ECLI:NL:RBMNE:2016:1216

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
4744661 UV EXPL 16-10 YT/1301
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, General Logistics System Netherlands B.V. (GLS). De werknemer vorderde schorsing van een concurrentiebeding dat hem verbiedt om gedurende een jaar na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst bij concurrenten van GLS in dienst te treden. De werknemer had eerder bij DHL gewerkt, waar ook een concurrentiebeding gold, maar hij was door DHL ontheven van dit beding om bij GLS in dienst te treden.

De procedure begon met een dagvaarding op 22 januari 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 5 februari 2016. De werknemer stelde dat het concurrentiebeding niet noodzakelijk was voor de bescherming van de bedrijfsbelangen van GLS, omdat hij slechts beperkte toegang had tot strategische informatie. GLS daarentegen betoogde dat de werknemer wel degelijk toegang had tot gevoelige bedrijfsinformatie en dat het concurrentiebeding gerechtvaardigd was.

De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding op zich geldig was, maar dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat in een eventuele bodemprocedure het beding gedeeltelijk zou worden vernietigd. De rechter besloot daarom het concurrentiebeding te schorsen met ingang van 6 april 2016, waarbij hij opmerkte dat de werknemer geen tastbare informatie had die hij kon gebruiken om concurrentie te veroorzaken. De kosten van het geding werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4744661 UV EXPL 16-10 YT/1301
Kort geding vonnis van 19 februari 2016
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. Koolhoven, werkzaam bij D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
General Logistics System Netherlands B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
verder ook te noemen GLS,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.C. Zevenberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding van 22 januari 2016 met producties 1 tot en met 8,
– producties 1 tot en met 9 van GLS,
– de mondelinge behandeling op 5 februari 2016,
– de pleitnotitie van [eiser] ,
– de pleitnota van GLS.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een “Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” (hierna: de arbeidsovereenkomst) gesloten, waarbij [eiser] voor de periode van 6 juli 2015 tot 6 februari 2016 bij GLS in dienst is getreden.
2.2.
De arbeidsovereenkomst houdt onder meer het volgende in:
“(...)
2.1
Werknemer vervult de functie van Sales Representative Pakketshops te [vestigingsplaats] . De werkzaamheden richten zich primair op het acquireren van nieuwe pakketshops en relatiebeheer van bestaande pakketshops, wat bestaat uit het verbeteren en verdiepen van de relatie van de pakketshophouders met de operatie/organisatie. Werknemer ondersteunt verdere uitvoering van beleid en taken alsmede neventaken samenhangend met die functie.
(...)
14 Concurrentiebeding
14.1
Werknemer verkrijgt in de uitoefening van zijn functie toegang tot alle essentiële bedrijfsgegevens, waaronder die met betrekking tot door werkgever gevoerde prijstactieken en prijsstellingen, volumes en andere strategische kennis en/of heeft contact met klanten en verkrijgt inzicht in de met klanten af te sluiten overeenkomsten, de daaraan ten grondslag liggende prijs-tactieken en prijsstellingen, volumes en andere strategische kennis. Tevens heeft werknemer dientengevolge inzicht in de werkwijze van werkgever. Deze informatie kan worden gekwalificeerd als essentiële bedrijfsinformatie en concurrentiegevoelig, reden waarom werkgever deze, als zijnde een zwaarwegend bedrijfsbelang, dan ook wenst te beschermen. In verband hiermee is het werknemer verboden om gedurende de arbeidsovereenkomst en gedurende 1 jaar na beëindiging hiervan in dienst te treden bij dan wel op enige wijze betrokken te zijn bij, de directe concurrenten van werkgever, zijnde PostNL, DHL, TNT, DPD, UPS, FedEx en Sandd.
(...)”
2.3.
[eiser] was voor zijn indiensttreding bij GLS in dienst van DHL. In de arbeidsovereenkomst van [eiser] met DHL was eveneens een concurrentiebeding opgenomen, dat onder meer inhield dat hij niet in dienst mocht treden bij (o.a.) GLS. In overleg is DHL bereid geweest [eiser] uit dat concurrentiebeding te ontslaan ten behoeve van zijn indiensttreding bij GLS.
2.4.
[eiser] heeft op enig moment succesvol bij DHL gesolliciteerd op de functie van Accountmanager regio [regio] .
2.5.
Op 15 december 2015 heeft [eiser] de genoemde sollicitatie besproken met zijn leidinggevende, salesmanager [A] , en de leidinggevende van [A] , districtsmanager [B] . [eiser] heeft daarbij, onder meer, geïnformeerd of in goed overleg een oplossing voor het concurrentiebeding kon worden gevonden. Nadat [eiser] na dit gesprek op zijn werkplek was teruggekeerd, bleek dat hij geen toegang meer had tot het klantmanagementsysteem dat hij voor de uitvoering van zijn werkzaamheden nodig had.
