Op 11 maart 2016 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Ravenhorst. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. D.C.P.M. Straver, de behandelend rechter in een kort gedingprocedure. Verzoeksters voerden aan dat de rechter geen kennis had genomen van tijdig ingediende producties, wat leidde tot een schending van de onpartijdigheid. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 4 maart 2016, waarbij ook belanghebbenden en hun advocaat aanwezig waren.
De wrakingskamer beoordeelde of het wrakingsverzoek tijdig was ingediend en of er sprake was van feiten die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De rechter voerde aan dat het verzoek niet onverwijld was ingediend en dat verzoeksters geen concrete feiten hadden aangedragen die haar partijdigheid konden onderbouwen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tardief was, omdat verzoeksters pas na de zitting hun gevoelens over de rechter konden bespreken met hun advocaat.
Na beoordeling van de aangevoerde feiten concludeerde de wrakingskamer dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.