ECLI:NL:RBMNE:2015:9902

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
36422875
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwzaak over vastgestelde aanneemsom en meer/minderwerk bij asbestsanering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V., over de betaling van onbetaalde facturen in het kader van een bouwproject. De gemeente Rotterdam had in 2012 een aanbesteding gedaan voor de verbouwing en renovatie van bedrijfsunits en kantoren, waarbij [gedaagde] de opdracht kreeg. [gedaagde] heeft vervolgens [bedrijfsnaam 1] B.V. ingeschakeld voor de uitvoering van de werkzaamheden, waaronder sloopwerk en asbestsanering. Na de uitvoering van de werkzaamheden zijn er geschillen ontstaan over de betaling van facturen, waarbij [eiseres] de vorderingen van [bedrijfsnaam 1] heeft overgenomen na het faillissement van deze onderneming.

De procedure omvatte een tussenvonnis en een mondelinge behandeling, waarbij de kantonrechter de feiten en de vorderingen van [eiseres] heeft beoordeeld. [eiseres] vorderde betaling van € 16.480,-- aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, terwijl [gedaagde] verweer voerde en een beroep deed op verrekening van schade en minderwerk. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van onbetaalde facturen en dat [gedaagde] een beroep deed op verrekening van schadeposten die zij had geleden door toedoen van [bedrijfsnaam 1].

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiseres] voor een deel toewijsbaar was, maar dat er ook schadeposten waren die door [gedaagde] konden worden verrekend. De zaak is aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om de kosten van het minderwerk nader te onderbouwen. De beslissing van de kantonrechter is op 15 juli 2015 uitgesproken, waarbij de zaak naar een rolzitting is verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3642875 UC EXPL 14-19236 AK/4075
Vonnis van 15 juli 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G.C. Haulussy,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M. Nijensteen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 februari 2015;
  • de akte houdende producties van [eiseres] ;
  • de mondelinge behandeling van 16 maart 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De gemeente Rotterdam heeft in 2012 een aanbesteding betreffende het verbouwen en renoveren van bedrijfsunits en kantoren op de locatie [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1] tot en met [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 3] alsmede de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 4] tot en met [nummeraanduiding 5] in [plaatsnaam] aan [gedaagde] vergund.
2.2.
[gedaagde] heeft voor de uitvoering van (onderdelen van) de aanbesteding opdrachten gegeven aan [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). De opdrachtbevestiging van 8 februari 2013 vermeldt, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang:
‘Hierbij geeft [gedaagde] B.V. opdracht aan:
Naam onderaannemer: [bedrijfsnaam 1] bv (…)
voor de volgende werkzaamheden:
*Het sloopwerk aangeboden conform uw offerte en bijlage met nummer [.] van d.d. 1-2-2013. Inclusief het sloopwerk als aangegeven in de mail van d.d. 4 -2-2013 waarin o.a. aangegeven het verwijderen van alle grond en losse componenten van de dagen van het gebouwen complex.
Alle aangeboden sloopwerkzaamheden dienen uitgevoerd te worden conform het u ter beschikking gestelde bestek [..] incl. bijbehorende tekeningen en nota.
(...)
De aanneemsom voor de werkzaamheden bedraagt € 23.500,-- excl.BTW.
(…)
2.3.
In artikel 7 van de algemene voorwaarden van [bedrijfsnaam 1] staat vermeld:

Artikel 7 Meer- en minderwerk
7.1
Opdrachtnemer is gehouden, zodra hij ermee bekend wordt, melding aan opdrachtgever te maken van meer- of minderwerk.
7.2
Opdrachtnemer is gerechtigd meerwerk in rekening te brengen en gehouden minderwerk op de aanneemsom in mindering te brengen.’
2.4.
Op enig moment is geconstateerd dat in de te renoveren bedrijfsunits en kantoren asbest aanwezig was. Gelet daarop moest een asbestsanering worden uitgevoerd. In het asbestinventarisatierapport dat op 6 februari 2013 is opgesteld door [bedrijfsnaam 2] B.V. is (onder meer) opgenomen dat asbest was aangetroffen en diende te worden verwijderd op de locaties [straatnaam 1] [nummeraanduiding 2] en [straatnaam 2] [nummeraanduiding 5] in [plaatsnaam] . Ook deze opdracht heeft [gedaagde] aan [bedrijfsnaam 1] verstrekt op 14 februari 2013. De opdrachtbevestiging luidt voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang:
Hierbij geeft [gedaagde] B.V. opdracht aan:
Naam onderaannemer: [bedrijfsnaam 1] bv (…)
voor de volgende werkzaamheden:
*Het saneren van asbest, aangeboden conform uw offerte met nummer [...] van d.d. 13-2-2013 incl. diverse aanmeldingsplichten.
