ECLI:NL:RBMNE:2015:9909

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
C/16/382964 / HL ZA 14-351
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over terugbetaling lening en ongerechtvaardigde verrijking in verband met de realisatie van een Hindoestaanse tempel

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. over de terugbetaling van een lening van € 18.000,00 die [eiser] in 2011 aan [gedaagde sub 1] heeft verstrekt voor de realisatie van een Hindoestaanse tempel in [naam gemeente]. De rechtbank oordeelt dat de lening opeisbaar is, omdat er geen afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling. [gedaagde sub 1] c.s. betwist de vordering en stelt dat de lening niet door [eiser] in privé is verstrekt, maar in zijn hoedanigheid als voorzitter van [stichting 1]. De rechtbank volgt deze redenering niet en wijst de vordering tot terugbetaling toe.

Daarnaast vordert [eiser] een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] ongerechtvaardigd is verrijkt, omdat hij de reserveringsvergoeding van € 10.424,70 heeft ontvangen, die oorspronkelijk door [stichting 1] aan de gemeente is betaald. De rechtbank oordeelt dat [eiser] niet-ontvankelijk is in deze vordering, omdat de reserveringsvergoeding door [stichting 1] is betaald en deze stichting geen partij is in de procedure. De vorderingen van [eiser] met betrekking tot de schenking van € 6.000,00 aan [gedaagde sub 1] worden afgewezen, omdat [eiser] als bestuurder van [gedaagde sub 1] niet kan stellen dat hij misbruik van omstandigheden heeft ervaren.

In reconventie vordert [gedaagde sub 1] c.s. betaling van € 22.000,00 van [eiser] en schadevergoeding van € 12.500,00. De rechtbank wijst deze vorderingen af, omdat [gedaagde sub 1] c.s. niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank concludeert dat [gedaagde sub 1] moet betalen aan [eiser] en dat de vorderingen in reconventie worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/382964 / HL ZA 14-351
Vonnis van 26 augustus 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen
1. de stichting
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2 [gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. drs. [A] te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden. Gedaagden afzonderlijk worden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 maart 2015, waarin de comparitie is bepaald
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het proces-verbaal van de comparitie van 1 juni 2015
  • de akte van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 20 juni 2008 heeft [eiser] met [B] en [C] [stichting 1] (hierna: [stichting 1] ) opgericht met onder meer als doel de realisatie van een mandir, een Hindoestaanse tempel in [naam gemeente] (hierna: de tempel). [eiser] was voorzitter van de stichting.
2.2.
Op 4 juni 2010 heeft [stichting 1] een overeenkomst voor bouwplanontwikkeling voor de bouw van een tempel gesloten met de gemeente [naam gemeente] . Op grond van deze overeenkomst heeft [stichting 1] een bedrag van € 10.424,70 betaald aan de gemeente als reserveringsvergoeding voor de grond. Overeengekomen is dat indien [stichting 1] daadwerkelijk tot aankoop van de grond overgaat, dit bedrag wordt verrekend met de te betalen koopsom.
2.3.
Blijkens de akte van oprichting is de [gedaagde sub 1] op 24 maart 2011 opgericht door [eiser] en [D] . [eiser] is daarbij als voorzitter van het bestuur benoemd en [D] als secretaris en penningmeester. In de Raad van Toezicht is [gedaagde sub 2] als voorzitter benoemd en de gemachtigde van [gedaagde sub 1] c.s., mr. [A] , als lid.
2.4.
[stichting 1] is op 15 april 2011 ontbonden vanwege gebrek aan baten.
2.5.
Op respectievelijk 15 juni 2011 en 21 juni 2011 hebben [B] , namens [stichting 1] en [gedaagde sub 2] , namens [stichting 2] een door de gemeente [naam gemeente] opgestelde ‘in de plaats stellingsovereenkomst’ ondertekend op grond waarvan [stichting 2] in de plaats wordt gesteld van [stichting 1] met betrekking tot de aankoop van de grond en de daarop te bouwen tempel.
