ECLI:NL:RBMNE:2015:9432

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
4350448 / MC EXPL 15-8464
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op eigendomsrecht door overbouw en afwatering op naburig erf

In deze zaak vorderden eisers, wonende te [woonplaats], dat de rechtbank zou verklaren dat er sprake is van een onrechtmatige situatie door overbouw van de schuur van gedaagde, die op het erf van eisers staat, en dat de afwatering van de schuur in strijd is met het eigendomsrecht van eisers. De rechtbank oordeelde dat de schuur van gedaagde de erfgrens overschrijdt en dat de dakgoot van de schuur boven het erf van eisers is aangebracht, wat een inbreuk op het eigendomsrecht van eisers vormt. De rechtbank wees de vordering van eisers tot het vestigen van een erfdienstbaarheid toe, waarbij gedaagde het recht krijgt om het betreffende stuk grond te gebruiken zolang de schuur aanwezig is, en veroordeelde gedaagde tot betaling van een schadeloosstelling van € 700,00. Daarnaast werd gedaagde verplicht om de afwatering aan te passen zodat het hemelwater niet langer op het erf van eisers wordt afgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor het vestigen van de erfdienstbaarheid voor rekening van gedaagde komen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, en gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 16 december 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis van 16 december 2015
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 4350448 / MC EXPL 15-8464 van

1.[eiser sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,2. [eiser sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,eisers, hierna tezamen te noemen: [eisers] ,gemachtigde mr. B. van den Berg, ARAG SE Rechtsbijstand,

tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
  • het tussenvonnis van 2 september 2015
  • de akte vermeerdering van eis
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen alsmede van de gerechtelijke plaatsopneming van 4 november 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] heeft in de periode van december 2013 tot en met medio juni 2014 de boerderij uit de 18e eeuw, gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , kadastraal bekend onder nr. [nummer] , na een ernstige brand vrijwel volledig opnieuw moeten opbouwen. De binnenmuren van het achterste gedeelte van de woning zijn blijven staan en daarom heen is de huidige woning opgetrokken. Op het huis is een rieten dak aangebracht dat maximaal 30 centimeter uitsteekt.
2.2.
Het naburig erf is eigendom van [gedaagde] , gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , kadastraal bekend onder nr. [nummer] . Aan de achterzijde van het erf bevindt zich een schuur/garage van [gedaagde] pal tegen de bebouwing van de boerderij van [eisers] .
2.3.
Bij e-mail van 25 mei 2014 bevestigt [gedaagde] de afspraken die zijn gemaakt met [A] van [naam bouwbedrijf] namens [eisers] :
“Zoals afgelopen vrijdag besproken ga ik in principe akkoord met een smalle gootconstructie aan de achterzijde en boven mijn schuur.
Hierbij wil ik wel dat deze voldoet aan de volgende voorwaarden:
- geen schade aan mijn schuur en hij mag geen afbreuk doen aan de afvoer van water van het dak van mijn schuur
- verwijderbaar boven mijn schuur zodat ik daar onderhoud op kan plegen indien noodzakelijk (dit zal naar verwachting bij heel hoge uitzondering zijn)
- een smalle constructie die niet ver uitsteekt (als ik mij niet vergis heeft u het over 15 cm gehad) (..)”
De goot aan de achterzijde van de boerderij van [eisers] is conform het bovenstaande uitgevoerd.
2.4.
De situatie ter plaatse is vastgelegd op foto:
Figuur 1: afwatering tussen schuur van [gedaagde] en boerderij [eisers]
Figuur 2: links de boerderij met rieten dak van [eisers] , rechts de schuur garage van [gedaagde]
Figuur 3: links de boerderij met rieten dak van [eisers] , rechts de schuur garage van [gedaagde]
Figuur 4: de achterkant van de schuur/garage van [gedaagde]
Figuur 5: afwatering dakgoten, links van de schuur van [gedaagde] en rechts van de boerderij van [eisers]
2.5.
Bij brief van de gemachtigde van [eisers] van 4 september 2014 wordt [gedaagde] gesommeerd om binnen drie weken over te gaan:
1. tot aanpassing van de hemelwaterafvoer van uw schuur, zodat het hemelwater wordt afgevoerd via uw perceel en niet via het perceel van cliënt, alsmede
2. aanpassing van de situatie op een dusdanige wijze dat uw schuur, inclusief de goot, zich binnen de erfgrens bevindt en aldus volledig op/boven uw perceel wordt geplaatst.