2.6.
Op 17 december 2015 heeft [B] [eiser] meegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang was vrijgesteld van zijn werk en dat hij ook direct de aan hem ter beschikking gestelde laptop, iPad en telefoon moest inleveren.
2.7.
Bij aangetekende brief van 18 december 2015 heeft de raadsman van GLS aan [eiser] meegedeeld – kort weergegeven en voor zover hier van belang – dat GLS niet bereid was hem van het concurrentiebeding te ontheffen en dat GLS de arbeidsovereenkomst niet zou voortzetten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat –:
primair: dat het concurrentiebeding geheel wordt geschorst;
dan wel
subsidiair: dat het concurrentiebeding zodanig wordt geschorst dat het [eiser] toegestaan zal zijn bij DHL in dienst te treden in de functie van Accountmanager Parcelservice;
dan wel
uiterst subsidiair: dat GLS wordt veroordeeld om aan [eiser] maandelijks vanaf 1 februari 2016 tot aan 1 februari 2017 een bedrag van € 2.618,00 bruto te betalen;
telkens met veroordeling van GLS in de kosten van dit geding.
3.2.
GLS voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat het hier gaat om een voorlopige voorziening. Gehele of gedeeltelijke schorsing van het concurrentiebeding, zoals door [eiser] gevorderd, is dan slechts toewijsbaar indien hoogst aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure de gehele of gedeeltelijke vernietiging van dat beding toegewezen zal worden. Voor het antwoord op de vraag of aan deze eis is voldaan, is het volgende van belang.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat het onder 2.2 vermelde concurrentiebeding op zich zelf geldig is, nu dit voldoet aan de eis die daaraan wordt gesteld in artikel 7:653 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), te weten dat uit de daarbij opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.
4.3.
Aan de orde komt dan de vraag of in de vereiste mate aannemelijk is dat de bodemrechter desgevraagd het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen op grond van artikel 7:653 lid 3 sub a dan wel sub b BW.
4.4.
Op dit punt stelt [eiser] , allereerst, dat in dit geval het beding feitelijk niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen, zodat het op grond van artikel 7:653 lid 3 sub a BW geheel vernietigd moet worden. Hij stelt daartoe nader dat in de schriftelijke motivering van het beding weliswaar in het algemeen de te beschermen bedrijfsbelangen van GLS omschreven worden, maar niet welke specifieke kennis verworven door een Sales Representative Pakketshops zoals [eiser] , door het beding moet worden beschermd. Verder stelt [eiser] dat hij in zijn functie ook geen of onvoldoende strategische kennis op die in het algemeen omschreven bedrijfsbelangen heeft verworven aangezien hij alleen op het gebied van de pakketshops werkzaam was en hij ook geen contacten had met andere klanten van GLS dan die pakketshops, zodat GLS onvoldoende belang heeft om hem aan het concurrentiebeding te houden.
4.5.
GLS heeft daartegenover nader omschreven van welke, volgens haar zeer uitgebreide, salesinformatie [eiser] kennis zou hebben verkregen door gebruik van het klantmanagementsysteem en door het bijwonen van diverse meetings, welke meetings regelmatig voor het gehele salesteam, waartoe ook [eiser] behoorde, worden gehouden. Die salesinformatie betreft volgens GLS velerlei concurrentiegevoelige gegevens, zodat zij een voldoende zwaarwegend belang heeft bij de bescherming daarvan. Naar zij verder stelt, is de markt waarop zij werkzaam is, zeer competitief en is het daarom voor haar nog extra van belang dat de door [eiser] verkregen strategische kennis niet bij haar concurrenten bekend wordt.
4.6.
De kantonrechter overweegt het volgende. Blijkens de wetsgeschiedenis worden hoge eisen gesteld aan de motivering van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, dat wil zeggen dat de werkgever in dat beding moet motiveren om welke bedrijfs- of dienstbelangen het in dat geval gaat en waarom die een concurrentiebeding vereisen. In dit geval heeft GLS in het concurrentiebeding haar bedrijfsbelang voldoende concreet omschreven en voldoende inzichtelijk gemaakt. Gelet op de informatie waar [eiser] volgens de onweersproken stelling van GLS toegang toe had, en de wijze waarop GLS volgens haar eveneens onweersproken stelling haar bedrijf voert, is naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk dat een brede omschrijving van het bedrijfsbelang gerechtvaardigd is en het beding niet op grond van genoemd artikel 7:653 lid 3 sub a BW vernietigbaar is. Immers, [eiser] heeft erkend dat hij gewerkt heeft met het klantmanagementsysteem, waarin – volgens de onweersproken stelling van GLS – alle klantgegevens en ook alle overige salesinformatie worden opgeslagen en hij heeft niet weersproken dat GLS werkt met een landelijk salesteam, van welk team alle medewerkers, dus ook [eiser] , toegang tot dat klantmanagementsysteem hebben en binnen welk team ook alle salesinformatie wordt gedeeld. Dat maakt dat [eiser] vanuit de kennis en ervaring die hij bij GLS heeft opgedaan, beschikt over concurrentiegevoelige informatie.