In de overeenkomst staat voorts – voor zover relevant – nog het volgende vermeld:
“ Op basis van de verstrekte informatie (…) zal de [stichting 2] na de in de plaats stelling de gereserveerde grond van de gemeente gaan kopen, de bouw van de Hindoetempel begeleiden en financieren en vervolgens voor de exploitatie ter beschikking stellen aan de [gedaagde sub 1] .
(…)
De door de [stichting 1] betaalde reserveringsvergoeding voor het perceel zal niet aan deze stichting gerestitueerd worden. De reserveringsvergoeding wordt alleen verrekend indien de [stichting 2] tijdig overgaat tot aankoop van het gereserveerde perceel.”
2.6.
Op 4 augustus 2011 heeft [eiser] een bedrag van € 18.000,00 ontvangen van [stichting 1] . Diezelfde dag heeft [eiser] dit bedrag overgemaakt op de rekening van [gedaagde sub 1] onder vermelding van “Lening voor bouw [.] ”.
2.7.
Op 3 november 2011 is ten behoeve van het reeds gereserveerde perceel grond een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen de gemeente [naam gemeente] en [stichting 2] . Daarbij is onder meer overeengekomen dat de reeds betaalde reserveringsvergoeding in mindering wordt gebracht op de koopprijs tijdens het notarieel transport.
2.8.
Bij brief van 7 december 2011 heeft de gemeente [naam gemeente] aan [stichting 2] bevestigd dat de wens van [gedaagde sub 2] om de grond vanwege fiscale redenen privé aan te kopen, wordt gehonoreerd. Blijkens de akte van levering is het perceel grond op 12 december 2011 door de gemeente [naam gemeente] geleverd aan [gedaagde sub 2] in privé.
2.9.
Op 21 maart 2012 heeft [eiser] € 6.000,00 geschonken aan [gedaagde sub 1] .
2.10.
[eiser] is in 2012 gestopt met zijn voorzitterschap bij [gedaagde sub 1] . Vanaf begin 2014 is [eiser] volledig gestopt met zijn werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] .
2.11.
Het bestuur van [gedaagde sub 1] bestaat op dit moment uit de echtgenote van [gedaagde sub 2] , mevrouw [E] (voorzitter), de secretaresse van [gedaagde sub 2] , mevrouw [F] en haar echtgenote, de heer [G] .
2.12.
Bij brief van 4 november 2014 heeft [eiser] zijn lening van € 18.000,00 opgeëist en heeft hij [gedaagde sub 1] verzocht om onmiddellijke betaling.
2.13.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft [eiser] beslag gelegd op de bankrekening van [gedaagde sub 1] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Ten aanzien van de lening
1. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van het door haar geleende bedrag van € 18.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2014 tot aan de dag van algehele betaling.
Ten aanzien van de reserveringsvergoeding
2. te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 2] ongerechtvaardigd is verrijkt ten opzichte van [eiser] , dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en gehouden is de door [eiser] geleden schade te vergoeden.
3. [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [eiser] van een bedrag van € 10.424,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening.
Ten aanzien van de schenking
Primair:
4. te verklaren voor recht dat de schenkingsovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] rechtsgeldig is vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden.
5. te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door zich als gevolg van de natrekkingsregel te verrijken met het door [eiser] aan [gedaagde sub 1] geschonken bedrag.
Subsidiair:
6. te verklaren voor recht dat de schenkingsovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] rechtsgeldig is vernietigd wegens dwaling.
Zowel primair als subsidiair:
7. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van € 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling van de schenking tot aan de dag van algehele voldoening.
