4.99.De stelling van Strabag c.s. dat zij nimmer 95% van het werk gereed kon hebben aangezien de categorie prioriteit 3 veel meer dan 5% van de opnamepunten behelsde, wordt verworpen. Zoals hiervoor reeds is overwogen hebben partijen in de afsprakenlijst van 2 mei 2012 uitdrukkelijk opgenomen dat de prioriteit 3 categorie op 5% moet worden gesteld. In het kort verslag bij de processen-verbaal staat voorts uitdrukkelijk dat tussen aannemers en BTB overeenstemming is bereikt over welke opleverpunten prioriteit 3 hebben.
Verder is van belang dat onweersproken is dat na oplevering van het theater in de periode van mei tot en met september 2012 maandenlang intensief op directieniveau is gesproken over de afhandeling van de gebreken. Gesteld noch gebleken is dat Strabag c.s. tijdens deze besprekingen reeds aan de Gemeente kenbaar hebben gemaakt te twijfelen aan de zogenaamde 5% categorie (prioriteit 3). Onder voormelde omstandigheden is er dan ook geen reden aan de juistheid van dit percentage te twijfelen.
4.100. Strabag c.s. heeft verder aangevoerd dat de Gemeente geen aanspraak kan maken op korting vanaf 13 juli 2012, aangezien op dat moment 95% van de restpunten (prioriteit 1 en 2) gereed was. Zij verwijst in dit verband naar een e-mailbericht van 5 juli 2012 (productie 54 van de Gemeente) van de Gemeente aan Strabag c.s. waarin wordt vermeld dat sprake is van een deadline van 13 juli 2012, alsmede naar een e-mailbericht van 10 juli 2012 van de Gemeente aan Strabag c.s. (productie 55 van de Gemeente) waarin eveneens wordt gerefereerd aan de datum 13 juli 2012. Dit impliceert evenwel geen nieuwe afspraak tussen partijen. Dit is slechts een nieuwe datum waarop 95% van de opnamepunten zal zijn afgehandeld.
4.101. De stelling van Strabag c.s. dat zij in de periode van 23 april 2012 en juni 2012 door de Gemeente zou zijn beperkt in het uitvoeren van herstelwerkzaamheden gaat evenmin op. Niet ongebruikelijk is immers dat, indien na de oplevering herstelwerkzaamheden aan opnamepunten moet plaatsvinden, rekening moet worden gehouden met bedrijfsprocessen van de gebruiker die het pand inmiddels in gebruik heeft genomen. Een en ander is bovendien als volgt ook uitdrukkelijk vastgelegd in de afsprakenlijst van 2 mei 2012:
“Gedurende de periode 1 mei 2012 – 15 juli 2012 zijn er werkzaamheden en voorstellingen van de Kom. De voorbereiding van deze voorstellingen (15 mei – 1 juli 2012) moet altijd ongestoord plaatsvinden. Strabag/Züblin zal gedurende de periode 1 mei – 15 juli 2012 al het mogelijke doen om dit te bewerkstelligen en zal haar eigen werkzaamheden volledig aan laten sluiten op de werkzaamheden /voorstellingen van de Kom.”
Dat de Gemeente helemaal geen gelegenheid heeft gegeven om herstelwerkzaamheden uit te voeren is op geen enkele wijze nader met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.
4.102. Een en ander leidt ertoe dat de Gemeente aanspraak kan maken op de overeengekomen korting over de periode van 30 mei 2012 tot 20 augustus 2012. Ook hier geldt dat de Gemeente slechts jegens Züblin aanspraak kan maken op de overeengekomen korting, nu de oplevering van de ruwbouw niet meer aan de orde is.
4.103. De Gemeente heeft jegens Züblin aanspraak gemaakt op een bedrag van
€ 464.000,=. Dit bedrag heeft zij als volgt berekend:
- 30 mei 2012 tot 6 juli 2012 (27 werkdagen x € 8.000,--) € 216.000,--
- 6 juli 2012 tot 20 augustus 2012 (31 werkdagen x € 8.000,--)
€ 248.000,--
Totaal € 464.000,--
4.104. Partijen verschillen ten aanzien van de omvang van de verschuldigde korting na oplevering van mening of deze valt onder artikel 3.9 van de aannemingsovereenkomst afbouw waaruit volgt dat bedoelde korting dient te worden gemaximeerd tot 5% van de totale aanneemsom.
