ECLI:NL:RBMNE:2015:9802

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
4256687 UC EXPL 15-10011 VR/1331
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslevering in geschil over betaling en installatie van hefbrug

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, een onderneming die hefbruggen verkoopt, en gedaagde, een onderneming die zich bezighoudt met de reparatie en verkoop van auto’s. Eiser vordert een bedrag van € 1.800,- van gedaagde, dat volgens eiser is afgepakt door gedaagde van de monteur die de hefbrug kwam installeren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst was tussen partijen voor de verkoop en installatie van een hefbrug, maar dat het geld al was betaald aan de monteur van eiser voordat de installatie plaatsvond. Gedaagde heeft de hefbrug niet in gebruik genomen en heeft een andere hefbrug aangeschaft. De kantonrechter heeft eiser opgedragen bewijs te leveren dat gedaagde het bedrag van € 1.800,- heeft afgepakt. De zaak is verwezen naar een rolzitting om eiser in de gelegenheid te stellen aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren. De kantonrechter heeft ook richtlijnen gegeven voor het indienen van bewijsstukken en het horen van getuigen. De beslissing is genomen in het kader van een geschil over de uitvoering van de overeenkomst en de betaling van de koopsom.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4256687 UC EXPL 15-10011 VR/1331
Vonnis van 18 november 2015
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: S. Baldinger,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. W. van de Velde.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie
  • het comparitievonnis
  • de brief met bijlagen van 26 oktober 2015, gestuurd namens [gedaagde]
  • de aantekeningen van de comparitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan in conventie en in reconventie

2.1.
[eiser] drijft een onderneming die onder meer hefbruggen voor auto’s verkoopt en levert. [gedaagde] drijft een onderneming die zich bezighoudt met de reparatie en verkoop van auto’s, evenals met de sloop en demontage van auto’s en de verkoop van auto-onderdelen.
2.2.
Tussen partijen is een overeenkomst gesloten, waarbij [eiser] aan [gedaagde] een hefbrug verkocht voor € 1.800,- inclusief btw. Voor dit bedrag zou [eiser] de hefbrug ook installeren bij [gedaagde] . Volgens afspraak tussen partijen kwam een monteur in dienst van [eiser] , [A] , met de hefbrug naar [gedaagde] op 18 april 2015. Er ontstond discussie tussen [A] en [gedaagde] over de volgorde van handelen: ‘eerst betalen, of eerst monteren?’. Nadat [gedaagde] per telefoon contact had gezocht en had overlegd met [eiser] zelf, is [gedaagde] akkoord gegaan met het eerst betalen. Het verschuldigde bedrag van € 1.800,- is in contanten gegeven aan [A] die het in zijn bedrijfswagen legde, die hij daarna afsloot. Vervolgens is [A] de hefbrug gaan installeren. In de loop van de middag was dat werk gedaan en is de hefbrug provisorisch op het elektriciteitsnet aangesloten – de definitieve aansluiting was geen onderdeel van de overeenkomst tussen partijen – om te zien of alles werkte. De hefbrug bleek langzaam te zakken vanuit de hoogste stand. Volgens [eiser] is dat een normaal verschijnsel dat verholpen wordt door de beweging een aantal keren te herhalen. [gedaagde] zette zonder overleg met [A] een autowrak op de hefbrug om zo te bereiken dat deze sneller zou zakken. Dat bleek niet het geval. Integendeel, de hefbrug was niet meer te bewegen. Volgens [eiser] kwam dat door het gewicht van het autowrak in combinatie met de nog in de cilinders van de hefbrug aanwezig lucht, waardoor deze hefbrug ‘in de beveiliging viel’. Dit probleem is niet verholpen toen [A] het terrein van [gedaagde] verliet. Hij of een andere medewerker van [eiser] is daar niet meer terug geweest. [A] heeft bij de politie aangifte gedaan tegen [gedaagde] wegens ‘chantage/afpersing’.
Ook nu is het probleem aan de hefbrug niet verholpen. [gedaagde] heeft de hefbrug niet in gebruik genomen, maar in plaats daarvan de hefbrug van haar plaats (van montage) verwijderd. Zij heeft een andere hefbrug gekocht/geleaset en is die gaan gebruiken vanaf 12 mei 2015.
2.3.
Partijen verschillen van mening over wat er gebeurde nadat de hefbrug ‘in de beveiliging viel’.
Volgens [gedaagde] weigerde [A] verder naar het probleem te kijken, tenzij hem nog eens € 1.800,- zou worden betaald. Dat weigerde [gedaagde] , waarna [A] is vertrokken.
Volgens [A] kreeg hij de kans niet naar het probleem te kijken, omdat [gedaagde] die zaterdag geen tijd meer had. Er ontstond een dreigende situatie, waarbij vier mensen zich tegen hem keerden en hem onder bedreiging met geweld dwongen het al betaalde bedrag van € 1.800,- terug te geven. Daarna heeft hij meteen het terrein moeten verlaten, onder achterlating van de hefbrug.
2.4.
[eiser] heeft aan haar vordering van € 1.800,- (naast rente en kosten) ten grondslag gelegd dat haar de koopsom niet betaald is en dat zij daarop wel recht heeft. Zij wijst daarvoor op de koopovereenkomst tussen partijen. Deze grondslag is niet de juiste. Het staat immers vast dat er wél is betaald. Dat was, na een discussie, al aan het begin van het bezoek van [A] aan [gedaagde] , voordat deze monteur met de montage van de hefbrug begon.
Waar het om gaat is dat het geld, volgens [eiser] , door [gedaagde] weer zou zijn afgepakt van [A] . Dat mag natuurlijk niet, want het geld was intussen van [eiser] ( [A] had het geld immers aangenomen ten behoeve van [eiser] ) en van andermans geld moet je afblijven. Als inderdaad dit geld weer is afgepakt, dan is dat een onrechtmatige daad van [gedaagde] tegen [eiser] . Die daad heeft een schade veroorzaakt van
€ 1.800,-, afgezien van rente en kosten. [eiser] heeft tegenover [gedaagde] recht op vergoeding van die schade. Maar dan moet wel vaststaan dat het geld is afgepakt. [eiser] heeft dat zo verteld, maar [gedaagde] heeft het tegengesproken. Dus staat het niet vast. [eiser] moet bewijs leveren dat klopt wat zij stelt. Daarom draagt de kantonrechter [eiser] op te bewijzen dat [gedaagde] van haar € 1.800,- heeft afgepakt.
2.5.
Indien [eiser] het bewijs (mede) wenst te leveren door nog niet in het geding gebrachte schriftelijke stukken of andere gegevens, dient zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien [eiser] het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen (voorzover zij aanwezig zijn bij de verhoren) en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
2.6.
De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige ongeveer 60 minuten zal duren. Als [eiser] verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
draagt [eiser] op om te bewijzen wat is geformuleerd in de laatste zin van 2.4;
3.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 16 december 2015 om [eiser] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren;
3.3.
bepaalt dat, indien [eiser] (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moet brengen;
3.4.
bepaalt dat, indien [eiser] bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen partijen (voorzover aanwezig bij de verhoren), hun advocaten en de getuigen in de drie maanden nadien verhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
3.5.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend;
- indien [eiser] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
3.6.
bepaalt dat de dagdelen van het getuigenverhoor in beginsel niet zullen worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 november 2015.