Alle aangeboden saneringswerkzaamheden dienen uitgevoerd te worden conform het u ter beschikking gestelde asbestinventarisatie rapport [....] versie [.....] .
(…)
De aanneemsom voor de werkzaamheden bedraagt € 16.500,-- excl. BTW.
(…)
2.5.
[bedrijfsnaam 1] heeft op haar beurt het bedrijf [bedrijfsnaam 3] N.V. ingeschakeld om de asbestsanering uit te voeren. Na uitvoering van de asbestsanering is een vrijgaverapport verstrekt.
2.6.
[bedrijfsnaam 1] heeft aan [gedaagde] diverse facturen gestuurd. De facturen van 8 mei 2013 ten bedrage van € 6.600,-- en € 9.400,--, de factuur van 7 mei 2013 ten bedrage van € 240,-- en de factuur van 8 mei 2013 ten bedrage van € 240,-- (in totaal € 16.480,--) zijn onbetaald gebleven.
2.7.
[bedrijfsnaam 1] is op enig moment failliet gegaan. De (indirect) bestuurder van [bedrijfsnaam 1] is thans bestuurder van [eiseres] . [eiseres] heeft de gestelde vorderingen van [bedrijfsnaam 1] , waaronder de vordering van in totaal € 16.480,-- op [gedaagde] , uit diens faillissement gekocht.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan haar te voldoen:
I € 16.480,-- aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de vervaldata van de facturen tot de dag van algehele voldoening;
II € 2.472,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 21 november 2014 tot de dag van algehele voldoening;
III de proceskosten, waaronder de kosten van het gelegde conservatoir beslag onder de ING Bank N.V., te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
IV de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag indien binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis geen betaling is ontvangen, tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting jegens [bedrijfsnaam 1] . Nu [eiseres] de vordering van [bedrijfsnaam 1] op [gedaagde] heeft gekocht, dienen de onbetaald gebleven facturen, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, aan [eiseres] te worden voldaan.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vooropgesteld wordt dat [eiseres] voorafgaand aan de comparitie na antwoord een drietal producties in het geding heeft gebracht. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen het indienen van deze producties. Nu gedurende de mondelinge behandeling is gebleken dat de inhoud van deze producties bij [gedaagde] reeds bekend was, is de kantonrechter van oordeel dat het niet noodzakelijk is dat [gedaagde] zich over deze producties nog nader schriftelijk zal uitlaten. De vordering van [eiseres] zal hierna dan ook direct inhoudelijk worden beoordeeld.
4.2.
[eiseres] heeft een bedrag aan hoofdsom gevorderd van € 16.480,--. Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat [gedaagde] op 8 februari 2013 opdracht aan [bedrijfsnaam 1] heeft gegeven tot het verrichten van sloopwerkzaamheden tegen betaling van een aanneemsom van € 23.500,-- exclusief BTW. Vervolgens heeft [gedaagde] op 14 februari 2013 opdracht aan [bedrijfsnaam 1] gegeven tot het saneren van asbest, tegen betaling van een aanneemsom van € 16.500,-- exclusief BTW. [eiseres] stelt dat, nu partijen vaste bedragen voor de overeengekomen werkzaamheden hebben vastgelegd, het thans nog niet uitbetaalde deel van de twee aanneemsommen aan [eiseres] dient te worden voldaan. [gedaagde] heeft deze stellingen uitdrukkelijk weersproken en een beroep gedaan op verrekening van schade, van dubbele facturen en van minderwerk. In dat kader wordt als volgt overwogen.
Verrekening
4.3.