8. [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, welke nakosten zonder betekening € 131,00 bedragen en indien betekening noodzakelijk is € 199,00 bedragen, alsmede in de kosten van het conservatoire beslag.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert veroordeling van [eiser] tot betaling van € 22.000,00 aan [gedaagde sub 1] binnen twee dagen na betekening van het vonnis, alsmede betaling van € 12.500,00 ter vergoeding van de door [gedaagde sub 1] geleden schade, dan wel een in goede justitie te bepalen bedragen, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening. Een en ander met veroordeling van [eiser] primair in de werkelijke (na)kosten van de procedure, subsidiair in de (na)kosten op grond van het liquidatietarief.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

in conventie
Lening
4.1.
[eiser] stelt op 4 augustus 2011 een bedrag van € 18.000,00 te hebben uitgeleend aan [gedaagde sub 1] ten behoeve van de realisatie van een tempel en hij vordert nu terugbetaling van dit bedrag. Omdat partijen ten tijde van het aangaan van de leningovereenkomst geen afspraken hebben gemaakt over het moment van terugbetaling van de lening, is de lening conform het bepaalde in artikel 6:38 BW direct opeisbaar, aldus [eiser] . [eiser] heeft de door hem verstrekte lening bij brief van 4 november 2014 opgeëist bij [gedaagde sub 1] .
4.2.
[gedaagde sub 1] c.s. betwist de vordering. Primair stelt [gedaagde sub 1] c.s. dat niet [eiser] in privé een lening heeft verstrekt aan [gedaagde sub 1] , maar dat hij die lening heeft verstrekt in zijn hoedanigheid van voorzitter van de [stichting 1] . Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is [eiser] dan ook geen partij bij de lening, maar betreft het een leningsovereenkomst tussen [stichting 1] en [gedaagde sub 1] .
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat geen schriftelijke leningsovereenkomst is opgemaakt tussen partijen van voormelde betaling. Uit het door [eiser] als productie 2 overgelegde bankafschrift volgt dat de betaling aan [gedaagde sub 1] afkomstig is van de privérekening van [eiser] en niet van de bankrekening van [stichting 1] . Dit geeft een belangrijke aanwijzing dat het gaat om een betaling in privé van [eiser] aan [gedaagde sub 1] . Eveneens blijkt uit het overgelegde bankafschrift dat bij de overschrijving staat vermeld: “Lening voor bouw [.] ”, hetgeen een belangrijke aanwijzing vormt dat de betaling heeft plaatsgevonden uit hoofde van een leningsovereenkomst. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. blijkt echter uit de op hetzelfde afschrift voorkomende betaling ter grootte van € 18.000,00 van [H] aan [eiser] , met als betalingsomschrijving “Kruispost naar [eiser] voorzitter”, dat het gaat om een lening tussen [stichting 1] en [gedaagde sub 1] . De rechtbank volgt [gedaagde sub 1] c.s. hierin niet. Uit de omschrijving ‘kruispost’ en ‘voorzitter’ blijkt immers nog niet welke rechtsgrond aan de betaling ten grondslag heeft gelegen. Dat de betaling door [H] aan [eiser] is gedaan ten behoeve van een leningsovereenkomst tussen [stichting 1] en [gedaagde sub 1] kan hier dan ook niet uit worden afgeleid. Daarbij komt dat [stichting 1] op het moment dat de betalingen plaatsvonden al was ontbonden en opgeheven vanwege gebrek aan baten (productie 1, dagvaarding). Ook in dat licht is het niet geloofwaardig dat er een leningsovereenkomst tussen [stichting 1] en [gedaagde sub 1] tot stand zou zijn gekomen. Andere feiten en omstandigheden heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van een leningsovereenkomst tussen [stichting 1] en [gedaagde sub 1] en is de rechtbank evenmin gebleken. Het primaire verweer van [gedaagde sub 1] c.s. zal derhalve worden verworpen.
4.4.
Daarmee is in rechte vast komen te staan dat de overboeking van € 18.000,00 van [eiser] aan [gedaagde sub 1] een betaling uit zijn privévermogen betrof. Mocht het overigens al zo zijn dat [eiser] geld van [stichting 1] ten onrechte voor privédoeleinden (in dit geval de betaling aan [gedaagde sub 1] ) heeft gebruikt, dan betreft dit de relatie tussen [stichting 1] en [eiser] . [gedaagde sub 1] c.s. staat hier evenwel buiten.