2.6.
Bij e-mail van 25 september 2014 heeft [gedaagde] onder meer het volgende geantwoord:
(..) Ik heb mijn huis met garage in 2002 gekocht en heb uitwendig niets veranderd aan het huis, schuur en met name ook de dakconstructies. Tot het moment van dit schrijven is er sinds 2002 ook nooit officieel bezwaar aangetekend door de [eisers] aangaande de dakconstructie van mijn schuur. (..)”
De gemeente is op mijn verzoek langs geweest en heeft aangegeven dat de bouw aan de voorkant conform de erfgrens is maar dat aan de achterkant de tekening van de gemeente niet klopt en dit nader onderzocht zou moeten worden om dit duidelijk te maken.
In mei 2014 heb ik een compromis voorstel van de heer [A] geaccepteerd waarbij de gootconstructie voor de achterzijde laagbouw van de [eisers] over de bestaande gootconstructie van mijn garage is gebouwd. Dit was volgens de heer [A] met volledige instemming van de [eisers] .
Tot het moment van uw schrijven d.d. 10 september 2014 heeft de [eisers] op geen enkele manier aangegeven dat hier een probleem mee zou zijn. Ik heb ook tot op heden geen enkel bewijs gekregen van de beweringen van de [eisers] over schending van de erfgrens ondanks herhaaldelijk verzoeken richting hun vertegenwoordiger de heer [A] . (..)”
2.7.
Bij brief van de gemachtigde van [eisers] van 28 oktober 2014 wordt de sommatie vervat in de eerdere brief van 4 september 2014 herhaald onder aankondiging van rechtsmaatregelen.
2.8.
Bij e-mail van 10 december 2014 deelt [gedaagde] mede:
“(..)Dit kadasteronderzoek had anderhalf jaar geleden moeten plaatsvinden voor aanvang van de bouw. Na het niet nakomen van de eerst afspraken wil ik u uitdrukkelijk vasthouden aan de gemaakte afspraken in mei 2014. Ik ga dus niet akkoord met het betalen voor onderzoek door het kadaster. Dit had vorig jaar voor de aanvang van de bouw moeten gebeuren en eventueel tijdens de bouw maar niet een half jaar na het afronden van de bouwwerkzaamheden en het maken van duidelijke afspraken hierover. Verder heeft de [eisers] geen enkele poging ondernomen voor tijden of na de bouw om hierover in overleg te treden ondanks het feit dat ze hiertoe genoeg gelegenheid hadden.”
2.9.
Op 20 maart 2015 heeft op verzoek van [eisers] een kadastrale meting plaatsgevonden. Uit die kadastrale meting blijkt dat de erfgrens van [gedaagde] aan de voorkant 0,55 cm afstaat van de bebouwing van [eisers] , vervolgens in het midden 0,20 cm, respectievelijk 0,28 cm afstaat van de bebouwing van [eisers] , terwijl de erfgrens op het eind 0,43 cm bedraagt. Volgens de kadastrale tekening bevindt de schuur/garage van [gedaagde] zich aan de voorkant precies op de erfgrens, maar bevindt de schuur/garage zich aan de achterkant over de erfgrens van [eisers] met 13 cm (0,43 minus 30 cm). (zie hieronder tekening).
2.10.
Langs de schuur loopt een dakgoot van [gedaagde] . De dakgoot loopt over de erfgrens van [eisers] . De afwatering van de dakgoot van [gedaagde] komt uit op het erf van [eisers] .

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert , na vermeerdering van eis,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard:
1. dat er ten aanzien van de schuur van [gedaagde] sprake is van een onrechtmatige situatie namelijk overbouw in de zin van artikel 5:54 BW,
2. dat er sprake is van een onrechtmatige situatie in die zin dat [gedaagde] in strijd handelt met artikel 5:52 BW door via zijn schuur af te wateren op het eigendom van [eisers] ,
3. dat door verjaring een ten behoeve van [eisers] een erfdienstbaarheid van overbouw door de rieten kap is ontstaan tot een maximum van 12 centimeter over enkele meters, welke exacte lengtematen en breedtematen door het kadaster zullen moeten worden vastgesteld.