4.105. De rechtbank is met de Gemeente van oordeel dat de overeengekomen korting na oplevering een nieuwe korting betreft die naast de in de aannemingsovereenkomst afbouw overeengekomen korting van toepassing is. Een en ander blijkt uit de in de afsprakenlijst van 2 mei 2012 opgenomen zinsnede dat “
opnieuw een korting van toepassing is”. Strabag c.s. is derhalve naast de in de aannemingsovereenkomst overeengekomen korting
opnieuween korting verschuldigd. De na de oplevering verschuldigde korting staat zodoende los van de reeds tot de oplevering verschuldigde korting. Dit is een extra korting die betrekking heeft op de periode na oplevering en deze komt bovenop de in de aannemingsovereenkomst bedoelde korting. Daarentegen heeft Strabag c.s. terecht aangevoerd dat ook voor de korting na oplevering opnieuw het maximum van 5% van de aanneemsom van toepassing is. De afsprakenlijst van 2 mei 2012 vormt hiervoor voldoende aanknopingspunten. Hierin wordt immers voor de hoogte van de verschuldigde korting na oplevering uitdrukkelijk verwezen naar de kortingsbedragen uit de aannemingsovereenkomsten die verband houden met de oplevering. Indien en voor zover partijen hebben bedoeld het maximum verschuldigde uit te sluiten voor de korting na oplevering, valt zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen dat zij dit niet uitdrukkelijk in de afsprakenlijst hebben vermeld. Het voorgaande leidt ertoe dat ook de verschuldigde korting na oplevering moet worden gemaximeerd tot 5% van de aanneemsom.
4.106. Nu Strabag c.s. de berekening verder niet heeft weersproken, is Züblin de Gemeente in beginsel in totaal een bedrag van € 464.000,-- verschuldigd. Laatstgenoemd bedrag is evenwel hoger dan de op grond van de aannemingsovereenkomst gemaximeerde kortingsbedrag van 5% van de aanneemsom. Uitgaande van een aanneemsom afbouw van
€ 6.854.477,-- is dan ook een bedrag van € 342.723,85 toewijsbaar (5% van € 6.854.477,--). Het
in reconventiegevorderde jegens Züblin is in zoverre dan ook toewijsbaar.
4.107. Strabag c.s. heeft zich beroepen op matiging van de overeengekomen boete. Strabag c.s. heeft daartoe onder meer gesteld dat de door de Gemeente geleden schade veel lager is dan de door haar verschuldigde boete. Van een redelijke verhouding tussen korting en daadwerkelijke schade is dan ook geen sprake. Verder is van belang dat het hier om een openbare aanbesteding gaat en dat het Strabag c.s. destijds niet vrij stond om te onderhandelen over de hoogte van het boetebeding, aldus steeds Strabag. De Gemeente heeft een en ander gemotiveerd betwist.
4.108. Voorop gesteld wordt dat de rechter op grond van artikel 6:94 lid 1 BW de bedongen boete op verzoek van de schuldenaar (Strabag c.s.) kan matigen ‘indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist’. De in deze bepaling opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (zie HR 27 april 2007, NJ 2007, 262 inzake Intrahof/ Bart Smit). De rechter dient terughoudendheid te betrachten bij het toepassen van deze matigingsbevoegdheid.
4.109. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Strabag c.s. aan haar beroep op matiging van de contractuele boete onvoldoende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die, indien juist, tot het oordeel zouden moeten leiden dat de billijkheid klaarblijkelijk eist dat deze boete wordt gematigd. De boete waar het in dit geding om gaat heeft behalve als fixatie van de door de Gemeente als gevolg van het tekortschieten van Strabag c.s. geleden schade tevens tot doel Strabag c.s. tot tijdige oplevering te prikkelen.