[gedaagde] heeft allereerst een beroep gedaan op verrekening. Zij stelt dat, voor zover [eiseres] nog een bedrag van haar tegoed zou hebben, zij dit bedrag mag verrekenen met schade die zij heeft geleden door toedoen van [bedrijfsnaam 1] . Op de voet van artikel 6:127 lid 2 BW heeft een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening, wanneer zij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan haar schuld jegens dezelfde wederpartij en zij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Gelet hierop, dient aldus sprake te zijn van wederkerig schuldenaarschap. Hoewel de overeenkomst die thans wordt afgedwongen in beginsel is gesloten tussen [bedrijfsnaam 1] en [gedaagde] , staat vast dat [bedrijfsnaam 1] op enig moment in staat van faillissement is geraakt en de (restant)vordering van [bedrijfsnaam 1] op [gedaagde] onder bijzondere titel is overgegaan op [eiseres] . Gelet hierop, is [eiseres] op grond van artikel 6:130 BW (alsnog) bevoegd om ondanks de overgang ook een tegenvordering op de oorspronkelijke schuldeiser in verrekening te brengen, indien de tegenvordering reeds vóór de overgang aan hem is opgekomen en opeisbaar is geworden. De vraag of de verschillende door [gedaagde] genoemde schadeposten reeds voor de overgang opeisbaar waren en aldus voor verrekening in aanmerking komen, zal hierna voor iedere schadepost afzonderlijk worden beoordeeld.
Schadeposten
4.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat er kosten zijn gemaakt doordat [bedrijfsnaam 1] in strijd met het bestek het kozijn van de aanwezige kluis heeft verwijderd. [gedaagde] stelt dat als gevolg daarvan op kosten van [gedaagde] extra stucwerk, metselwerk en timmerwerk is uitgevoerd, welke kosten door [bedrijfsnaam 1] en thans aldus [eiseres] dienen te worden vergoed. [gedaagde] heeft deze kosten nader gespecificeerd in een verrekeningsoverzicht, waarop te zien is dat de totale daarmee verband houdende kosten € 1.195,84 bedragen. Voorts heeft zij aangevoerd dat verzuim ten aanzien van deze kosten is ingetreden zonder schriftelijke ingebrekestelling, doordat verwijdering van het kozijn tot een gevaarlijke situatie heeft geleid die met spoed moest worden hersteld, zodat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling met hersteltermijn niet was vereist om verzuim aan de zijde van (destijds nog) [bedrijfsnaam 1] te doen intreden. Nu [eiseres] niet heeft weersproken dat door verwijdering van het kozijn een gevaarlijke situatie is ontstaan die per direct moest worden verholpen, zal de kantonrechter van de juistheid daarvan uitgaan. Derhalve is sprake van een opeisbare vordering vóór de overgang op [eiseres] . Voorts heeft [eiseres] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat (namens) [gedaagde] diverse werkzaamheden zijn uitgevoerd om dit te herstellen en dat de gestelde kosten van € 1.195,84 daadwerkelijk zijn gemaakt. Derhalve ligt deze schadepost voor toewijzing gereed en kan verrekening hiervan plaatsvinden.
4.5.
Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij schade heeft geleden omdat [bedrijfsnaam 1] de opdracht tot asbestsanering niet goed heeft uitgevoerd. [gedaagde] heeft deze stelling onderbouwd met een e-mailbericht van 5 april 2013, bijgevoegd als productie 8 van de conclusie van antwoord, waarin onder meer staat aangegeven dat [bedrijfsnaam 3] (het bedrijf dat de sanering in opdracht van [bedrijfsnaam 1] heeft uitgevoerd) heeft erkend dat door haar een onvolledige sanering heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft [gedaagde] ter zitting een schriftelijke opdracht van de sanering met tekeningen overgelegd, uit welke tekeningen blijkt welke delen van de panden door [bedrijfsnaam 1] moesten worden gesaneerd. [gedaagde] stelt dat op deze tekeningen te zien is dat ook asbestdelen die wél stonden ingetekend niet, althans niet volledig en correct zijn verwijderd, zodat de haar gestelde schade daadwerkelijk is geleden.
4.6.
