ECLI:NL:RBMNE:2015:9464

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
UTR 15 3931
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake herinrichting Fort Uitermeer te Weesp

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van de Stichting flora- en faunabescherming Weesp. Het verzoek hield in dat de verzoekster een verbod vroeg op het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van de herinrichting van Fort Uitermeer te Weesp. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen.

De achtergrond van de zaak is dat de Staatssecretaris van Economische Zaken op 2 juli 2015 een verzoek van de verzoekster om handhavend op te treden tegen overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw) op Fort Uitermeer had afgewezen. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekster onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van overtredingen van de Ffw.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en de relevante feiten en omstandigheden. Hij concludeerde dat er geen onmiskenbare overtredingen waren vastgesteld en dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voldeed aan de vereisten van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de verzoekster in haar verzoek om voorlopige voorziening niet inging op de eerder genoemde evenementen, wat een belangrijk aspect van de zaak was.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat het bestreden besluit in de heroverweging in bezwaar niet in stand zou kunnen blijven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/3931
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2015 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

Stichting flora- en faunabescherming Weesp, te Weesp, verzoekster

(gemachtigden: [C] , [D] en mr. A.H. Jonkhoff),
en
De Staatssecretaris van Economische Zaken, namens deze, de teammanager Juridische Zaken Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, verweerder
(gemachtigde: mr. J.E.W. Tieleman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Stichting Uiteraard Uitermeer, te Weesp
(gemachtigden: [V] , voorzitter)

