ECLI:NL:RBMNE:2015:9543

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
16/661696-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte wegens winkeldiefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 september 2015 in Utrecht zeven spijkerbroeken van het merk Pepe Jeans heeft gestolen uit een winkel van Vroom en Dreesman. De verdachte, geboren in 1964 en thans gedetineerd, is tijdens de zitting op 27 november 2015 verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. D.C. Dorrestein. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verklaringen van de verdachte en een getuige deskundige van het Leger des Heils. De tenlastelegging is als bijlage aan het vonnis gehecht en de rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de diefstal. De verdachte heeft dit feit bekend en de rechtbank heeft de bekennende verklaring en andere bewijsmiddelen in haar oordeel betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat hij in de afgelopen vijf jaar meerdere keren is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de rapportages van de reclassering en een GZ-psycholoog, die hebben geadviseerd om een ISD-maatregel op te leggen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen en heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, met een tussentijdse toetsing na drie maanden. Daarnaast heeft de rechtbank de proeftijd van eerdere voorwaardelijke veroordelingen verlengd en de vordering tot tenuitvoerlegging van een andere voorwaardelijke straf afgewezen. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/661696-15, 16/099201-15 (tul), 16/056283-15 (tul)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 11 december 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1964] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht.
Tevens is verschenen mw. [A] (Leger des Heils) als getuige deskundige.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte, zijn raadsman en mw. [A] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 20 september 2015 in Utrecht schuldig heeft gemaakt aan diefstal.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht hetgeen is ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht voldoende bewijs aanwezig voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Aangezien verdachte dit feit heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 november 2015;
  • het proces-verbaal aangifte voor winkeliers van 20 september 2015, met bijlagen, pagina 3 tot en met 12 van proces-verbaalnummer PL0900-2015285595.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 20 september 2015 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zeven spijkerbroeken (merk Pepe Jeans), toebehorende aan Vroom en Dreesman (gevestigd Rijnkade 5).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
diefstal.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, met een tussentijdse toetsing na drie maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de ISD-maatregel dient te worden afgewezen. De reclassering heeft in haar rapport drie mogelijkheden beschreven, waaronder reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden. De verdediging is van mening dat dit scenario geprobeerd moet worden, voordat aan een ISD-maatregel wordt toegekomen. Ook de medische situatie van verdachte verzet zich tegen oplegging van de ISD-maatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van winkeldiefstal. Door aldus te handelen heeft verdachte schade en hinder veroorzaakt en inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van het slachtoffer.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 oktober 2015 volgt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Ook blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan het nu door hem begane misdrijf, ten minste drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Deze veroordelingen betreffen onder meer een veroordeling door de politierechter op 6 augustus 2014 voor winkeldiefstal tot 6 weken gevangenisstraf, waarvan 3 weken voorwaardelijk, een veroordeling door de politierechter op 16 april 2014 voor winkeldiefstal tot 1 maand gevangenisstraf en een veroordeling door de politierechter op 29 februari 2012 voor winkeldiefstal tot 3 weken gevangenisstraf. Deze straffen zijn ten uitvoer gelegd voorafgaand aan het plegen van het in deze zaak ten laste gelegde strafbare feit.
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia-rapportage van mw. M.H. Enklaar, GZ-psycholoog. Enklaar heeft in haar rapportage van 16 november 2015 geconcludeerd dat verdachte cognitief functioneert aan de ondergrens van zwakbegaafdheid en vermoedelijk nog lager. Zij heeft voorts geconcludeerd dat verdachte zich maatschappelijk gezien niet zelfstandig kan handhaven en dat hij een tekort aan inzicht heeft in zijn eigen beperkingen. Verdachte kiest voor ad hoc oplossingen, waarbij hij de consequenties op langere termijn onvoldoende kan overzien, aldus Enklaar. Zij adviseert om verdachte een reclasseringstoezicht op te leggen, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door stichting MEE en ambulante woonbegeleiding vanuit het Leger des Heils.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport van 24 november 2015, opgemaakt door mw. [B] , reclasseringswerker bij het Leger des Heils. In het rapport staat – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende. Verdachte komt sinds 1986 met enige regelmaat in aanraking met justitie. Verdachte heeft in het verleden een reclasseringstoezicht opgelegd gekregen, maar dit is voortijdig geretourneerd omdat verdachte zich niet aan de afspraken hield. Ook in 2015 heeft verdachte reclasseringstoezicht opgelegd gekregen, maar binnen dit toezicht heeft hij een officiële waarschuwing gekregen en is hij gerecidiveerd. In het rapport worden drie mogelijkheden beschreven:
  • onvoorwaardelijke ISD-maatregel;
  • voorwaardelijke ISD-maatregel;
  • reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden.
Ter terechtzitting heeft mw. [A] van het Leger des Heils het advies nader toegelicht. Mw. [A] heeft – zakelijk weergegeven – geadviseerd de ISD-maatregel op te leggen, omdat dit het enige kader is waarin de recidive kan worden verminderd.
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. Immers, verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven tenminste driemaal wegen een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Verder dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van de maatregel. Daarbij kent de rechtbank in het bijzonder betekenis toe aan het advies van mw. [A] inhoudende dat een ISD-maatregel noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen. Daarbij stelt de rechtbank vast dat verdachte in het verleden reclasseringstoezicht heeft gehad, maar dat dit voortijdig is geretourneerd. Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte binnen het huidige reclasseringstoezicht is gerecidiveerd. De veiligheid van personen of goederen eist thans de oplegging van de ISD-maatregel.
De rechtbank is tot slot niet gebleken van redenen om deze maatregel niet op te leggen. De medische situatie van verdachte is maakt dat niet anders. De rechtbank zal de officier van justitie daarom volgen in zijn vordering.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de behandeling van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank bepaalt dat het openbaar ministerie binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank bericht ten behoeve van een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

16/056283-15
Bij de stukken bevindt zich de op 6 oktober 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/056283-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 12 juni 2015 van de politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd met één jaar verlengd zal worden.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zal echter niet tot tenuitvoerlegging besluiten, omdat in de onderhavige hoofdzaak de ISD-maatregel zal worden opgelegd. De rechtbank verlengt in plaats daarvan de proeftijd met één jaar.
16/099201-15
Bij de stukken bevindt zich tevens de op 6 oktober 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/099201-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 2 juni 2015 van de politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zal echter niet tot tenuitvoerlegging besluiten, omdat in de onderhavige hoofdzaak de ISD-maatregel zal worden opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14f, 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde, en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, zodanig als hiervoor onder 5. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
- bepaalt dat het openbaar ministerie binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank bericht ten behoeve van een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel;
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
- verlengt de proeftijd van de onder parketnummer 16/056283-15 opgelegde straf met één jaar;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/099201-15 af;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R. Creutzberg, voorzitter,
mr. H.A. Gerritse en mr. R.B. Eigeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 september 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen zeven spijkerbroek(en) (merk Pepe Jeans), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Vroom en Dreesman (gevestigd Rijnkade 5), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht