ECLI:NL:RBMNE:2015:9494

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
C/16/404461 / KG ZA 15-869
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanwijzing kwaliteitsregeling fysiotherapie door KNGF

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Keurmerk Fysiotherapie (SKF) en het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF). De SKF vorderde dat het KNGF haar kwaliteitsregeling voor fysiotherapie zou aanwijzen als register, zoals vereist door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor het jaar 2016. De SKF stelde dat haar kwaliteitsregeling gelijkwaardig is aan die van het KNGF en dat het KNGF misbruik maakte van zijn aanwijzingsbevoegdheid door deze niet te erkennen. Het KNGF voerde verweer en stelde dat de civiele rechter niet bevoegd was om over het geschil te oordelen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit verweer faalde. De rechter concludeerde dat de SKF een spoedeisend belang had bij haar vordering, omdat zonder de aanwijzing gespecialiseerde fysiotherapeuten hun bijzondere tarieven niet konden declareren. De voorzieningenrechter oordeelde dat het KNGF in redelijkheid niet kon weigeren om de kwaliteitsregeling van de SKF aan te wijzen, en dat het uitstellen van deze aanwijzing als misbruik van bevoegdheid moest worden aangemerkt. De vordering van de SKF werd toegewezen, en het KNGF werd veroordeeld om binnen twee werkdagen de kwaliteitsregeling aan te wijzen, met een dwangsom van € 1.000,00 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 100.000,00. Tevens werd het KNGF veroordeeld in de proceskosten van de SKF, die op € 1.919,63 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/404461 / KG ZA 15-869
Vonnis in kort geding van 23 december 2015
in de zaak van
de stichting
STICHTING KEURMERK FYSIOTHERAPIE,
statutair gevestigd te Zwolle,
eiseres,
advocaten mr. C. Velink en mr. P.J. Kreijger,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
KONINKLIJK NEDERLANDS GENOOTSCHAP VOOR FYSIOTHERAPIE,
statutair gevestigd en kantoor houdende te Amersfoort,
gedaagde,
advocaten mr. T. van den Ende en mr. E. Belhadj.
Partijen zullen hierna de SKF en het KNGF genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 29
- nagekomen producties 30 tot en met 34 van de SKF
- een nagekomen productie 35 van de SKF
- producties 1 tot en met 49 van het KNGF
- de mondelinge behandeling op 9 december 2015
- de pleitnota van de SKF
- de pleitnota van het KNGF.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De SKF is eind 2014 opgericht. Zij heeft onder meer ten doel het bevorderen van permanente groei in kwaliteit en doelmatigheid van fysiotherapeutische zorg. Zij doet dit onder meer door het voeren van een kwaliteitsregeling, waarbij een ‘Keurmerk Fysiotherapie’ wordt verleend indien de desbetreffende praktijk aan de criteria van die kwaliteitsregeling voldoet. Door middel van dit keurmerk onderscheidt de praktijk van een fysiotherapeut zich van andere praktijken die dat keurmerk niet voeren.
2.2.
Het KNGF is een overkoepelende beroepsvereniging van en voor fysiotherapeuten. Het KNGF heeft ongeveer 20.000 leden en bestaat uit 12 regionale verenigingen en 13 beroepsinhoudelijke verenigingen. Bij een beroepsinhoudelijke vereniging zijn fysiotherapeuten aangesloten die gespecialiseerd zijn op een bepaald deelgebied van de fysiotherapie. Deze gespecialiseerde fysiotherapeuten worden veelal aangeduid als ‘verbijzonderd fysiotherapeuten’ en een specialistisch deelgebied als ‘verbijzonderde fysiotherapie’. Binnen het KNGF is in 1998 een kwaliteitsregeling ingesteld, genaamd ‘Centraal Kwaliteitsregister Fysiotherapie’ (hierna: het CKR), dat in stand gehouden wordt door het Beleidsorgaan Centraal Kwaliteitsregister (hierna: BOCK). De leden van het BOCK worden benoemd door het bestuur van het KNGF.
2.3.
Met de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ingesteld, die onder meer belast is met markttoezicht, marktontwikkeling en tarief- en prestatieregulering op het terrein van de gezondheidszorg, en met het toezicht op de rechtmatige uitvoering door de zorgverzekeraars van hetgeen bij of krachtens de Zorgverzekeringswet is geregeld. De Wmg is in 2006 in werking getreden.