4.7.
Ten aanzien van een mogelijk onbillijke benadeling als bedoeld in artikel 7:653 lid 3 sub b BW heeft [eiser] gesteld dat hij geen of onvoldoende strategische kennis verkregen heeft met betrekking tot het door GLS gestelde bedrijfsbelang. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit vooralsnog onvoldoende aannemelijk. Ook als [eiser] – zoals hij stelt – het klantmanagementsysteem enkel gebruikt heeft in het kader van zijn functie, dat wil zeggen met betrekking tot bestaande en potentiële pakketshophouders, dan neemt dat niet weg dat hij toegang had tot de veel uitgebreidere, concurrentiegevoelige informatie in dat systeem en dat GLS er aldus ook jegens hem belang bij heeft dat deze informatie wordt beschermd. Hetzelfde geldt voor de meetings die [eiser] heeft bijgewoond. Volgens GLS kwam op die meetings steeds velerlei concurrentiegevoelige informatie op salesgebied aan de orde, hetgeen door [eiser] niet is weersproken. Voor zover [eiser] heeft gesteld dat tijdens die meetings voor hem geen andere informatie dan die betreffende de pakketshops van direct belang was en hij aan die andere informatie dan ook geen of onvoldoende aandacht heeft besteed, neemt dat niet weg dat hij van die andere informatie kennis heeft gekregen of heeft kunnen krijgen.
4.8.
Wel is aannemelijk dat [eiser] geen tastbare informatie in schriftelijke, digitale of andere vorm heeft verkregen die hij later nog kan naslaan. Naar [eiser] heeft gesteld en GLS desgevraagd ook heeft erkend, zijn op de meetings geen hand-outs verstrekt van de presentaties die daar gehouden zijn en zijn de desbetreffende gegevens ook niet op andere wijze aan hem verstrekt. Ten aanzien van het klantmanagementsysteem geldt dat [eiser] daaruit weliswaar concurrentiegevoelige informatie kon verkrijgen, maar dat niet is gesteld of gebleken dat hij die informatie op enige wijze heeft opgeslagen. Daarbij komt dat hem rauwelijks de toegang tot dat systeem is ontnomen toen hij in het genoemde gesprek van 15 december 2015 had meegedeeld weer terug te gaan naar DHL. Dat [eiser] gedurende een vol jaar na het formele einde van de arbeidsovereenkomst GLS nog concurrentie zou kunnen aandoen, acht de kantonrechter daarom niet aannemelijk.
4.9.
Onder al deze omstandigheden is naar het oordeel van de kantonrechter in de vereiste mate waarschijnlijk dat in een eventuele bodemprocedure het concurrentiebeding niet geheel, maar wel gedeeltelijk zal worden vernietigd, zodat is voldaan aan de onder 4.1 genoemde eis en een gedeeltelijke schorsing van het concurrentiebeding toewijsbaar is. Gelet op het feit dat [eiser] niet over tastbare, na te trekken concurrentiegevoelige informatie beschikt, is immers in de vereiste mate waarschijnlijk dat GLS ook naar het eventuele oordeel van de bodemrechter er geen belang bij heeft om [eiser] langer aan het concurrentiebeding te houden dan de tijd dat hij de desbetreffende gegevens nog paraat in zijn geheugen heeft. Niet aannemelijk is dat die periode lang zal duren, nu uit de stellingen van GLS blijkt dat het gaat om een grote gedetailleerdheid en een veelheid van gegevens. Mede gelet op het feit dat het dienstverband in feite slechts tot 15 december 2015, dus iets meer dan vijf maanden heeft geduurd, verwacht de kantonrechter dat de duur van het concurrentiebeding in een bodemprocedure redelijkerwijze tot twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden beperkt. De kantonrechter zal het concurrentiebeding dus schorsen met ingang van 6 april 2016.
4.10.
Nu uit het voorgaande volgt dat partijen ieder voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van dit geding op de hierna te vermelden wijze tussen hen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
schorst de duur van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding vanaf 6 april 2016;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van dit geding tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2016.