ECLI:NL:RBMNE:2015:9904

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
C/16/381193 / HA ZA 14-901
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot splitsing en verwijzing van vorderingen naar de kantonrechter en onbevoegdheid van de civiele rechter in een zaak van wanprestatie door een ambtenaar

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2015, is een incident aan de orde gesteld door gedaagde sub 3, die verzocht om verwijzing naar de kantonrechter. De vordering van de Gemeente IJsselstein betreft een factuur van € 629,64, maar de hoofdsom die wordt gevorderd bedraagt € 1.395,39. Gedaagde sub 3 stelt dat de vordering door de kantonrechter moet worden beoordeeld, maar de Gemeente voert aan dat de vordering ook buitengerechtelijke kosten omvat, waardoor het totaalbedrag de bevoegdheid van de kantonrechter overschrijdt. De rechtbank oordeelt dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de vordering zoals neergelegd in de dagvaarding het bedrag van € 25.000,- overstijgt.

Daarnaast is er een incident opgeworpen door gedaagde sub 1, die stelt dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren. Hij betoogt dat de Gemeente via de publiekrechtelijke weg een vordering kan instellen, omdat de schade voortvloeit uit zijn werkzaamheden als ambtenaar. De Gemeente stelt echter dat het dienstverband van gedaagde sub 1 inmiddels is beëindigd en dat de publiekrechtelijke weg niet openstaat. De rechtbank oordeelt dat de publiekrechtelijke regeling niet exclusief is en dat de Gemeente via de privaatrechtelijke weg haar vorderingen kan instellen. De rechtbank verklaart zich bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van de Gemeente.

In de hoofdzaak wordt een comparitie van partijen bevolen om inlichtingen te vragen en te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen kan maken die zij geraden acht. De zaak wordt opnieuw op de rol gezet voor het opgeven van verhinderdagen van de partijen en hun advocaten, waarna de datum van de comparitie zal worden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/381193 / HA ZA 14-901
Vonnis in incidenten van 29 april 2015
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE IJSSELSTEIN,
zetelend te IJsselstein,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
advocaat mr. A. al Mansouri,
tegen

1.[gedaagde sub 1] tevens H.O.D.N. [bedrijf 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. H.J. Stehouwer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.G.A. Mattheussens,
3.
[gedaagde sub 3] , tevens H.O.D.N. [bedrijf 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. B.J. Bongaards,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.G. de Neef,
5.
[gedaagde sub 5] tevens H.O.D.N. [adviesbureau],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 6] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 7] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
8.
[gedaagde sub 8] tevens H.O.D.N. [bedrijf 3] en [bedrijf 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.A.M. Hampsink,
9.
[gedaagde sub 9] voorheen tevens H.O.D.N. [bedrijf 5],
wonende te [woonplaats] , België,
gedaagde,
advocaat mr. V.F.G. Nowak,
10.
[gedaagde sub 10] tevens H.O.D.N. [bedrijf 6],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. K. Straathof.
Partijen zullen hierna de Gemeente en gedaagden genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusies van antwoord aan de zijde van gedaagden sub 2, 4, 8 en 10,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot splitsing en verwijzing naar de kantonrechter zijdens gedaagde sub 3 (hierna [gedaagde sub 3] ),
  • de conclusie van antwoord in dit incident,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de conclusie strekkende tot onbevoegdheid van de rechtbank zijdens gedaagde sub 1 (hierna [gedaagde sub 1] ),
  • de conclusie van antwoord in dit incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.De beoordeling in het incident opgeworpen door [gedaagde sub 3]