[eiseres] heeft betwist dat de opdracht niet correct is uitgevoerd. In dat kader heeft hij echter eerst ter zitting verweer gevoerd, welk verweer inhoudt dat de delen die niet zijn gesaneerd ook geen onderdeel van de opdracht vormden. Gelet echter op de specifieke onderbouwing van [gedaagde] , is dit verweer onvoldoende. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om zijn stelling dat een gedeelte van de ingetekende delen, anders dan op de tekeningen weergegeven, niet hoefde te worden gesaneerd van een nadere feitelijke onderbouwing te voorzien. Nu een dergelijke specificering desondanks ontbreekt, is onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat [bedrijfsnaam 1] de opdracht volledig en correct heeft uitgevoerd. [eiseres] heeft de hoogte van de daarmee verband houdende kosten van
€ 6.594,80 niet weersproken. Nu [eiseres] zich - ten onrechte - op het standpunt heeft gesteld dat de sanering was afgerond omdat de overige delen niet binnen het bestek vielen en daarmee duidelijk was dat niet (volledig) zou worden nagekomen, is verzuim op de voet van artikel 6:83 sub c BW zonder ingebrekestelling ingetreden. Gelet hierop, is de kantonrechter van oordeel dat ook deze schadepost voor toewijzing gereed ligt en voor verrekening in aanmerking komt.
4.7.
Tot slot heeft [gedaagde] een totaalbedrag van € 570,19 aan kosten gevorderd die zij stelt te hebben gemaakt in verband met de begeleiding van de medewerkers van [bedrijfsnaam 1] tijdens de werkzaamheden, omdat de eigen voorman van [bedrijfsnaam 1] gedurende de opdracht grotendeels afwezig was. [eiseres] heeft erkend dat de voorman van [bedrijfsnaam 1] in die periode door ziekte veel afwezig is geweest. Niet weersproken is dat dit destijds heeft geleid tot een onmogelijkheid tot nakoming, zodat ook hier verzuim krachtens artikel 6:83 BW is ingetreden. Nu [eiseres] voorts niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat als gevolg van de afwezigheid van de voorman een extra toezichthouder van [gedaagde] heeft gewerkt en daardoor extra kosten zijn gemaakt, komt ook deze schadepost voor toewijzing en aldus voor verrekening in aanmerking.
4.8.
De voornoemde posten bedragen in totaal € 8.360,83 en zullen met de vordering van [eiseres] van € 16.480,-- worden verrekend. Derhalve resteert nog een vordering van
€ 8.119,17.
Facturen met nummer [......] en [.......]
4.9.
In de resterende vordering van [eiseres] is tweemaal een bedrag van € 240,-- opgenomen. [gedaagde] heeft tegen deze facturen het verweer gevoerd dat tweemaal kosten in rekening zijn gebracht, terwijl de werkzaamheden maar eenmaal zijn uitgevoerd. Nu [bedrijfsnaam 1] in haar meer- en minderwerkoverzicht van 5 juni 2013 heeft opgenomen dat één factuur mocht worden gecrediteerd en [eiseres] ter zitting (nogmaals) heeft erkend dat abusievelijk dubbel is gefactureerd, zal één factuur van € 240,-- worden afgewezen.
4.10.
Ten aanzien van de resterende factuur van € 240,-- heeft [gedaagde] aangevoerd dat een verkeerd tarief in rekening is gebracht. [gedaagde] stelt dat [bedrijfsnaam 1] een overzicht heeft verstrekt voor de prijzen die zij hanteert voor boorwerk en dat de kosten die zij voor het boren is verschuldigd op grond van die prijslijst maximaal € 57,-- kunnen bedragen. [eiseres] heeft deze stelling betwist. Zij heeft in dat kader echter slechts aangevoerd dat niet de verzonden lijst, maar een andere lijst met minimumtarieven wordt gehanteerd om de hoogte van de kosten te berekenen. Nu [eiseres] deze stelling echter niet nader heeft onderbouwd, door bijvoorbeeld de prijslijst met minimumtarieven waaraan wordt gerefereerd te overleggen, acht de kantonrechter de verschuldigdheid van de factuur van
€ 240,-- voldoende weersproken. Derhalve zal deze factuur slechts worden toegewezen tot een bedrag van € 57,--, conform de door [bedrijfsnaam 1] aan [gedaagde] verschafte prijslijst. Gelet hierop, resteert een vordering van € 7.696,17 aan de zijde van [eiseres] .
Minderwerk
4.11.
