ECLI:NL:RBMNE:2015:9907

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
C/16/377359 / HL ZA 14-272
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek tot verbetering van een tussenvonnis in een civiele procedure over bestuurdersaansprakelijkheid

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is op 2 december 2015 een tussenuitspraak gedaan in het kader van een verzoek tot verbetering van een eerder tussenvonnis. De zaak betreft bestuurdersaansprakelijkheid en de selectieve betaling door de gedaagde. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Jeths, hebben een verzoek ingediend om het tussenvonnis van 14 oktober 2015 te verbeteren, waarin de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.D. van de Kant, werd verplicht om bepaalde producties over te leggen. De gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen deze verplichting, stellende dat het om bedrijfsgevoelige informatie gaat die niet aan de eisers kan worden verstrekt.

De rechtbank heeft de eisers in de gelegenheid gesteld om op het verzoek van de gedaagde te reageren. In hun reactie hebben de eisers betoogd dat er geen sprake is van een kennelijke fout in het tussenvonnis en dat de gedaagde in de bodemprocedure verplicht is om nadere inlichtingen te verstrekken. De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat het verzoek van de eisers om het tussenvonnis te verbeteren in al zijn onderdelen moet worden afgewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat het tussenvonnis geen eindbeslissing bevat en dat er geen grond is voor tussentijds appel.

De rechtbank heeft de gedaagde in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of de akte die hij had ingediend ter kennis van de eisers kan worden gebracht. De rechtbank heeft daarbij de nodige procedurele stappen uiteengezet en de gedaagde de opdracht gegeven om uiterlijk op 4 december 2015 te reageren. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. H. Manuel.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling civielrecht Zittingsplaats Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/377359 / HL ZA 14-272
Vonnis van 2 december 2015
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