2.1.
vordert dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kantonrechter. Zij voert daartoe aan dat de vordering die tegen haar is ingesteld betrekking heeft op een factuur van € 629,64, de hoofdsom die wordt gevorderd bedraagt € 1.395,39. Dat betekent dat deze vordering door de kantonrechter moet worden beoordeeld. Daartoe dient de procedure tegen [gedaagde sub 3] te worden gesplitst en afzonderlijk te worden behandeld. Daartegen bestaat volgens [gedaagde sub 3] geen bezwaar omdat samenhang met de andere gedaagden ontbreekt.
2.2.
De Gemeente voert verweer. Zij stelt dat de vordering die zij op [gedaagde sub 3] heeft niet alleen ziet op de factuur, maar tevens op de kosten van gelegde beslagen, kosten van onderzoek naar de gepleegde fraude en buitengerechtelijke kosten. De Gemeente heeft haar vorderingen zo ingesteld dat zij de vordering met betrekking tot de valse factuur heeft ingesteld tegen [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] , hoofdelijk, en de vorderingen met betrekking tot de kosten tegen alle gedaagden hoofdelijk. De vorderingen met betrekking tot de kosten belopen in totaal (exclusief proceskosten) € 170.385,42. Daarmee gaan de vorderingen ingesteld tegen [gedaagde sub 3] , aldus de Gemeente, de bevoegdheid van de kantonrechter ruim te boven.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. In artikel 93 sub a Rv is bepaald dat vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,- door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Bij het vaststellen van de hoogte van de vordering moeten ook vorderingen met betrekking tot buitengerechtelijke kosten worden meegenomen. Voorts geldt dat bij beoordeling van de vraag of de kantonrechter op grond van artikel 93 Rv bevoegd is om een zaak te behandelen uit moet worden gegaan van de vordering zoals die in de dagvaarding is neergelegd. In het kader van een bevoegdheidsincident kan dus niet worden vooruitgelopen op een beslissing op een of meer onderdelen van die vordering. [gedaagde sub 3] heeft gesteld dat de hoofdelijke veroordeling ten aanzien van de nevenvorderingen niet kan worden toegewezen omdat de samenhang ontbreekt. Dat is een kwestie die in de hoofdzaak dient te worden beslist. Op deze beslissing kan in het kader van dit incident niet vooruit worden gelopen. Dat betekent dat de vordering zoals die volgt uit de dagvaarding het bedrag van € 25.000,- overstijgt. De rechtbank zal derhalve de gevorderde splitsing en verwijzing naar de kantonrechter afwijzen.
2.4.
[gedaagde sub 3] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De nakosten, waarvan de Gemeente betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

3.De beoordeling in het incident opgeworpen door [gedaagde sub 1]