en [gedaagde] veroordeelt tot:
4. medewerking verlenen aan het vestigen van een erfdienstbaarheid waarbij aan [gedaagde] het recht wordt verleend het betreffende stuk grond te gebruiken zolang en voor zover de schuur aanwezig is, op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag voor elke dag dat gedaagde na betekening van het vonnis hieraan wenst te voldoen, met een maximum van € 5.000,---;
5. medewerking verlenen aan het vaststellen van de maten en het inschrijven van de erfdienstbaarheid van overbouw zoals verzocht onder 3, op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag voor elke dag dat gedaagde na betekening van het vonnis hieraan wenst te voldoen, met een maximum van € 5.000,---
6. betaling van een schadeloosstelling ad € 700,-- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, binnen vier weken na de vestiging van de erfdienstbaarheid,
7. het opheffen van de onrechtmatige afwatering door de hemelwaterafvoer aan te passen zodat het hemelwater niet langer wordt afgevoerd op de eigendom van [eisers] , op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag tot een maximum van €5.000, per dag
8. betaling van de notariskosten die gemoeid zijn met het vestigen van de erfdienstbaarheid zoals bedoeld in sub 3,
9. betaling van de kadasterkosten van € 536,00,
10. betaling van de buitengerechtelijke kosten;
11. betaling van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen kosten gemachtigde,
12. betaling van de nakosten (krachtens artikel 237 lid 4 Rv), te begroten op een half salarispunt van het toegewezen salaris voor de gemachtigde met een maximum van € 100,-, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, gedaagde daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eisers] stelt daartoe dat de schuur/garage van [gedaagde] deels op het erf van [eisers] staat en de dakgoot van de schuur/garage boven het erf van [eisers] is aangebracht, waardoor sprake is van overbouw, zodat inbreuk wordt gemaakt op het recht zoals is vastgelegd in artikel 5:21 lid 1 en artikel 5:54 BW. De afwatering van de schuur/garage vindt plaats op het erf van [eisers] , zodat sprake is van schending van artikel 5:52 lid 1 BW. [eisers] meent dat ten behoeve van [gedaagde] een erfdienstbaarheid dient te worden gevestigd inhoudende het gebruiksrecht voor het stukje grond ten behoeve van de schuur/garage van [gedaagde] tegenover een schadeloostelling voor [eisers] van € 700,00. [gedaagde] is gehouden de kosten van het vestigen van die erfdienstbaarheid te voldoen. Daarnaast dient [gedaagde] over te gaan tot aanpassing van de hemelwaterafvoer van de schuur/garage van [gedaagde] , zodat het hemelwater via het perceel van [gedaagde] wordt afgevoerd. [eisers] heeft kadasterkosten € 536,00 moeten maken, waarvoor zij [gedaagde] aansprakelijk houdt.
3.3.
[eisers] stelt verder dat sprake is van overbouw van het rieten dak van de boerderij op het erf van [gedaagde] . Het rieten dak steekt 30 cm uit van de bebouwing van de boerderij. De oorspronkelijke boerderij uit ca 1860 stond niet evenwijdig aan de erfgrens, maar scheef. Dit had tot gevolg dat het huis op het breedste stuk 30 centimeter van de erfgrens stond en op het smalste stuk 18 centimeter van de erfgrens, zodat over een tiental meter een maximale overbouw bestond van 12 centimeter. Nadat de boerderij door brand is verwoest is de boerderij opnieuw opgebouwd en is de overbouw verminderd naar maximaal 10 centimeter tot 2 centimeter over een lengte van ongeveer 4 meter. [eiser(s)] meent dat de overbouw van het rieten dak met maximaal 12 centimeter over een lengte van 10 meter is verjaard zoals bedoeld in artikel 5:72 BW jo 3:105 jo 3:306 BW. Aldus is sprake van een verkregen erfdienstbaarheid door verjaring.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij met het bouwbedrijf, die namens [eisers] optrad, op 25 mei 2014 afspraken heeft gemaakt over de wijze waarop de afwatering van zijn schuur en de goot van [eisers] zou worden geplaatst. Eerst na de bouw wordt hij geconfronteerd met kadastrale gegevens die hem nu worden tegengeworpen. [gedaagde] is van mening dat een en ander voor de bouw had moeten worden gerealiseerd. Hij is dan ook niet gehouden eventuele gemaakte kadastrale kosten te voldoen. Bovendien blijkt uit die kadastrale gegevens dat ook sprake is van overbouw van het rieten dak van de boerderij van [eisers] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
De erfgrens en overbouw schuur/garage/dakgoot
4.2.