Strabag c.s. heeft wel gesteld dat de schade en de bedongen korting uiteenlopen, maar, wat daarvan verder ook zij, dit is onvoldoende reden voor matiging. Gelet op de duur van de vertraging, is voldoende aannemelijk dat de Gemeente dientengevolge in ieder geval enige schade heeft geleden, hetgeen door de Gemeente ook is onderbouwd en door Strabag c.s. niet is weersproken. Anders dan door Strabag c.s. is gesteld leidt de aard van de aannemingsovereenkomst niet tot een ander oordeel. Weliswaar is sprake geweest van openbare aanbesteding en stond het Strabag c.s. niet vrij om over de hoogte van het boetebeding te onderhandelen, maar genoemde bepaling heeft Strabag c.s. niet weerhouden om voor het werk in te schrijven. Strabag c.s. is een professionele partij, zodat mag worden verondersteld dat zij de gevolgen van de door haar na aanbesteding gesloten aannemingsovereenkomsten heeft kunnen overzien. Daarnaast is van belang dat de overeengekomen korting een gefixeerde schadevergoeding is, die bovendien is gemaximeerd tot 5% van de aanneemsom.
Voor zover Strabag c.s. ter onderbouwing van haar beroep op matiging heeft verwezen naar de overeengekomen korting ter zake de ruwbouw, wordt hieraan voorbijgegaan, nu reeds onder rechtsoverweging 4.79 is overwogen dat de Gemeente geen aanspraak meer kan maken op de in de aannemingsovereenkomst ruwbouw overeengekomen korting.
Aangezien verder geen bijzondere bijkomende omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat toepassing van het boetebeding in het onderhavige geval tot een buitensporige en om die reden onaanvaardbaar resultaat leidt, is een matiging van de overeengekomen boete niet aan de orde. Het beroep op matiging wordt derhalve afgewezen. Het gevorderde hiervoor onder 3.1 sub III onder c dient dan ook te worden afgewezen.
4.110. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het gevorderde
in conventieweergegeven onder 3.1 sub I, II en III dient te worden afgewezen.
De vordering
in reconventieweergegeven onder 3.5 sub I is niet toewijsbaar voor zover deze ziet op de betaling door Strabag van de overeengekomen korting. Het gevorderde
in reconventiehiervoor weergegeven onder 3.5 sub II is in ieder geval tot een bedrag van
€ 685.447,70 (€ 342.723,85 plus € 342.723,85) toewijsbaar.
II. Verrekening meer- en minderwerk
4.111. Partijen hebben in conventie en in reconventie aanspraak gemaakt op verrekening van meer- en minderwerk.
4.112. Het debat van partijen ziet hoofdzakelijk op (de omvang van) niet goedgekeurd meer- en minderwerk ruwbouw en afbouw.
4.113. Partijen verschillen in dat verband allereerst van mening over de vraag of de verrekening van meer- en minderwerk ook aan de orde is indien de opdracht daartoe door [K] (van BTB) is gegeven (volgens Strabag c.s.) of niet (volgens de Gemeente). Bij de beantwoording van deze vraag is van belang wat partijen zijn overeengekomen ter zake de opdrachtverlening voor het meer- en minderwerk. De rechtbank overweegt als volgt.
4.114. Voorop wordt gesteld dat overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 35 lid 1 sub a UAV 1989 verrekening van meer- en minderwerk plaatsvindt in geval van bestekswijzigingen als bedoeld in paragraaf 36 UAV. Lid 2 van laatstgenoemde paragraaf bepaalt dat de directie bevoegd is voor of tijdens de uitvoering van het werk bestekswijzigingen aan te brengen en indien en voor zover deze bevoegdheid in het bestek aan de opdrachtgever is voorbehouden, is voor deze bestekswijzigingen een door de opdrachtgever aan de aannemer te verstrekken schriftelijke opdracht vereist.
4.115. In het onderhavige geval is omtrent de verrekening van meer- en minderwerk in paragraaf 01.02.35 van het van toepassing zijnde bestek (overgelegd door de Gemeente als productie 3) onder meer het volgende bepaald:
“(…) 01.02.35 Verrekening van meer en minder werk vindt slechts plaats als voor aanvang van dat werk van tevoren schriftelijk opdracht is gegeven door de directie met akkoord verklaring door de opdrachtgever.”
Overeenkomstig de hiervoor aangehaalde paragraaf van het bestek vindt slechts verrekening van het meer- en minderwerk plaats indien voor de aanvang van het werk schriftelijk opdracht is gegeven door de directie.
4.116. Verder is voor de beoordeling van het onderhavige geschilpunt relevant dat partijen ter zake de verrekening van meer- en minderwerk in artikel 10 van zowel de aannemingsovereenkomsten ruwbouw als de aannemingsovereenkomst afbouw het volgende zijn overeengekomen, voor zover van belang:
“(…) Artikel 10 (…) Zonder schriftelijke opdracht van de projectdirecteur van de opdrachtgever (de heer [A] ) vindt er geen verrekening plaats van meer- en/of minderwerk, noch zal de Aannemer meer- en/of minderwerk in uitvoering nemen. Deze toestemming bevat minimaal een omschrijving van aard van de wijziging, kosten en tijdsaspecten. (…)”.
4.117. De rechtbank stelt vast dat, mede in aanmerking genomen de in paragraaf 2 lid 1 UAV 1989 bepaalde rangregeling, hetgeen partijen in de aannemingsovereenkomsten zijn overeengekomen boven de in het bestek neergelegde afspraken gaat en bij de beoordeling als uitgangspunt heeft te gelden. Dit betekent dat overeenkomstig het bepaalde in het hiervoor aangehaalde artikel 10 van de aannemingsovereenkomsten voor verrekening van meer- en minderwerk steeds een schriftelijk opdracht en toestemming van [A] is vereist.
Voorts blijkt uit de in het geding gebrachte stukken dat in het begin van 2010 een procedureschema door partijen is vastgesteld. Een en ander blijkt uit het door de DVP aan Strabag c.s. gezonden e-mailbericht van 28 januari 2010 (overgelegd door de Gemeente als productie 74), waaraan een procedureschema meer- en minderwerk is gehecht. Vervolgens is in het verslag van bouwvergadering 3 van 7 april 2010 onder 03.03 punt 16 een stuk genaamd “Procedure meer- en minderwerk van DVP, “datumloos” als ingekomen stuk vermeld. In hetzelfde verslag is voorts opgenomen dat Züblin en BTB hebben afgesproken dat dit schema zal worden gehanteerd (zie punt 03.09-1). In het verslag van de volgende bouwvergadering van 4 mei 2010 wordt onder punt 04.09-1 vermeld dat BTB aan allen een procedureschema meer- en minderwerk heeft verstrekt en dat is besloten dit integraal toe te passen. Volgens de Gemeente diende overeenkomstig bedoeld procedureschema voor de goedkeuring van het meer- en minderwerk eerst de bouwdirectie akkoord te gaan met de meer- of minderwerkofferte, vervolgens stuurde de bouwdirectie deze naar de Gemeente, die controleerde of de offerte voldeed aan de contractuele uitgangspunten, zoals verwoord in de aannemingsovereenkomst en ten slotte, pas na die controle, ging de Gemeente over tot schriftelijke opdrachtverstrekking aan Strabag c.s. Dit alles is door Strabag c.s. onweersproken gelaten.
Gelet op het hiervoor overwogene was derhalve steeds de goedkeuring van de Gemeente ( [A] ) vereist en was de enkele toestemming [K] (BTB) voor verrekening van meer- en minderwerk niet voldoende.
4.118. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de Gemeente heeft Strabag c.s. haar stelling dat partijen de hiervoor omschreven procedure voor meer- en minderwerk op enig moment in de praktijk niet meer hebben gevolgd onvoldoende met redengevende feiten onderbouwd. Ook de tot op heden in het geding gebrachte stukken bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van Strabag c.s. De verwijzing naar de gang van zaken betreffende meerwerk post BC-24 (extra staalconstructie) waarin de Gemeente niet vooraf maar achteraf opdracht heeft verstrekt (productie 18 van de Gemeente), kan Strabag c.s. niet baten. Een en ander is voor het bewijs dat partijen structureel zijn afgeweken van de afgesproken procedure in ieder geval onvoldoende. Dat het de gebruikelijke gang van zaken was dat voor de opdracht van het meer- en minderwerk de goedkeuring van de bouwdirectie ( [K] ) doorslaggevend was en dat na goedkeuring door de bouwdirectie zonder meer een opdracht van de Gemeente volgde, leidt niet tot een ander oordeel. Ook indien moet worden uitgegaan van de juistheid van deze stelling, duidt dit geenszins op een wijziging van de procedure betreffende het meer- en minderwerk. Nog steeds was het de Gemeente ( [A] ) die uiteindelijk de opdracht verstrekte. Evenmin vormt een en ander voldoende grond voor de stelling van Strabag c.s. dat de Gemeente het vertrouwen heeft gewekt dat [K] bevoegd was de meer- en minderwerkopdrachten te verstrekken. Dat sprake is van in dit verband door de Gemeente gedane concrete toezeggingen is gesteld noch gebleken.