4.5.
Het subsidiaire verweer van [gedaagde sub 1] c.s. slaagt evenmin. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. [gedaagde sub 1] c.s. heeft gesteld dat het door [eiser] overgemaakte bedrag een donatie van [eiser] aan [gedaagde sub 1] betreft en dat er dus geen sprake is van een lening. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst [gedaagde sub 1] c.s. naar door [eiser] zelf, als voorzitter, ondertekende notulen van de bestuursvergadering van [gedaagde sub 1] van 3 augustus 2011 (productie 6, CvA). In de notulen staat vermeld dat [eiser] heeft gezegd dat hij dit bedrag in persoon als donatie aan [gedaagde sub 1] heeft overgemaakt. De juistheid van de door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde notulen is door [eiser] gemotiveerd betwist. Volgens [eiser] is de eerste pagina van de notulen niet de juiste versie van de vastgestelde notulen. De daarbij door [eiser] geschetste gang van zaken lijkt overeen te stemmen met de chronologische volgorde waarop een en ander in de tijd heeft plaatsgevonden. [gedaagde sub 1] c.s. heeft daarentegen een verklaring overgelegd van de heer [G] , de notulist van de vergadering, waarin hij verklaart dat hij de conceptnotulen van 3 augustus 2011 heeft aangepast nadat [gedaagde sub 2] hierover op de eerstvolgende vergadering van 10 augustus 2011 een opmerking had gemaakt. Bij de verklaring van [G] zit een afschrift van de conceptnotulen van 3 augustus 2011 met daarop handmatig aangebracht:
“ [gedaagde sub 2] , correctie pnt 9. Totaal bedrag is donatie. Vergadering 10/8/11.”, voorzien van een paraaf van [G] . Wanneer men echter naar punt 2. van de door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde notulen van de vergadering van 10 augustus 2011 kijkt (productie 7, CvA), waar op- en aanmerkingen staan vermeld op de notulen van 3 augustus 2011, dan vindt men deze wijziging, die volgens de eigen stelling van [gedaagde sub 1] c.s. tijdens de vergadering van 10 augustus 2011 door [gedaagde sub 2] is opgemerkt, hetgeen ook nog eens door [G] in zijn verklaring wordt bevestigd, niet terug tussen de andere opmerkingen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft hiervoor evenwel geen verklaring gegeven. Eveneens opmerkelijk is dat de notulen van 3 augustus 2011, zoals door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegd, in tegenspraak lijken met het door haar gevoerde primaire verweer, namelijk dat sprake is van een leningovereenkomst met [stichting 1] . In het licht van haar primaire verweer is de stellingname van [gedaagde sub 1] c.s. in haar subsidiaire verweer onbegrijpelijk. Ook hiervoor heeft [gedaagde sub 1] c.s. geen afdoende verklaring gegeven. Het lijkt de rechtbank daarnaast niet waarschijnlijk dat wanneer [eiser] op 3 augustus 2011 tijdens de vergadering gezegd zou hebben dat het een donatie betrof, hij de daaropvolgende dag, op 4 augustus 2011, als betalingsomschrijving bij de betaling ‘lening’ vermeldt. Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde notulen van de vergadering van 3 augustus 2011 niet tot steun van haar stelling kunnen dienen. Nu zij voor het overige niets heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar subsidiaire verweer, wordt deze als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
4.6.
