3.1.[eisers] vordert , na vermeerdering van eis,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard:
1. dat er ten aanzien van de schuur van [gedaagde] sprake is van een onrechtmatige situatie namelijk overbouw in de zin van artikel 5:54 BW,
2. dat er sprake is van een onrechtmatige situatie in die zin dat [gedaagde] in strijd handelt met artikel 5:52 BW door via zijn schuur af te wateren op het eigendom van [eisers] ,
3. dat door verjaring een ten behoeve van [eisers] een erfdienstbaarheid van overbouw door de rieten kap is ontstaan tot een maximum van 12 centimeter over enkele meters, welke exacte lengtematen en breedtematen door het kadaster zullen moeten worden vastgesteld.
en [gedaagde] veroordeelt tot:
4. medewerking verlenen aan het vestigen van een erfdienstbaarheid waarbij aan [gedaagde] het recht wordt verleend het betreffende stuk grond te gebruiken zolang en voor zover de schuur aanwezig is, op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag voor elke dag dat gedaagde na betekening van het vonnis hieraan wenst te voldoen, met een maximum van € 5.000,---;
5. medewerking verlenen aan het vaststellen van de maten en het inschrijven van de erfdienstbaarheid van overbouw zoals verzocht onder 3, op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag voor elke dag dat gedaagde na betekening van het vonnis hieraan wenst te voldoen, met een maximum van € 5.000,---
6. betaling van een schadeloosstelling ad € 700,-- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, binnen vier weken na de vestiging van de erfdienstbaarheid,
7. het opheffen van de onrechtmatige afwatering door de hemelwaterafvoer aan te passen zodat het hemelwater niet langer wordt afgevoerd op de eigendom van [eisers] , op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag tot een maximum van €5.000, per dag
8. betaling van de notariskosten die gemoeid zijn met het vestigen van de erfdienstbaarheid zoals bedoeld in sub 3,
9. betaling van de kadasterkosten van € 536,00,
10. betaling van de buitengerechtelijke kosten;
11. betaling van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen kosten gemachtigde,
12. betaling van de nakosten (krachtens artikel 237 lid 4 Rv), te begroten op een half salarispunt van het toegewezen salaris voor de gemachtigde met een maximum van € 100,-, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, gedaagde daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.