2.4.
Volgens de Wmg kan de NZa onder meer regels stellen voor zorgaanbieders, waaronder fysiotherapeuten, en ziektekostenverzekeraars voor het rechtsgeldig in rekening kunnen brengen van tarieven. Daaronder valt ook het geven van nadere omschrijvingen van diverse behandelingen, aangeduid als prestaties, waarvoor die tarieven in rekening gebracht mogen worden. Voor de fysiotherapie heeft de NZa beleidsregels en prestatiebeschrijvingbeschikkingen vastgesteld, die telkens voor een bepaalde periode gelden. Inmiddels zijn zes specialismen in de fysiotherapie officieel erkend. Voor deze verbijzonderde fysiotherapievormen mogen hogere tarieven in rekening worden gebracht dan voor de algemene fysiotherapie. Sinds 2005 zijn de de tarieven zowel voor de algemene fysiotherapie als voor de verbijzonderde fysiotherapie vrijgegeven.
2.5.
Volgens de voor 2015 geldende 'Prestatiebeschrijvingbeschikking TB/CU-7094-02' (hierna: PBB TB/CU-7094-02) en de daarbij behorende 'Prestatielijst voor fysiotherapie' mogen de omschreven prestaties voor verbijzonderde fysiotherapie alleen in rekening worden gebracht indien de desbetreffende verbijzonderd fysiotherapeut is ingeschreven in een register dat door het KNGF en de organisatie Zorgverzekeraars Nederland (ZN) is aangewezen. In de 'Prestatiebeschrijvingbeschikking TB/CU-7132-01' (hierna: PBB TB/CU-7132-01)en bijbehorende prestatielijst, die voor 2016 gaan gelden, is dezelfde voorwaarde opgenomen. Tegen de laatstgenoemde beschikking hebben de SKF en enkele zorgverzekeraars tijdig bezwaar aangetekend. Op dit bezwaar heeft de NZa nog niet beslist.
2.6.
Van het CKR is geen aanwijzing als bedoeld onder 2.5 bekend, doch dit register wordt beschouwd als te voldoen aan die aanwijzingsvoorwaarde.
2.7.
Omdat de kwaliteitsregeling van de SKF nog niet op de onder 2.5 genoemde wijze als register voor de respectieve verbijzonderde therapievormen was aangewezen, hebben enkele organisaties aan de NZa verzocht om ten aanzien van die aanwijzingsvoorwaarde niet tot handhaving over te gaan. De NZa heeft dit verzoek afgewezen.
2.8.
De SKF heeft in juli 2015 aan het KNGF en in augustus 2015 aan ZN verzocht haar kwaliteitsregeling op de onder 2.5 bedoelde wijze als register aan te wijzen. Daarover is een discussie ontstaan. Het KNGF heeft vervolgens een lijst opgesteld met criteria waaraan een aan te wijzen register zou moeten voldoen en heeft de SKF verzocht informatie te verstrekken over de wijze waarop haar kwaliteitsregeling aan die criteria voldoet. De SKF heeft daarop geantwoord – kort weergegeven en voor zover hier van belang – (i) dat er ten aanzien van haar kwaliteitsregeling geen grond voor nieuwe criteria bestaat omdat die kwaliteitsregeling reeds minimaal voldoet aan de criteria die ook gelden voor het CKR en (ii) dat die nieuwe criteria mede zien op aspecten waarop het KNGF geen toezicht kan uitoefenen.
2.9.
ZN is inmiddels begin december 2015 tot de verzochte aanwijzing overgegaan en heeft dit aan de NZa meegedeeld.
Het KNGF heeft tot op heden aan het verzoek tot aanwijzing niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
De SKF vordert – samengevat – het KNGF te gebieden uiterlijk 24 december 2015, althans uiterlijk twee dagen na dit vonnis de kwaliteitsregeling van de SKF aan te wijzen als een register zoals bedoeld in de PBB van de NZa, in ieder geval voor het jaar 2016, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag tot een maximum van € 100.000,00, met veroordeling van het KNGF in de kosten van dit geding.
3.2.