Op grond van het bovenstaande is in rechte vast komen te staan dat tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] een geldleningsovereenkomst bestaat op grond waarvan [eiser] een bedrag van € 18.000,00 aan [gedaagde sub 1] heeft verstrekt. Gesteld noch gebleken is dat partijen een tijd voor nakoming van de verbintenis tot terugbetaling van dit bedrag hebben bepaald, zodat van de verbintenis tot terugbetaling op grond van artikel 6:38 BW terstond nakoming kan worden gevorderd. [eiser] heeft bij brief van 4 november 2014 de lening opgeëist bij [gedaagde sub 1] en terugbetaling gevorderd. [gedaagde sub 1] heeft nagelaten tot terugbetaling over te gaan en verkeert te dien aanzien dan ook in verzuim. De vordering onder 1. zal derhalve worden toegewezen.
Reserveringsvergoeding
4.7.
[eiser] vordert een verklaring van recht dat [gedaagde sub 2] ten opzichte van hem ongerechtvaardigd is verrijkt dan wel jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. [eiser] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde sub 2] tot betaling van het daarmee gemoeid zijnde bedrag van € 10.424,70. Dit bedrag heeft [stichting 1] (vanuit het door [eiser] aan deze stichting geleende bedrag van € 50.000,00) in eerste instantie aan de gemeente [naam gemeente] betaald als reserveringsvergoeding voor het nog aan te kopen perceel grond met de afspraak dat dit bedrag zou worden verrekend met de te betalen koopsom. In weerwil van de gemaakte afspraken is niet [stichting 2] eigenaar geworden van het perceel grond, maar [gedaagde sub 2] in privé. Omdat de reserveringsvergoeding uiteindelijk dus ten gunste is gekomen van [gedaagde sub 2] in privé, is hij ten opzichte van [eiser] ongerechtvaardigd verrijkt. [eiser] is verarmd, omdat hij het door hem aan [stichting 1] geleende geld niet meer terug kan krijgen nu deze stichting is ontbonden, geliquideerd en uitgeschreven uit de KvK.
4.8.
[gedaagde sub 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat niet [eiser] , maar [stichting 1] de reserveringsvergoeding destijds heeft betaald aan de gemeente [naam gemeente] . Voor zover al sprake kán zijn van enig vorderingsrecht, komt deze toe aan [stichting 1] en niet aan [eiser] . Daarnaast betwist [gedaagde sub 1] c.s. bij gebrek aan bewijs van de zijde van [eiser] dat [eiser] daadwerkelijk € 50.000,00 heeft geleend aan [stichting 1] en dat de door [stichting 1] betaalde reserveringsvergoeding rechtstreeks en volledig is voldaan uit deze lening en niet uit (andere) donaties.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de reserveringsvergoeding door [stichting 1] aan Gemeente [naam gemeente] is voldaan en dus ten laste is gekomen van het vermogen van deze Stichting. Volgens [eiser] is de reserveringsvergoeding betaald vanuit de door hem aan [stichting 1] verstrekte lening van € 50.000,00. [eiser] heeft zijn stelling op dit punt echter op geen enkele wijze onderbouwd, zodat zijn vordering hier reeds strand. Daarbij komt dat [stichting 1] een afgescheiden vermogen heeft. Dat betekent dat ook indien [gedaagde sub 2] door zijn (onrechtmatige) handelswijze (ongerechtvaardigd) is verrijkt, niet [eiser] , maar [stichting 1] door de handelswijze van [gedaagde sub 2] is verarmd. [stichting 1] is evenwel geen partij in de onderhavige procedure. Evenmin is gebleken dat [stichting 1] haar (eventuele) vordering rechtsgeldig aan [eiser] heeft overgedragen. De vorderingen 2 en 3 zullen derhalve worden afgewezen.
Schenking
4.10.
[eiser] heeft op 21 maart 2012 een bedrag van € 6.000,00 geschonken aan [gedaagde sub 1] ten einde de realisatie van de tempel ten behoeve van de Hindoestaanse gemeenschap te bewerkstelligen. Volgens [eiser] zou hij deze schenking niet hebben gedaan, indien hij er van op de hoogte zou zijn geweest dat de grond het eigendom is geworden van [gedaagde sub 2] in privé en [gedaagde sub 2] op grond van natrekking daarmee ook in privé eigenaar is geworden van de tempel. [eiser] is hier op 15 oktober 2014 achter gekomen via zijn gemachtigde. Ten opzichte van de [gedaagde sub 1] beroept [eiser] zich primair op misbruik van omstandigheden en subsidiair op dwaling. Op de website van [gedaagde sub 1] heeft [gedaagde sub 1] steeds doen voorkomen dat zij eigenaar was van de grond en daarmee de tempel. Ten opzichte van [gedaagde sub 2] beroept [eiser] zich op onrechtmatig handelen. [gedaagde sub 2] is volgens [eiser] door de schenkingen verrijkt nu hij eigenaar is van de tempel.
4.11.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. was de gift van [eiser] bestemd voor de aanschaf van een moertie/shiuling en niet voor de realisatie van de tempel. [gedaagde sub 1] c.s. betwist daarnaast dat [eiser] op het moment dat hij de donatie verrichtte niet op de hoogte zou zijn geweest van het feit dat de grond waarop de tempel gebouwd wordt eigendom was van [gedaagde sub 2] . Tot slot betwist [gedaagde sub 1] c.s. dat [gedaagde sub 2] door natrekking eigenaar is geworden van de tempel.
4.12.
Voor wat betreft de vordering ten opzichte van [gedaagde sub 1] overweegt de rechtbank dat [gedaagde sub 1] c.s. bij antwoord heeft gesteld dat [eiser] in ieder geval tot en met september 2012 nog voorzitter van het bestuur van [gedaagde sub 1] was. Dit heeft [eiser] niet (meer) betwist, zodat dit in zoverre in rechte is vast komen te staan. Nu [eiser] derhalve op het moment dat hij de donatie aan [gedaagde sub 1] verrichtte, zelf bestuurder was, kan hij zich jegens [gedaagde sub 1] niet beroepen op misbruik van omstandigheden dan wel dwaling. De vorderingen 4 en 6 zullen derhalve worden afgewezen.
4.13.
Voor wat betreft de vordering jegens [gedaagde sub 2] overweegt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 2] bemoeienis heeft gehad met de donatie, dan wel [eiser] actief heeft benaderd om het voornoemde bedrag te doneren. Nu dit in rechte niet is komen vast te staan, kan van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 2] evenmin sprake zijn. Dit betekent dat ook de vorderingen 5 en 7 worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
[eiser] vordert [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 558,03 voor verschotten en € 452,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 452).
4.15.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
In reconventie
Schenking
4.16.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert in reconventie onder meer betaling van € 22.000,00 van [eiser] aan [gedaagde sub 1] . Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiser] in de bestuursvergadering van 3 augustus 2011 gezegd dat hij naast de donatie van € 18.000,00 nog eens € 22.000,00 zou doneren aan [gedaagde sub 1] . Dit volgt uit de notulen van de desbetreffende bestuursvergadering, aldus [gedaagde sub 1] c.s. Daarmee heeft hij zich krachtens een overeenkomst van schenking jegens [gedaagde sub 1] verplicht nog een bedrag van € 22.000,00 te betalen. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiser] dit erkend en dit zou blijken uit een e-mail van 3 april 2014 van [eiser] aan de voorzitter van [gedaagde sub 1] , waarin hij als voorzitter van [stichting 1] de vordering van [stichting 1] op de heer [H] ter hoogte van € 22.000,00 cedeert aan [gedaagde sub 1] .
4.17.
[eiser] betwist dat hij een toezegging heeft gedaan voor het doneren van € 22.000,00 aan [gedaagde sub 1] . Hij betwist dat de notulen zoals door [gedaagde sub 1] c.s. zijn overgelegd een correcte weergave betreffen van de vergadering van 3 augustus 2011 en stelt dat de eerste pagina van de door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde notulen niet de juiste versie van de vastgestelde notulen betreffen. Volgens [eiser] staat op de concept-notulen die op 7 augustus 2011 zijn gemaild aan onder andere [eiser] onder punt 9 “Storten geld, [eiser] € 40.000,= / [gedaagde sub 2] betalingen” vermeld: “ [eiser] , er is €18.000,= gestort, €22.000,= volgt. Stond vanmiddag nog niet op de rekening.” Het woord ‘donatie’ komt in deze versie helemaal niet voor. In de vastgestelde notulen is de tekst ten aanzien van punt 9 niet meer gewijzigd volgens [eiser] .