Uit de kadastrale tekening blijkt dat de schuur/garage van [gedaagde] de erfgrens overschrijdt. Volgens de kadastrale tekening bevindt de schuur/garage van [gedaagde] zich aan de voorkant precies op de erfgrens, maar bevindt de schuur/garage zich aan de achterkant over de erfgrens van [eisers] met 13 cm. Ter comparitie van partijen heeft [gedaagde] erkend dat de schuur zich een stukje op het erf van [eisers] bevindt. Niet kan worden aangenomen dat de overschrijding aan de voorkant van de garage 28 cm en aan de achterkant van de garage 43 cm bedraagt, zoals door [eisers] is gesteld. Die afstanden zien op de afstand tussen de erfgrens en de bebouwing (dan wel evenwijdig aan die bebouwing) van [eisers] . Aan de gevel van de garage is een dakgoot bevestigd. De dakgoot bevindt zich in de volle lengte boven het erf van [eisers] . Dit betekent dat naast de hierboven geschetste erfoverschrijding van de schuur/garagemuur van [gedaagde] ook sprake is van overbouw van de dakgoot. Een en ander vormt een inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] . Gelet op artikel 5:1 van het BW behoeft [eiser(s)] deze inbreuk op zijn eigendomsrecht in beginsel niet te dulden en kan hij ongedaanmaking van de overschrijding en wegneming van de goot vorderen.
4.3.
Krachtens artikel 5:54 BW geldt dat wanneer een gebouw of werk ten dele op, boven of onder het erf van een ander gebouwd en de eigenaar van het gebouw of werk door wegneming van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder benadeeld zou worden dan de eigenaar van het erf door handhaving daarvan, dan kan de eigenaar van het gebouw of werk te allen tijde vorderen dat hem tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend of, ter keuze van de eigenaar van het erf, een daartoe benodigd gedeelte van het erf wordt overgedragen. [eisers] heeft gesteld dat zij zich realiseert dat het vorderen van afbraak van de gehele schuur/garage niet redelijk is, maar is wel van mening dat de feitelijke situatie moet worden verankerd in een erfdienstbaarheid inhoudende het gebruiksrecht voor het stukje grond voor de schuur van [gedaagde] tegenover een schadeloosstelling voor [eisers] . De kantonrechter is met [eisers] van oordeel dat door wegneming van het uitstekende gedeelte van de schuur inclusief de dakgoot, gelet op de feitelijke situatie ter plaatse, [gedaagde] onevenredig veel zwaarder zou worden benadeeld dan [eisers] bij handhaving van de situatie. De verklaring voor recht en de vordering tot vestiging van een erfdienstbaarheid, zoals door [eisers] thans gevorderd, zal dan ook worden toegewezen. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde schadeloosstelling van eenmalig € 700,00, zodat die ook zal worden toegewezen.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat uit hetgeen ter comparitie is besproken valt af te leiden dat [eisers] kennelijk heeft beoogd dat de dakgoot van de schuur/garage van [gedaagde] dient te worden verwijderd en inpandig dient te worden gemaakt. De kantonrechter stelt evenwel vast dat [eisers] een dergelijke voorziening en of verplichting niet heeft gevorderd. Bovendien beroept [gedaagde] zich op een tussen partijen gemaakte afspraak over de wijze waarop de goot op het rieten dak van [eisers] zou worden geplaatst in samenhang met de dakgoot van [gedaagde] . [gedaagde] verwijst daarvoor naar de mail van 25 mei 2014 zoals opgenomen onder overweging 2.3. Deze afspraak is niet door [eisers] betwist. Aldus mocht [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter ervan uitgaan dat [eisers] heeft ingestemd met de wijze waarop de dakgoot van [eisers] zou worden geplaatst onder handhaving van de dakgoot van de schuur/garage van [gedaagde] . Nu de vordering van [eisers] ziet op het verlenen van medewerking aan het vestigen van een erfdienstbaarheid, waarbij aan [gedaagde] het recht wordt verleend het betreffende stuk grond te gebruiken zolang en voor zover de schuur/garage aanwezig is, gaat de kantonrechter ervan uit dat die erfdienstbaarheid tevens dient te gelden voor zowel de overschrijding van de bouw van de schuur/garage op het erf van [eisers] , alsmede voor de overbouw van de dakgoot van [gedaagde] .
De afwatering
4.5.