3.1.
vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vordering kennis te nemen. Hij stelt daartoe dat de Gemeente in de dagvaarding aanvoert dat hij in de uitvoering van zijn werkzaamheden als ambtenaar wanprestatie heeft gepleegd of onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij derhalve de schade die de gemeente dientengevolge heeft geleden dient te vergoeden. [gedaagde sub 1] stelt dat de Gemeente via de publiekrechtelijke weg (artikel 15:1:12 CAR/UWO) een vordering jegens hem kan instellen. Door te kiezen voor de privaatrechtelijke weg wordt, aldus [gedaagde sub 1] , de publiekrechtelijke regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Hij wijst er daarbij op dat de publiekrechtelijke weg voor hem mogelijkheden biedt die de privaatrechtelijke weg ontbeert. Daarbij wijst hij met name op de kosten van de privaatrechtelijke procedure en het aantal instanties waarvoor hij zijn standpunt naar voren kan brengen. Tevens voert hij aan dat de Gemeente hetzelfde resultaat kan bereiken via de publiekrechtelijke weg. [gedaagde sub 1] vordert derhalve dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vordering kennis te nemen, althans om de Gemeente niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering jegens hem.
3.2.
De Gemeente voert verweer. Zij stelt primair dat de publiekrechtelijke weg niet open staat omdat het dienstverband met [gedaagde sub 1] bij besluit van 4 augustus 2014 door middel van een strafontslag is beëindigd. Verhaal van schade via artikel 15:1:12 CAR/UWO kan alleen bij ambtenaren die op dat moment nog in dienst zijn. Voorts heeft de Gemeente gesteld dat de publiekrechtelijke regeling geen exclusieve regeling is en dat gebruik van de privaatrechtelijke weg de publiekrechtelijke regeling niet op onaanvaardbare wijze doorkruist. In verband met dit laatste punt voert de Gemeente aan dat zij indien zij de publiekrechtelijke weg bewandelt niet hetzelfde resultaat kan behalen als via de privaatrechtelijke weg. Dat laatste houdt verband met de vorderingen van de Gemeente op de overige gedaagden. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.3.
De Gemeente heeft een privaatrechtelijke vordering ingediend op grond van door haar gestelde feiten die zich hebben voorgedaan tijdens en/of in het kader van de uitoefening door [gedaagde sub 1] van zijn functie als ambtenaar bij de gemeente. Deze laatste rechtsverhouding wordt in de eerste plaats beheerst door het ambtenarenrecht (bestuursrecht). De rechtbank is van oordeel dat de stelling van de Gemeente dat verhaal van schade via artikel 15:1:12 CAR/UWO niet mogelijk is omdat [gedaagde sub 1] geen ambtenaar meer is, niet kan worden gevolgd. Uit de stellingen van de Gemeente volgt dat het strafontslag van [gedaagde sub 1] nog niet onherroepelijk is. [gedaagde sub 1] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dat door dat bezwaar het ontslagbesluit niet wordt geschorst, maakt dit niet anders. Hieruit volgt dat nog niet in rechte vaststaat dat [gedaagde sub 1] geen ambtenaar meer is. Zelfs als de stelling van de gemeente dat verhaal van schade via de CAR/UWO na het ontslag niet langer mogelijk is, juist is, kan daaraan in de huidige stand van zaken nog niet de conclusie worden verbonden dat enkel op grond hiervan de civiele kamer van de rechtbank exclusief bevoegd is om over deze zaak te oordelen.
3.4.
De rechtbank zal aan de hand van de criteria die door de Hoge Raad in het Windmill-arrest (26 januari 1990, AB 1990,408) zijn neergelegd dienen te beoordelen in hoeverre de civiele kamer van de rechtbank in deze zaak bevoegdheid heeft. De rechtbank is van oordeel dat de publiekrechtelijke regeling neergelegd in de CAR/UWO niet valt aan te merken als een exclusieve regeling. Uit die regeling valt immers niet op te maken dat de Gemeente voor het verhaal van schade op een ambtenaar niet (ook) privaatrechtelijke bevoegdheden mag gebruiken. Dat betekent dat de rechtbank dient te beoordelen of het gebruik van de privaatrechtelijke weg in de onderhavige procedure, de publiekrechtelijke regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Daarbij moet gelet worden op de inhoud en strekking van de regeling, de wijze waarop/de mate waarin in die regeling belangen van burgers zijn beschermd en op de vraag of de Gemeente door gebruikmaking van de publiekrechtelijke regeling een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als door gebruikmaking van een privaatrechtelijke bevoegdheid. Indien dit laatste het geval is, is dit een aanwijzing dat de Gemeente in dit geval de privaatrechtelijke weg niet mag volgen.
3.5.