Het KNGF voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het KNGF heeft als formeel verweer aangevoerd dat de SKF niet ontvankelijk is omdat de civiele rechter niet bevoegd is om over het geschil van partijen te oordelen. Naar het KNGF stelt, gaat het om de aanwijzingsbevoegdheid van het KNGF en ZN gezamenlijk, welke bevoegdheid rechtstreeks volgt uit de PBB van de NZa. Tegen die beschikking staat bestuursrechtelijk bezwaar en beroep open en die bestuursrechtelijke procedure moet eerst afgewacht worden, omdat de civiele rechter anders met een oordeel over de toelaatbaarheid van die bevoegdheid het publieke recht doorkruist, aldus het KNGF.
4.2.
Dit verweer faalt. Anders dan het KNGF stelt, gaat het in dit geding niet om de grondslag van de aanwijzingsbevoegdheid van het KNGF en ZN, maar om die aanwijzingsbevoegdheid zelf en dan met name om de wijze waarop het KNGF die bevoegdheid hanteert. Het KNGF is geen bestuursorgaan. De civiele rechter is dus bevoegd om over het geschil tussen partijen te oordelen.
4.3.
Het KNGF heeft verder, als niet inhoudelijk verweer, aangevoerd dat de SKF geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
4.4.
Ook dit verweer faalt. Het KNGF heeft dit verweer op meerdere gronden gebaseerd. Die gronden zien echter voorbij aan het feit dat ZN inmiddels tot aanwijzing van de kwaliteitsregeling van de SKF is overgegaan en dat dan zonder de aanwijzing door het KNGF de gespecialiseerde fysiotherapeuten die alleen in de registers van de SKF en niet in het CKR staan ingeschreven, gedurende 2016 hun bijzondere tarieven niet zullen kunnen declareren, althans niet betaald kunnen krijgen, gezien het risico van handhaving door de NZa voor de verzekeraars. Deze fysiotherapeuten zullen zich dan gedwongen zien zich opnieuw bij het CKR in te schrijven, hetgeen nog slechts tot 31 december 2015 mogelijk is. Het KNGF heeft ook niet weersproken dat het bestaan van de SKF – zoals de SKF stelt – bij het uitblijven van de genoemde aanwijzing in gevaar dreigt te komen. De SKF heeft om die redenen een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering.
4.5.
Inhoudelijk gaat het om de vraag of het KNGF met zijn handelwijze in reactie op het verzoek van de SKF om haar kwaliteitsregeling en daarmee dus de daarin opgenomen specialistenregisters aan te wijzen in de zin van de PBB, misbruik maakt van zijn aanwijzingsbevoegdheid dan wel handelt in strijd met het mededingingsrecht. Voor het antwoord op deze vraag is het volgende van belang.
4.6.
Volgens de stelling van de SKF is haar kwaliteitsregeling minimaal equivalent aan de kwaliteitsregeling van het KNGF, het CKR. Niet alleen gelden voor inschrijving in haar registers dezelfde algemene criteria die ook gelden voor inschrijving in het CKR, maar worden ook nog verdergaande kwaliteitseisen gesteld, aldus de SKF. Deze stellingen zijn door het KNGF niet of onvoldoende weersproken. Zoals hiervoor in r.o. 2.6 vermeld, wordt het CKR ten aanzien van de fysiotherapie-specialismen genoemd in de PBB's en de beleidsregels van de NZa, beschouwd als een register dat voldoet aan de daarbij gestelde aanwijzingsvoorwaarde, te weten dat het door het KNGF en ZN gezamenlijk moet zijn aangewezen. De vraag rijst dan wat er voor het KNGF nog in de weg staat aan de aanwijzing van de kwaliteitsregeling van de SKF.
4.7.