4.119. Aan de stelling van Strabag c.s. dat in bouwvergadering 20 van 30 november 2011 de meer- en minderwerkprocedure is gewijzigd, in die zin dat [K] de bevoegdheid heeft gekregen opdracht te geven voor het meer- en minderwerk, gaat de rechtbank voorbij. In genoemd verslag staat onder punt 20.1 onder 5 slechts vermeld dat [K] als directievoerder voortaan het meer- en minderwerk zal behartigen. Niet valt hierin te lezen dat [K] (de bouwdirectie) in plaats van [A] (de Gemeente) de bevoegdheid van de Gemeente heeft gekregen om het meer- en minderwerk op te dragen, laat staan dat hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de eerder vastgestelde meer- en minderwerkprocedure is gewijzigd in die zin dat de goedkeuring van [A] niet meer aan de orde zou zijn.
4.120. De conclusie op grond van het voorgaande is dat alleen de Gemeente ( [A] ) bevoegd was schriftelijk opdracht te verstrekken voor meer- en minderwerk. Voor verrekening van het meer- en minderwerk is derhalve steeds een door de Gemeente ( [A] ) ondertekende schriftelijke opdracht vereist. Indien geen sprake is van een dergelijke door de Gemeente ( [A] ) ondertekende opdracht, is verrekening van het meer- en minderwerk niet aan de orde.
4.121. Alvorens in te gaan op de omvang van het niet goedgekeurde meer- en minderwerk en de op dit punt tussen partijen bestaande geschilpunten, worden partijen bij na te noemen akte in de gelegenheid gesteld het door hen gevorderde bedrag aan meer- en minderwerk met inachtneming van hetgeen hiervoor 4.120 is overwogen nader te onderbouwen en inzichtelijk te maken.
III. Verrekening van meer- en minderwerk Homij
4.122. Strabag c.s. en de Gemeente hebben
in conventie en in reconventieaanspraak gemaakt op verrekening van meer- en minderwerk door toedoen van Homij.
4.123. De rechtbank stelt voorop dat ook in dit verband geldt dat meer- en minderwerk alleen voor verrekening in aanmerking komt, indien sprake is van een door de Gemeente ( [A] ) ondertekende schriftelijke opdracht, een en ander zoals hiervoor onder 4.120. Indien geen sprake is van een dergelijke door de Gemeente ( [A] ) ondertekende opdracht, is verrekening van het meer- en minderwerk betreffende Homij geen plaats.
4.124. Het geding tussen partijen spitst zich verder toe op de vraag of de Gemeente het door Homij aan haar in rekening gebrachte meerwerk in verband met door Strabag c.s. aan Homij toegebrachte schade en/of in verband met door Homij (in plaats van Strabag c.s.) verrichte werkzaamheden, aan Strabag c.s. als minderwerk in rekening mag brengen.
4.125. De rechtbank is met Strabag c.s. van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat het door Homij aan de Gemeente in rekening gebrachte meerwerk in beginsel slechts een rol kan spelen in de rechtsverhouding tussen de Gemeente en Homij. Een en ander regardeert (in beginsel) Strabag c.s. in haar rechtsverhouding tot de Gemeente niet.