[gedaagde sub 1] heeft gesteld dat de Gemeente door het volgen van de publiekrechtelijke procedure hetzelfde resultaat kan verkrijgen. De Gemeente heeft gewezen op haar belang om haar vordering op [gedaagde sub 1] en haar vordering op de overige gedaagden in één en dezelfde procedure te behandelen. Alleen op die wijze kan zij de door haar gewenste hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en de overige gedaagden bewerkstelligen. Het is voor haar niet mogelijk om de overige gedaagden in de publiekrechtelijke procedure te betrekken. [gedaagde sub 1] heeft daarentegen gesteld dat de vordering jegens hem los kan worden gezien van de vorderingen jegens de overige gedaagden en dat deze vordering prima in een aparte procedure kan worden behandeld. Hij stelt daarbij dat de vordering tot hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en de overige gedaagden door de Gemeente onvoldoende onderbouwd is. Op dat laatste punt zal de rechtbank in het kader van dit incident niet ingaan. De vordering is ingesteld en de dagvaarding voldoet aan de daaraan te stellen minimum eisen. Voor de beantwoording van de vraag of de rechtbank bevoegd is om over een vordering te oordelen kan zij niet eerst al inhoudelijk op die vordering ingaan. In het kader van dit incident wordt derhalve uitgegaan van de gevorderde hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en de andere gedaagden. De rechtbank stelt vast dat een dergelijke veroordeling in een publiekrechtelijke procedure niet kan worden verkregen. Daarmee staat vast dat de Gemeente via de publiekrechtelijke weg niet hetzelfde resultaat kan verkrijgen als zij via de privaatrechtelijke weg kan verkrijgen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de privaatrechtelijke procedure een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang is. De omstandigheid dat de proceskosten hoger zijn dan in een publiekrechtelijke procedure maakt niet dat op grond daarvan de privaatrechtelijke procedure voor de gemeente niet openstaat. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat in de publiekrechtelijke procedure een extra instantie bestaat. De rechtbank is aldus van oordeel dat het gebruik van de privaatrechtelijke weg de publiekrechtelijke regeling niet op onaanvaardbare wijze doorkruist. De rechtbank zal zich derhalve bevoegd verklaren om kennis te nemen van de vorderingen van de Gemeente op [gedaagde sub 1] .
3.6.
De rechtbank is, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. [gedaagde sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De nakosten, waarvan de Gemeente betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
De rechtbank heeft aan [gedaagde sub 9] een uitstel verleend voor het nemen van de conclusie van antwoord tot 29 april 2015, de datum van dit vonnis. Voor het geval [gedaagde sub 9] heden niet de conclusie van antwoord neemt en daarvoor nog een uitstel verkrijgt, is de rechtbank van oordeel dat desondanks heden in dit vonnis zal worden bepaald dat een comparitie van partijen gaat plaatsvinden. De goede procesorde staat aan verdere vertraging van deze procedure in de weg. Ook [gedaagde sub 9] dient derhalve, zelfs als nog niet van antwoord is gediend, zijn verhinderdata conform het hieronder bepaalde op te geven. Indien [gedaagde sub 9] nog een uitstel verkrijgt voor het nemen van de conclusie van antwoord gaat de rechtbank er vanuit dat de conclusie van antwoord nog ruimschoots voor het houden van de comparitie van partijen genomen kan worden.
4.2.
De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. De rechtbank zal in eerste instantie een volledige dag plannen voor de zitting in deze zaak. Mogelijk zal de rechtbank de behandeling ter zitting ten aanzien van de verschillende gedaagden splitsen, in dat geval zullen partijen daarvan tijdig voor de zitting op de hoogte worden gesteld.
4.3.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
4.4.
De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
4.5.
In beginsel wordt ter comparitie aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
4.6.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident opgeworpen door [gedaagde sub 3]
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 3] in de kosten van het incident, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 452,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 3] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door de Gemeente volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de exploitkosten van betekening van het vonnis
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident opgeworpen door [gedaagde sub 1]
5.5.
wijst het gevorderde af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de kosten van het incident, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 452,00,
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door de Gemeente volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de exploitkosten van betekening van het vonnis
5.8.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in de hoofdzaak
5.9.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.10.
bepaalt dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] dan in persoon aanwezig moeten zijn en dat de Gemeente IJsselstein, [gedaagde sub 2] B.V. en [gedaagde sub 4] B.V. dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
5.11.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 mei 2015voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juli tot en met september 2015, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
5.12.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
5.13.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
5.14.
wijst partijen er op, dat voor de zitting een dag zal worden uitgetrokken,
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2015. [1]

Voetnoten

1.type: SH/4213