Het KNGF stelt op dit punt dat voor de aanwijzing een inhoudelijke beoordeling van de kwaliteitsregeling van de SKF nodig is. Het heeft daarvoor zelf nadere criteria opgesteld en verwijt zowel de SKF als ZN dat zij aan een beoordeling aan de hand van die criteria niet willen meewerken en dat zij daardoor de vertraging inzake de beslissing over de aanwijzing hebben veroorzaakt. Dit standpunt van het KNGF kan niet worden aanvaard. Allereerst heeft het KNGF de nadere criteria pas na het aanwijzingsverzoek van de SKF en bovendien eenzijdig opgesteld, zodat die criteria ten tijde van dat verzoek in elk geval niet van toepassing waren. Verder gaat het bij een aanwijzing – anders dan het KNGF stelt – niet om een inhoudelijke controle van een register om daarmee de kwaliteit en patiëntveiligheid te kunnen borgen. Naar de SKF terecht stelt, komt een dergelijke toezichthoudende taak ten aanzien van de kwaliteit en patiëntveiligheid niet toe aan de NZa en heeft de NZa een dergelijke taak dus ook niet in de aanwijzingsbevoegdheid aan het KNGF en ZN kunnen overdragen. Dit blijkt ook uit de beleidsregels en PBB's van de NZa, nu de NZa daarin steeds de artikelen van de Wmg vermeldt op basis waarvan zij de beslissingen in die documenten heeft vastgesteld. Die wetsartikelen betreffen het toezicht van de NZa op – kort gezegd – het in rekening brengen en uitbetalen van de juiste tarieven en prestaties. Hieruit volgt dat een beoordeling van de respectieve fysiotherapie-specialistenregisters in het kader van de aanwijzingsbevoegdheid enkel kan zien op de vraag of de desbetreffende fysiotherapeuten terecht en op grond van goede criteria tot de inschrijving in dat register worden toegelaten. Duidelijk is dat de kwaliteitsregeling van de SKF aan die eis voldoet, nu die regeling immers, zoals gezegd, voor de inschrijving in de respectieve specialistenregisters minimaal dezelfde criteria stelt als de criteria die voor inschrijving in het CKR gelden.
4.8.
Voor zover het KNGF verder nog heeft gewezen op het nog lopende overleg tussen partijen over de mogelijkheid om alsnog tot één gezamenlijke kwaliteitsregeling te komen, betreft dat een traject dat los staat van de verzochte aanwijzing. In ieder geval kan dit belang niet worden meegewogen bij de beslissing al dan niet te komen tot de aanwijzing. Dit geldt te meer nu de formulering van de aanwijzingsbevoegdheid zoals vermeld in de desbetreffende PBB's van de NZa, reeds impliceert dat er meerdere registers aangewezen kunnen worden. Verder is in dit kader – anders dan het KNGF heeft gesteld – ook niet aan de orde dat de discussie over de basis van de aanwijzingsbevoegdheid van het KNGF en ZN bij de NZa gevoerd moet worden. De SKF heeft juist op grond van die thans bestaande aanwijzingsbevoegdheid om aanwijzing van haar kwaliteitsregeling verzocht.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat er voor het KNGF in redelijkheid thans niets meer in de weg staat om tot aanwijzing van de kwaliteitsregeling van de SKF over te gaan. ZN is inmiddels reeds tot die aanwijzing overgegaan. Onder deze omstandigheden moet het uitstellen van die aanwijzing door het KNGF als misbruik van zijn aanwijzingsbevoegdheid worden aangemerkt.
4.10.
Nu hieruit volgt dat op die grond het gevorderde gebod om tot aanwijzing over te gaan, toewijsbaar is, behoeft het verdere verweer van het KNGF geen bespreking meer.
4.11.
De toe te wijzen periode waarvoor de aanwijzing zal gelden, dient redelijkerwijze tot het jaar 2016 te worden beperkt.
4.12.
De gevorderde termijn en ook de gevorderde dwangsom dienen redelijkerwijze tot de hierna te vermelden werkdagen te worden beperkt.
4.13.
De vordering zal derhalve op de hierna te vermelden wijze worden toegewezen.
4.14.
Het KNGF zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van de SKF worden begroot op:
dagvaarding € 82,63
griffierecht € 613,00
salaris advocaat
€ 1.224,00
Totaal € 1.919,63

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt het KNGF om binnen twee werkdagen na de datum van dit vonnis de kwaliteitsregeling van de SKF voor het jaar 2016 aan te wijzen als een register zoals bedoeld in de prestatiebeschrijvingbeschikking van de NZa;
5.2.
veroordeelt het KNGF om aan de SKF een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere werkdag dat het KNGF na de onder 5.1 genoemde termijn niet voldoet aan het eveneens onder 5.1 genoemde gebod, totdat een maximum van € 100.000,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt het KNGF in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de SKF tot aan de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.919,63;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015. [1]

Voetnoten

1.type: YT/4190