4.18.
Zoals reeds in conventie is overwogen, lijkt de daarbij door [eiser] geschetste gang van zaken overeen te stemmen met de chronologische volgorde waarop een en ander in de tijd heeft plaatsgevonden. Daarbij komt dat, zoals ook reeds in conventie is overwogen, dat de door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde verklaring van de heer [G] , de notulist van de vergadering, waarin hij verklaart dat hij de conceptnotulen van 3 augustus 2011 heeft aangepast nadat [gedaagde sub 2] hierover op de eerstvolgende vergadering van 10 augustus 2011 een opmerking had gemaakt, niet lijkt te stroken met de door [gedaagde sub 1] c.s. zelf overglegde notulen van de vergadering van 10 augustus 2011 (productie 7, CvA-EiR). In die notulen staat immers de door [gedaagde sub 2] gestelde wijziging niet onder punt 2. “Notulen van de vergadering d.d. 3 augustus” vermeld, in tegenstelling tot enkele andere wel opgenomen wijzigingen. Hiervoor heeft [gedaagde sub 1] c.s. geen verklaring gegeven. Ook de juistheid van het door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde e-mailbericht van 3 april 2014 met daarin een volgens haar door [eiser] opgestelde akte van cessie, waarin de vordering van [stichting 1] op [H] ter hoogte van € 22.000,00 wordt overgedragen aan [gedaagde sub 1] , wordt door [eiser] gemotiveerd betwist. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] , ligt het op de weg van [gedaagde sub 1] c.s. om haar stelling met bewijzen te onderbouwen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft evenwel geen bewijsaanbod gedaan en zal daarin dan ook niet in de gelegenheid worden gesteld. Nu op grond van het bovenstaande de vordering onvoldoende gemotiveerd is onderbouwd, zal de vordering worden afgewezen.
Onrechtmatig handelen
4.19.
Tot slot vordert [gedaagde sub 1] c.s. vergoeding van € 12.500,00 van [eiser] , zijnde de door [gedaagde sub 1] geleden schade als gevolg van het door [eiser] binnen de Hindoestaanse gemeenschap verspreide advies om donaties aan [gedaagde sub 1] te beëindigen. Daardoor hebben meerdere donateurs hun contracten met de stichting beëindigd alsmede is het zeer aannemelijk dat mensen die voornemens waren om (vaste) donateur te worden hiervan hebben afgezien. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] schade geleden doordat de bank kosten bij haar in rekening heeft gebracht vanwege het door [eiser] gelegde beslag.
4.20.
[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat hij zich op dergelijke wijze heeft uitgelaten over [gedaagde sub 1] c.s. Aangezien [gedaagde sub 1] c.s. het vermeende onrechtmatig handelen van [eiser] , zijnde het zich op diffamerende wijze over [gedaagde sub 1] c.s. uitlaten, op geen enkele wijze heeft onderbouwd, noch het bestaan van een causaal verband tussen dit handelen en de door haar gestelde schade noch de omvang van de door haar gestelde schade, zal de rechtbank de vordering afwijzen. Dit geldt eveneens voor de door [gedaagde sub 1] c.s. gestelde schade als gevolg van het door [eiser] gelegde beslag. Ook dit deel van de vordering zal bij gebreke van enige onderbouwing worden afgewezen, alsmede omdat het beslag niet onrechtmatig is.
Proceskosten
4.21.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 1.447,50 (2,5 punten x tarief € 579,00) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 18.000,00 (achttienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 6 november 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.010,03,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.447,50,
5.8.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2015.