2.[eiseres sub 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in de hoofdzaak, eisers in het voorwaardelijk incident,
advocaat mr. M.J. Jeths te Utrecht,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak, gedaagde in het voorwaardelijk incident,
advocaat mr. S.D. van de Kant te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1 c.s.] , dan wel [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , en [gedaagde] genoemd worden.
1. Het verzoek tot verbetering
1.1.
Bij brief van 23 november 2015 heeft mr. Van de Kant namens [gedaagde] de rechtbank verzocht om verbetering van het op 14 oktober 2015 in deze zaak gewezen vonnis (het tussenvonnis), in die zin dat [gedaagde] niet is gehouden tot overlegging van de producties zoals vermeld in het tussenvonnis, "dan wel een tussenvonnis waarin [gedaagde] wordt veroordeeld tot overlegging van producties, met de uitdrukkelijke toestemming dat hij daarvan in tussentijds appel kan. " Daartoe heeft hij kort gezegd het volgende aangevoerd. Bij vonnis van 30 september 2015 (de rechtbank begrijpt: 14 oktober 2015) is bepaald dat de beslissing in het incident ex artikel 843a Rv. wordt aangehouden en dat de comparitie eveneens in dat incident zal plaatsvinden. Gelet hierop komt het [gedaagde] als een kennelijke verschrijving voor dat hij bij hetzelfde vonnis op de voet van artikel 22 Rv. wordt gehouden nagenoeg de gehele administratie van de vennootschap over te leggen en deze ook aan [eiser sub 1 c.s.] over te leggen. [gedaagde] ziet gewichtige redenen die producties niet ook aan eiseres te doen toekomen, nu deze niet alleen bedrijfsgevoelige informatie bevatten, maar tevens gegevens die na verstrekking daarvan niet meer kunnen worden teruggenomen. Om die reden zijn de producties wel aan de rechtbank verstrekt, doch nog niet aan [eiser sub 1 c.s.]
1.2.
De rechtbank heeft [eiser sub 1 c.s.] in de gelegenheid gesteld zich over dit verzoek uit te laten. Bij brief van l december 2015 heeft mr. Jeths namens [eiser sub 1 c.s.] aan de rechtbank bericht tegen inwilliging van dat verzoek het volgende bezwaar te hebben. In deze is geen sprake van een kennelijk rekenfout of schrijffout, een vergissing. De beslissing in het incident is aangehouden en in de bodemprocedure is overwogen dat [gedaagde] in de bodemprocedure nadere inlichtingen dient te verstrekken. Het kan zijn dat [gedaagde] het daarmee niet eens is, maar van een kennelijke fout is geen sprake.
Er is evenmin grond om tussentijds appel open te stellen. Voor een doorbreking van het wettelijk appelverbod is grond indien bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Dat is in deze zaak niet aan de orde.
Proceseconomie is ook geen reden om een uitzondering op het appelverbod te maken, de rechtszekerheid staat daaraan in de weg. Bovendien zou een tussentijds appel de zaak ernstig vertragen.
2. De beoordeling
2.1.
Het tussenvonnis is gewezen in de hoofdzaak èn in het door [eiser sub 1 c.s.] op de voet van artikel 843a Rv. opgeworpen incident. In dat incident was bij vonnis van 22 april 2015 al beslist dat iedere beslissing werd aangehouden. Daartoe is overwogen , kort gezegd, dat aan de vordering in dat incident de voorwaarde was verbonden dat de rechtbank in de hoofdzaak van oordeel is dat op [eiser sub 1 c.s.] enige bewijslast rust. Of die voorwaarde is vervuld, kon in dat stadium van de procedure in de hoofdzaak niet worden beoordeeld. Derhalve was de aan de incidentele vordering verbonden voorwaarde op dat moment nog niet vervuld, reden waarom de beslissing in dat incident is aangehouden totdat in de hoofdzaak duidelijk is of [eiser sub 1 c.s.] (nader) bewijs van zijn stellingen dient te leveren.
2.2.
In het tussenvonnis is in de hoofdzaak overwogen (4.6.4.) dat onder de daar vermelde omstandigheden op [gedaagde] een verzwaarde stelplicht rust in de zin dat van hem mag worden verlangd om ter adstructie van zijn verweer- in de hoo fdzaak - nadere concrete feiten en omstandigheden te stellen ter zake van de wijze waarop hij als bestuurder van [onderneming 2] / [onderneming 1] haar voorraad en inventaris voorafgaande aan haar ontbinding heeft vervreemd, alsmede schuldeisers heeft voldaan met de verkoopopbrengst van de voorraad en de van debiteuren ontvangen bedragen . Als uitvloeisel hiervan heeft de rechtbank [gedaagde] in de hoofdzaak uitgenodigd, en zo nodig op de voet van artikel 22 Rv. gelast, zijn verweer te onderbouwen, met name door genoemde (administratieve) gegevens over te leggen (tussenvonnis, 4.7). Daarbij heeft de rechtbank uitdrukkelijk overwogen dat die nadere gegevens dienen te worden bezien in samenhang met de overige omstandigheden van het geval, waaronder hetgeen is besproken voor of bij het aangaan van de huurovereenkomst en wat de inhoud van het contact tussen partijen in oktober 2013, dan wel eind 2013, en ook al daarvoor, is geweest over de op dat moment toekomstige positie van [onderneming 2] / [onderneming 1] als huurder, ook in het geval de verhuur van de bedrijfsruimte aan een derde geen doorgang zou vinden. Ook is daarbij met zoveel woorden overwogen dat de rechtbank met een en ander geenszins beoogt- in de hoofdzaak- een oordeel over (de verdeling van) de bewijslast te geven. Dat brengt mee dat de voorwaarde die [eiser sub 1 c.s.] aan haar incidentele vordering heeft verbonden, ook in dit stadium van de procedure nog niet is vervuld.
2.3.
Het tussenvonnis en de daarbij aan [gedaagde] geboden gelegenheid om ter adstructie van zijn verweer nadere concrete informatie te verscha ffen, is gewezen ter instructie van de zaak. Daarbij heeft de rechtbank een bevoegdheid uitgeoefend die aan haar procesbeleid is overgelaten (vgl. HR 23 januari 2004, NJ 2005, 510). Het is dan aan de partij aan wie de gelegenheid is geboden om nadere informatie te verschaffen, om die informatie al dan niet op zodanige wijze te verstrekken dat zij onderdeel van het procesdossier wordt. De enkele stelling van [gedaagde] dat het bedrijfsgevoelige informatie betreft, maakt dat niet anders en vormt geen grond om de stukken niet mede aan zijn wederpartij te verstrekken. Daarbij past naar het oordeel van de rechtbank niet dat van dat vonnis tussentijds hoger beroep wordt opengesteld. Dit geldt temeer nu het tussenvonnis geen eindbeslissing bevat over de in de hoofdzaak aan de orde zijnde vraag of [gedaagde] jegens [eiser sub 1 c.s.] aansprakelijk is, noch wie van partijen tot bewijslevering zal worden toegelaten, een voortvarende behandeling van de zaak ermee is gediend dat thans inlichtingen worden verstrekt om beslissingen over met name die aspecten te kunnen nemen en in het dictum van het tussenvonnis evenmin sprake is van een kennelijke rekenfout, verschrijving of anderszins een kennelijke fout. Ook overigens is geen plaats voor aanpassing of wijziging van het dictum van het tussenvonnis het tussenvonnis, nog daargelaten dat mogelijke gronden van processuele doelmatigheid geen uitzondering op het in artikel 337 lid 2 Rv. neergelegde verbod van tussentijds appel van tussenvonnissen rechtvaardigen (vgl. HR 14 juli 2006, NJ 2006, 432).
2.4.
Bij deze stand van zaken is de slotsom dat het verzoek van [eiser sub 1 c.s.] in al zijn onderdelen wordt afgewezen.
2.5.
[gedaagde] heeft gesteld dat zij de akte slechts aan de rechtbank heeft gezonden en niet ook aan de wederpartij. Om die reden heeft de rechtbank van die akte geen kennis genomen en zal zij zulks niet doen totdat [gedaagde] zich erover heeft uitgelaten of die akte al dan ter kennis van [eiser sub 1 c.s.] kan worden gebracht, zulks op na te melden wijze. In het eerste geval dient [gedaagde] die akte tevens omgaand aan [eiser sub 1 c.s.] te verstrekken; in het tweede geval draagt de rechtbank de griffier op om die akte omgaand aan [gedaagde] te retourneren.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek om herstel van het op 14 oktober 2015 tussen [eiser sub 1 c.s.] en [gedaagde] gewezen vonnis in al zijn onderdelen af;
3.2.
stelt [gedaagde] in de gelegenheid om zich uiterlijk vrijdag 4 december te 12.00 uur bij schriftelijke mededeling aan de griffie erover uit te laten of de akte ter kennis van [eiser sub 1 c.s.] kan worden gebracht, met opdracht aan:
a. [gedaagde] om tegelijk met die mededeling die akte aan [eiser sub 1 c.s.] te verstrekken in het geval [gedaagde] laat weten dat de akte ter kennis van [eiser sub 1 c.s.]
kan worden gebracht;
b. de griffier om de akte van [gedaagde] aan hem te retourneren in het geval [gedaagde] laat weten dat de akte niet ter kennis van [eiser sub 1 c.s.] kan worden gebracht, en wel omgaand na die mededeling van [gedaagde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2015.