelet op de afloop van het geding zal Welnúh in de kosten van de procedure worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- stelt Welnúh in de gelegenheid uiterlijk 1 april 2016 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 16 april 2016;
- kent aan [verweerder] ten laste van Welnúh een transitievergoeding toe van € 26.994,10 bruto en veroordeelt Welnúh tot betaling van deze vergoeding aan [verweerder] , te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Welnúh in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, kantonrechter, en is in aan-wezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2016.