De kantonrechter heeft tijdens de gerechtelijke plaatsopneming vastgesteld dat de afwatering van de dakgoot van de schuur/garage van [gedaagde] uitkomt op het erf van [eisers] . Dit is ook door [gedaagde] erkend. Daarmee is sprake van schending van artikel 5:52 lid 1 BW. [gedaagde] zal dan ook worden verplicht de afwatering zodanig aan te passen zodat het hemelwater niet langer op het erf van [eisers] wordt afgevoerd.
De kadastrale kosten/notariële kosten
4.6.
[eiser(s)] vordert vergoeding van de door haar gemaakte kadastrale kosten, bestaande uit kosten van opgevraagde meetgegevens van € 41,00 en de kosten van grensreconstructie tussen de twee percelen van partijen voor € 495,00. De kantonrechter is van oordeel dat deze kosten voor rekening van [eisers] dienen te blijven. [gedaagde] was niet bekend met de overschrijding van de erfgrens van zijn schuur/garage. [gedaagde] hoefde voor de vaststelling van de overschrijding niet genoegen te nemen met veldtekeningen. Nu [eiser(s)] de erfgrens definitief heeft willen vaststellen door middel van een kadastrale meting komen die kosten voor rekening van [eisers] .
4.7.
Onder overweging 4.3 heeft de kantonrechter overwogen dat sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] door [gedaagde] . [eiser(s)] heeft er belang bij dat die inbreuk wordt afgedekt door het vestigen van een erfdienstbaarheid. De kosten van het vestigen van de erfdienstbaarheid komen alsdan voor rekening van [gedaagde] . Dit onderdeel van de vordering zal worden toegewezen. De kantonrechter merkt op dat [eiser(s)] bij wijziging van eis de notariskosten vordert voor het vestigen van een erfdienstbaarheid als gevorderd onder sub 3, maar ziet dat als een kennelijke verschrijving nu, mede gelet op het petitum van de dagvaarding en de vermeerdering van eis, kennelijk is bedoeld sub 4.
De overbouw van het rieten dak van [eisers]
4.8.
Op 20 maart 2015 heeft op verzoek van [eisers] een kadastrale meting plaatsgevonden. Uit die kadastrale meting blijkt dat de erfgrens van [gedaagde] aan de voorkant 0,55 cm afstaat van de huidige bebouwing van [eisers] , vervolgens in het midden 0,20 cm, respectievelijk 0,28 cm afstaat van de huidige bebouwing van [eisers] , terwijl de erfgrens op het eind 0,43 cm bedraagt. Het rieten dak loopt maximaal 30 cm door vanaf de buitenmuur van de boerderij van [eisers] . Dit impliceert dat sprake zou kunnen zijn van een overbouw over enkele meters variërend van 2 cm tot maximaal 10 cm. Dit vormt naar het oordeel van de kantonrechter alsdan een beperkte inbreuk om het eigendomsrecht van [gedaagde] ex artikel 5:54 BW. [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat hij de overbouw van het rieten dak heeft opgeworpen als verweer, maar verbindt daar geen conclusie aan, laat staan een vordering. [gedaagde] heeft verder verklaard dat hij terzake ook geen belang heeft.
4.10.