De Gemeente kan het door haar aan Homij betaalde meerwerkbedrag slechts aan Strabag c.s. in rekening brengen, indien en voor zover komt vast te staan dat Strabag c.s. jegens de Gemeente op enigerlei wijze is tekortgeschoten en dat de Gemeente dientengevolge schade heeft geleden ter grootte van het door Homij aan haar in rekening gebrachte meerwerk. Tot slot dient te komen vast te staan dat genoemd bedrag aan meerwerk ook daadwerkelijk door Homij aan de Gemeente in rekening is gebracht en dit door de Gemeente aan Homij is betaald. Een en ander is met de tot op heden in het geding gebrachte (bewijs)stukken nog niet komen vast te staan.
4.126. Met inachtneming van het hiervoor onder 4.123 en 4.125 overwogene, worden partijen in de gelegenheid gesteld zich bij na te noemen akte het door de Gemeente gestelde bedrag in relatie tot Homij deugdelijk met onderliggende stukken te onderbouwen en inzichtelijk te maken.
4.127. De rechtbank komt thans toe aan de beoordeling van de door de Gemeente gestelde gebreken. Volgens de Gemeente heeft Strabag c.s. ondeugdelijk werk verricht op de volgende punten:
a) inferieur verfsysteem parkeergarage P6
b) lekkages van de parkeergarage P6 naar de commerciële ruimten in de plint;
c) scheurvorming dekvloeren parkeergarage P4/5;
d) revisiebescheiden parkeergarage P4/5/6 + theater niet volledig en correct aangeleverd;
e) wormvorming onder de gietvloeren van het theater.
4.128. De rechtbank zal in het hierna volgende aan de hand van het door partijen gevoerde debat ten aanzien van de afzonderlijke punten beoordelen of sprake is van een gebrek waarvoor Strabag c.s. aansprakelijk kan worden gehouden en of zij deze gebreken dient te herstellen.
Ad a) Inferieur verfsysteem parkeergarage P6
4.129. De Gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat de door Strabag c.s. aangebrachte verf in de parkeergarage P6 kort na de oplevering en binnen de garantietermijn is gaan afbladderen. Volgens de Gemeente is Strabag c.s. toerekenbaar tekortgeschoten in haar uit de aannemingsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen door in afwijking van het goedgekeurde proefvlak in de rest van de parkeergarage gemiddeld te weinig laagdikte aan verf aan te brengen. Aangezien dit ten tijde van oplevering niet visueel was waar te nemen en pas geruime tijd na oplevering aan het licht kwam, is sprake van een verborgen gebrek, aldus de Gemeente. De Gemeente heeft in dit verband verwezen naar een in haar opdracht uitgebracht rapport van COT BV (hierna: COT) van 17 mei 2013 (overgelegd door de Gemeente bij BA-022 van productie 161). Strabag c.s. dient over te gaan tot herstel van het spuitwerk van de garage dan wel dient een en ander als minderwerk voor een bedrag van € 248.170,-- met Strabag c.s. te verrekenen (minderwerkpost BA022).
4.130. Strabag c.s. heeft een en ander betwist.
4.131. Partijen verschillen van mening over de vraag of Strabag c.s. was gehouden een laagdikte van 200 micrometer aan te brengen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en oordeelt daartoe als volgt.
4.132. Ten aanzien van het schilderwerk is in paragraaf 46.33.24-a van het afbouwbestek het volgende bepaald, voor zover van belang:
46.33.24-a (…)Ondergrond: beton werk.Systeem:- volgens opgave leverancier.Afwerkingssyteem: door spuiten laagdikte (micrometer): gemiddeld 200, afhankelijk van de zuigkracht van de ondergrond. (…)6. DEKVERF, STEEN, OPLOSM.VRIJBindmiddel: polyurethaanhars.Samenstelling: 2 componenten op basis van laag visceuze oplosmiddelvrij elastomeer polyurethaanharsen. (…)”.
4.133. Vast staat dat op voorstel van Strabag c.s. in afwijking van het bestek is gekozen voor een ander (volgens Strabag c.s. gelijkwaardig) verfsysteem.