[gedaagde] heeft in het kader van het resterende gedeelte van de vordering van [eiseres] het verweer gevoerd dat een aantal werkzaamheden niet door [bedrijfsnaam 1] is uitgevoerd, zodat sprake is van minderwerk waarvoor niet hoeft te worden betaald. [eiseres] heeft de stelling van [gedaagde] dat [bedrijfsnaam 1] uiteindelijk een aantal van de overeengekomen werkzaamheden niet heeft uitgevoerd niet weersproken, maar stelt zich op het standpunt dat geen minderwerk is overeengekomen en de volledige aanneemsommen aldus dienen te worden voldaan.
4.12.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat tussen [bedrijfsnaam 1] en [gedaagde] in februari 2013 twee overeenkomsten tot stand zijn gekomen. Op grond van deze overeenkomsten zou [bedrijfsnaam 1] bepaalde werkzaamheden voor [gedaagde] gaan uitvoeren. De inhoud van de overeengekomen werkzaamheden staat omschreven in de opdrachtbevestigingen daterende van 8 februari 2013 en 14 februari 2013. Niet in geschil is dat een deel van dit werk zoals gezegd niet is uitgevoerd. Anders dan [eiseres] stelt, was [bedrijfsnaam 1] op de voet van artikel 7 van de algemene voorwaarden gehouden om, zodra zij daarmee bekend werd, melding aan opdrachtgever te maken van meer- of minderwerk. In ditzelfde artikel staat voorts vermeld dat de opdrachtnemer gehouden is om minderwerk ook daadwerkelijk op de aanneemsom in mindering te brengen. Daar komt bij dat tussen [bedrijfsnaam 1] en [gedaagde] al diverse malen is gecorrespondeerd over (lijsten met) minderwerk en de financiële gevolgen die dit met zich mee zou moeten brengen, waarbij [gedaagde] er ook telkens vanuit ging dat voor minderwerk niet hoefde te worden betaald. Gelet op het vorenstaande, is de kantonrechter dan ook van oordeel dat voor minderwerk niet hoeft te worden betaald en dat het daarmee gemoeide bedrag op de aanneemsom in mindering dient te worden gebracht.
4.13.
[gedaagde] heeft met betrekking tot de omvang van het minderwerk in de alinea’s 2.19 tot en met 2.21 van haar conclusie van antwoord aangevoerd dat een gedeelte van de asbestsanering niet is uitgevoerd en dat een groot gedeelte van de sloopwerkzaamheden op het adres [straatnaam 1] [nummeraanduiding 3] niet is verricht. [bedrijfsnaam 1] heeft (in ieder geval) in haar e-mailberichten van 17 april 2013, 24 april 2013, 7 mei 2013 en 5 juni 2013 erkend dat deze werkzaamheden niet zijn uitgevoerd en de kantonrechter gaat hier in de verdere beoordeling ook van uit. Hoewel de omvang van het minderwerk hiermee geen punt van geschil meer is, is het nog wel de vraag welke kostenverlaging dit minderwerk met zich mee zou moeten brengen. De kantonrechter is van oordeel dat op dit moment ook de stukken van partijen hierover geen, althans onvoldoende duidelijkheid bieden. Nu [gedaagde] heeft aangevoerd dat, ondanks de inhoud van de overeenkomsten, een gedeelte van de daarin vermelde werkzaamheden niet is uitgevoerd, dient zij te stellen welke financiële gevolgen dit volgens haar dan met zich brengt. Gelet hierop, zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld om bij akte (nader) te onderbouwen wat de kosten van het minderwerk zijn. [eiseres] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om hier schriftelijk op te reageren.
4.14.
Gelet op de gelegenheid die partijen zal worden geboden om zich uit te laten over de kosten van het minderwerk, ziet de kantonrechter aanleiding iedere verdere beslissing aan te houden. De kantonrechter geeft partijen daarbij in overweging om, gelet op hetgeen reeds is overwogen, (nogmaals) te bezien of zij onderling tot een oplossing van hun geschil kunnen komen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 12 augustus 2015 te 09.30 uur, waar [gedaagde] in de gelegenheid zal worden gesteld om schriftelijk (nader) te onderbouwen wat de kosten zijn van het minderwerk zoals omschreven in rechtsoverweging 4.13.;
5.2.
stelt [eiseres] in de gelegenheid om daarop uiterlijk op de rolzitting van woensdag
9 september 2015 schriftelijk te reageren;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2015.