[eisers] stelt dat een erfdienstbaarheid van overbouw is ontstaan door verjaring op grond van artikel 5:72 BW jo 3:105 jo 3:306 BW. Zij voert daartoe aan dat de boerderij (uitsluitend het voorgedeelte) rond 1860 is gebouwd en niet volledig evenwijdig loopt aan de erfgrens. Het huis stond volgens [eisers] op het breedste stuk een 30 cm van de erfgrens en op het smalste stuk 18 cm. Het rieten dak stak 30 cm uit ten opzichte van de rechter buitenmuur. [eisers] verwijst daarvoor naar het veldplan uit 1971. In het voorjaar van 2000 is de bebouwing verder naar achteren uitgebreid en is de overbouw gehandhaafd. [eisers] verwijst daarvoor naar het veldplan uit 2000. Na de brand in 2013 is een deel van het oude huis van [eisers] blijven staan en is het voorhuis opnieuw gebouwd. Het voorhuis is na de brand verder van de oorspronkelijke erfgrens afgebouwd, volgens [eisers] ongeveer 52 cm. In die nieuwe situatie steekt het rieten dak minder uit over de oorspronkelijke erfgrens dan in de oude situatie, zodat deze ruim binnen de door de hierboven geschetste erfdienstbaarheid ontstane verjaring valt, aldus [eisers] . De exacte lengte en breedte maten van de verjaarde overbouw zullen volgens [eisers] nog moeten worden vastgesteld door het kadaster alvorens inschrijving van die erfdienstbaarheid kan plaatsvinden.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat door [eisers] onvoldoende is onderbouwd dat een erfdienstbaarheid van overbouw van het rieten dak door verjaring is ontstaan. Het had op de weg gelegen van [eisers] om op dit punt op zijn minst duidelijke kadastrale metingen over te leggen. De door [eisers] overgelegde veldtekeningen uit 1971 en 2000 ter onderbouwing van haar standpunt zijn daarvoor onvoldoende. [eisers] stelt ook zelf dat alvorens tot inschrijving van de erfdienstbaarheid door verjaring kan worden overgegaan de overbouw door het kadaster eerst moet worden vastgesteld. De kantonrechter is derhalve op basis van de overgelegde stukken niet in staat om de gestelde erfdienstbaarheid door verjaring, zo die zou moeten worden aangenomen, thans vast te stellen. Bovendien stelt [eisers] dat door de herbouw van de boerderij in 2013/14 de overbouw aanzienlijk zou zijn beperkt en teruggebracht tot enkele centimeters over een lengte van 4 meter. Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat het op de weg van [eisers] had gelegen om alvorens te beginnen met de herbouw na de brand in 2013 zij eerst een kadastrale meting had moeten laten uitvoeren om zo de erfgrens definitief vast te stellen. Alsdan had [eisers] de gestelde overbouw ook kunnen voorkomen. Daar komt nog bij dat [gedaagde] zich op het standpunt heeft gesteld dat hij geen te respecteren belang heeft bij het maken van bezwaar tegen de gestelde overbouw van het rieten dak. Indien [eisers] desondanks vasthoudt aan de vestiging van een erfdienstbaarheid door verjaring staat haar de weg van artikel 5:17 BW open. Wil zij daarover een rechterlijke uitspraak dan zal zij moeten aantonen dat sprake is van verjaring en zal de overbouw exact moeten worden vastgesteld. Nu een bewijsaanbod op dit punt ontbreekt, zal de kantonrechter de vordering afwijzen. Dit laat overigens onverlet dat partijen in onderling overleg ook de weg van artikel 5:54 BW zouden kunnen volgen.
De buitengerechtelijke incassokosten/proceskosten
4.12.
De kantonrechter zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afwijzen. De beschreven werkzaamheden zien naar het oordeel van de kantonrechter op voorbereiding en instructie van de zaak. [eisers] heeft bovendien verzuimd de gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden voldoende te concretiseren.
4.13.
[gedaagde] zal als de meest in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van deze procedure worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
verklaart voor recht:
- dat er ten aanzien van de schuur van [gedaagde] sprake is van een onrechtmatige situatie namelijk overbouw in de zin van artikel 5:54 BW;
- dat er sprake is van een onrechtmatige situatie in die zin dat [gedaagde] in strijd handelt met artikel 5:52 BW door via de schuur af te wateren op het eigendom van [eisers] ;
veroordeelt [gedaagde] :
- om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan het vestigen van een erfdienstbaarheid, waarbij [gedaagde] het recht wordt verleend het betreffende stuk grond te gebruiken zolang en voor zover de schuur aanwezig is, op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] nadien in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van 2.500,00;
- tot betaling aan [eisers] van een schadeloosstelling van € 700,00 binnen vier weken na de vestiging van de erfdienstbaarheid;
- om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis de onrechtmatige afwatering op te heffen door de hemelwaterafvoer zodanig aan te passen, zodat het hemelwater niet langer wordt afgevoerd op het erf Van [eisers] , op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] nadien in gebreke blijft hieraan te voldoen met een maximum van € 2.500,00;
- tot betaling aan [eisers] of aan de notaris van de notariskosten die gemoeid zijn met het vestigen van de erfdienstbaarheid als hierboven omschreven;
- tot betaling aan [eisers] van de proceskosten begroot op € 468,16, waaronder € 150,00 gemachtigde salaris;
- tot betaling aan [eisers] van de nakosten te begroten op € 60,00 met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van het vonnis zijn voldaan, gedaagde daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de gehele voldoening;
- wijst het meerdere gevorderde af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2015.