Op 20 oktober 2009 heeft er een functioneringsgesprek met [verweerder] plaatsgevonden. In het verslag van dat gesprek is onder meer het volgende vermeld:
“a. Het is een relatief korte periode waarin de fusie tussen SWD en SWUH resulterend in Welnuh sterk bepalend is geweest. Het Bestuur realiseert zich dat het moeilijk is een volledig beeld te hebben van [verweerder] en heeft aangegeven dat het in dit eerst half jaar gaat om een (op zichzelf niet vrijblijvend) aantal waarnemingen.
b. Het Bestuur heeft [verweerder] ervaren als enthousiast, gedreven met professioneel inzicht in het welzijnswerk. [verweerder] is zichtbaar binnen de organisatie, bij het Bestuur en bij andere Stake-holders.
c. [verweerder] is er in geslaagd een bindende factor te zijn voor de twee organisaties waaruit Wel-nuh is ontstaan en heeft voor zover het Bestuur dat kan waarnemen een goede acceptatie binnen de nieuwe organisatie. (…)
d. Op financieel gebied is [verweerder] deskundig. Hij heeft dit goed in de hand en stuurt sterk op financiële criteria. Dit betekent ook dat hij hier relatief veel aandacht aan besteed (en op dit moment nog moet besteden). (…)
e. Kijkend naar de toekomst acht het Bestuur het van groot belang dat [verweerder] zich vooral richt op het verbinden van de omgeving van Welnuh (Klanten, Gemeente en andere externe stake-holders) met de organisatie (medewerkers) zodat de dienstverlening (producten en diensten) daar zo goed mogelijk op aansluit. Daarvoor is visie en focus nodig voor Welnuh en een be-paalde dynamiek die vooral door [verweerder] zal moeten worden geïnitieerd.
f. In de afgelopen maanden heeft het Bestuur ook waargenomen dat [verweerder] de neiging heeft om zelf langdurig zijn eigen standpunt te verwoorden, niet altijd goed te luisteren en dan on-voldoende te anticiperen op zijn gesprekspartners. Vooral als het gaat om gesprekspartners die de onderwerpen waarover wordt gesproken vanuit een andere optiek benaderen (bijvoor-beeld beheersmatig versus inhoudelijk). Ook emotie kan dan een rol gaan spelen hetgeen moet worden voorkomen.
g. Om de hier boven genoemde punten te kunnen verbeteren is het naar het oordeel van het Bestuur goed dat [verweerder] zich oriënteert op een opleiding waarbij strategie, visie en tactiek en het goed anticiperen op andere zakelijke partners aan de orde komen. Als voorbeeld wordt het CIO genoemd. Er wordt afgesproken dat [I] hierover [verweerder] wat schriftelijke informatie zal geven.
h. Het Bestuur geeft ook aan dat [verweerder] vooral gebruik moet en mag maken van de competen-
ties die in het Betuur aanwezig zijn. Dat zou kunnen in de vorm van een mentorschap. [verweerder] geeft zelf de voorkeur aan het op ad hoc basis consulteren van de Bestuursleden afhankelijk van hun competenties.”