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen overtreding van de Flora- en faunawet (Ffw) op Fort Uitermeer te Weesp afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Derde-partij heeft een reactie ingediend.
Deze zaak is gelijktijdig met de beroepen met nummers UTR 14/3158 en
UTR 15/3998 op de zitting van 10 september 2015 behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting toen aangehouden. De tussen partijen ter zitting gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een verkort proces-verbaal van 10 september 2015.
Verzoekster en derde-partij hebben bij brieven van respectievelijk 27 september 2015 en
25 september 2015 nadere reacties ingediend.
Het onderzoek ter zitting is, gelijktijdig met de hiervoor genoemde zaken, voortgezet op
16 oktober 2015. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, vergezeld van [A] van [naam] en [B] van Stichting [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-partij zijn haar gemachtigden verschenen, vergezeld van [X] van [naam] , [Y] van [naam] , [Z] en [W] van EcoGroen en [U] , vrijwilliger van derde-partij.
In de genoemde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover de hiervoor onder 1. genoemde toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij een beslissing in die procedure. Aan de voorzieningenrechter ligt ter beoordeling voor of op voorhand aanleiding bestaat om te oordelen dat het bestreden besluit in de heroverweging in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven.
3. De voorzieningenrechter verwijst voor de relevante feiten en omstandigheden naar de uitspraak van de rechtbank van heden met nummer UTR 14/3158.
4. Verzoekster heeft aan haar verzoek om handhaving van 26 april 2015 ten grondslag gelegd dat in de periode van oktober 2014 tot en met mei 2015 evenementen op Fort Uitermeer plaatsvinden, bestaande uit een discofeest, een vuurwerkevenement, 50 kinderen die een nacht op het terrein kamperen en schoolklassen die het terrein bezoeken. Voorts heeft verzoekster verweerder verzocht handhavend op te treden tegen in maart 2014 verrichte baggerwerkzaamheden op de locatie van de sloepenhaven, in juli 2014 verrichte werkzaamheden aan omliggende sloten van het weiland waar de parkeerplaats is voorzien en aan op het terrein aanwezige anti-inbraakverlichting.
5. Verweerder heeft het verzoek om handhaving afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat verzoekster onvoldoende aannemelijk en concreet heeft gemaakt dat sprake is van overtredingen van in de Ffw neergelegde verboden.
6. Verzoekster verzoekt om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende een verbod op het uitvoeren van voorgenomen werkzaamheden in het kader van de herinrichting van Fort Uitermeer. In dat verband voert verzoekster aan dat de bij besluit van
24 april 2015 verleende ontheffing ingevolge de Ffw ten onrechte is verleend. Tevens is volgens verzoekster voor de uitvoering van het project ook een ontheffing nodig van in de artikelen 9 en 10 van de Ffw neergelegde verboden voor andere dier- en plantensoorten. Voorts zijn niet alle werkzaamheden in het kader van de herinrichting van Fort Uitermeer in de beoordeling van de ontheffing meegenomen. Nu de reikwijdte van de verleende ontheffing te beperkt is, is sprake van een dreigende overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek om een voorlopige voorziening, anders dan het initiële verzoek om handhaving van 26 april 2015, niet ziet op de in het verzoek om handhaving genoemde evenementen, zodat de voorzieningenrechter geen aanleiding heeft daar een oordeel over te geven.
8. Voor zover het verzoek om een voorlopige voorziening ziet op de voorgenomen werkzaamheden in het kader van de herinrichting van Fort Uitermeer overweegt de voorzieningenrechter dat de rechtbank in de uitspraken van heden met nummers
UTR 14/3158 en UTR 15/3998 over deze gronden een beslissing heeft gegeven. Gelet op de uitspraken van de rechtbank in deze zaken, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen wat betreft de voorgenomen werkzaamheden in het kader van de herinrichting van Fort Uitermeer.
9. Voorts ziet het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster op in 2014 verrichte baggerwerkzaamheden in de gracht op de locatie van de sloepenhaven en werkzaamheden aan de omliggende sloten van het weiland waar de parkeervoorziening is voorzien.
10. Wat betreft de in 2014 verrichte (bagger)werkzaamheden in de gracht en aan de omliggende sloten van het weiland is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster onvoldoende concreet en aannemelijk heeft gemaakt dat een onmiskenbare overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw heeft plaatsgevonden. In dat kader overweegt de voorzieningenrechter dat voor de conclusie dat sprake is van een overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw als gevolg van reeds verrichte werkzaamheden de enkele stelling dat een bepaalde activiteit heeft plaatsgevonden onvoldoende is. Weliswaar blijkt uit het Activiteitenplan (p. 30) dat als gevolg van het uitbaggeren van de sloepenhaven door Waternet vermoedelijk leefgebied van vissensoorten is aangetast, maar hieruit volgt niet dat sprake is van een onmiskenbare overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw. In hetgeen verzoekster overigens heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter ook geen aanknopingspunten voor een dergelijke overtreding.
11. Voor zover het verzoek om een voorlopige voorziening ziet op de op het terrein aanwezige anti-inbraakverlichting verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de rechtbank van heden met nummer UTR 14/3158.
12. Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat het bestreden besluit in de heroverweging in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. Er is dus geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
13. Ter voorlichting van partijen overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster betoogd dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 21 juli 2014 heeft bepaald dat de werkzaamheden in het kader van de herinrichting van Fort Uitermeer niet mogen worden verricht tot en met zes weken na de uitspraak in de zaak met nummer UTR 14/3158. Zij vroeg ter zitting hoe dit zich verhoudt tot de in het verkort-procesverbaal van de zitting van 10 september 2015 vastgelegde afspraak dat derde-partij tot en met twee weken na de zitting van 16 oktober 2015 geen werkzaamheden zal verrichten.
De voorzieningenrechter constateert dat in de uitspraak van 21 juli 2014, bij wijze van voorlopige voorziening, is bepaald dat met ingang van 7 juli 2014 door of in opdracht van derde-partij geen werkzaamheden mogen plaatsvinden ter realisering van het parkeerterrein op het weiland naast Fort Uitermeer en van de sloepenhaven, totdat op het beroep met nummer UTR 14/3158 is beslist. Bij uitspraak van heden is op dit beroep beslist. In het verkort-procesverbaal van de zitting van 10 september 2015 is bij wijze van overbrugging tussen twee zittingen vastgelegd dat derde-partij tot en met twee weken na de zitting van
16 oktober 2015 geen werkzaamheden verricht. Voor de lezing van de gemachtigde van verzoekster is dus geen steun te vinden in de processtukken.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M.E. van Kessel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 november 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.