Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 4 februari 2015;
- de akte houdende producties van [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling van 16 maart 2015.
2.De feiten
Artikel 7 Meer- en minderwerk
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V., over de betaling van onbetaalde facturen in het kader van een bouwproject. De gemeente Rotterdam had in 2012 een aanbesteding gedaan voor de verbouwing en renovatie van bedrijfsunits en kantoren, waarbij [gedaagde] de opdracht kreeg. [gedaagde] heeft vervolgens [bedrijfsnaam 1] B.V. ingeschakeld voor de uitvoering van de werkzaamheden, waaronder sloopwerk en asbestsanering. Na de uitvoering van de werkzaamheden zijn er geschillen ontstaan over de betaling van facturen, waarbij [eiseres] de vorderingen van [bedrijfsnaam 1] heeft overgenomen na het faillissement van deze onderneming.
De procedure omvatte een tussenvonnis en een mondelinge behandeling, waarbij de kantonrechter de feiten en de vorderingen van [eiseres] heeft beoordeeld. [eiseres] vorderde betaling van € 16.480,-- aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, terwijl [gedaagde] verweer voerde en een beroep deed op verrekening van schade en minderwerk. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van onbetaalde facturen en dat [gedaagde] een beroep deed op verrekening van schadeposten die zij had geleden door toedoen van [bedrijfsnaam 1].
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiseres] voor een deel toewijsbaar was, maar dat er ook schadeposten waren die door [gedaagde] konden worden verrekend. De zaak is aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om de kosten van het minderwerk nader te onderbouwen. De beslissing van de kantonrechter is op 15 juli 2015 uitgesproken, waarbij de zaak naar een rolzitting is verwezen voor verdere behandeling.