4.134. De rechtbank is van oordeel dat met de in het geding gebrachte stukken genoegzaam is komen vast te staan dat in de parkeergarage een laagdikte van 200 micrometer diende te worden aangebracht. Vaststaat dat overeenkomstig het bestek een verflaag van (gemiddeld) 200 micrometer diende te worden aangebracht, afhankelijk van de zuigkracht. De bestekswijziging betreffende een door Strabag c.s. voorgesteld alternatief verfsysteem, brengt hierin geen verandering. Alvorens tot een wijziging van het verfsysteem werd overgegaan is de voorgestelde verf op een proefvlak aangebracht en heeft Sika Nederland BV (hierna: Sika) op 28 april 2011 (overgelegd door de Gemeente bij productie 161 BA-022) hieromtrent een bezoeksrapport uitgebracht. Sika heeft in genoemd rapport geconstateerd dat ter plaatse van het door Strabag c.s. aangebrachte proefvlak een droge laagdikte van 200 micrometer was bereikt. Hierna heeft de bouwdirectie haar goedkeuring gegeven aan het door Strabag c.s. voorgestelde (goedkopere) alternatieve verfsysteem. De bouwdirectie heeft op basis van een esthetische beoordeling van het proefvlak en de rapportage van Sika van 28 april 2011 haar goedkeuring gegeven op het door Strabag c.s. voorgestelde alternatieve verfsysteem. In de gegeven omstandigheden is de conclusie gerechtvaardigd dat in de gehele parkeergarage een laagdikte van 200 micrometer diende te worden aangebracht. Bovendien blijkt uit het e-mailbericht van 10 juni 2013 van Züblin (overgelegd als productie 168 door de Gemeente) dat zij ook zelf ervan uitging dat een laag van 200 micrometer moest worden aangebracht. Zij heeft in bedoeld e-mailbericht immers geschreven:
“Wij hebben wel degelijk een 2 componenten systeem toegepast en in de laagdikte van 200 micron. Zie de adviezen in het keuringsrapport van Sika.
”
Het voorgaande leidt ertoe dat de laagdikte van de verf 200 micrometer als uitgangspunt heeft te gelden.
4.135. Voorts is de rechtbank van oordeel dat met het rapport van COT van 17 mei 2013 genoegzaam is komen vast te staan dat in plaats van de overeengekomen laagdikte van 200 micrometer door Züblin gemiddeld 79 micrometer is aangebracht.
COT heeft in haar rapport onder meer het volgende geconstateerd:
“(…)Samenvatting en bespreking van de resultaten
De resultaten kunnen als volgt worden samengevat:
- Het tijdens de nieuwbouw toegepaste muurverfproduct betreft een muurverfproduct op basis van een epoxy. Dit type muurverf komt niet overeen met het in het bestek omschreven type muurverf (polyurethaan).
- Het geheel uitvlakken met een kunststof gebonden mortel, zoals omschreven in het bestek, is niet uitgevoerd.
- De gemiddelde laagdikte van de in het werk aangebrachte muurverfafwerking (79 micrometer) komt niet overeen met de in het bestek omschreven gemiddelde laagdikte van 200 micrometer. (…)”.
COT heeft na het nemen van monsters op 15 verschillende locaties in haar rapport geconcludeerd dat niet op alle plekken de overeengekomen laag van 200 micrometer is aangebracht, maar dat sprake is van een aanzienlijk lager gemiddelde, namelijk van 79 micrometer. Een en ander is door Strabag c.s. onvoldoende weersproken. De stelling van Strabag c.s. in dit verband dat de door COT verrichte metingen zouden zijn uitgevoerd op plekken waar sprake is van mechanische beschadigingen en dat de metingen daarom een minder beeld geven wordt gepasseerd. Daarbij is doorslaggevend dat zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt te begrijpen dat Strabag c.s. niet is ingegaan op het aanbod van de Gemeente om op meerdere plekken een onderzoek te (laten) verrichten. Bovendien geeft Strabag c.s. niet aan op welke wijze het onderzoek naar de dikte van de verf wel moet worden uitgevoerd.
Nu verder geen andere feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, neemt de rechtbank de conclusies van COT dat slechts 79 in plaats van 200 micrometer is aangebracht.
4.136. De rechtbank is van oordeel dat door Strabag c.s. onvoldoende gemotiveerd is betwist dat de verf op diverse plekken in de parkeergarage is gaan bladderen. Een en ander kan bovendien worden afgeleid uit de foto’s die als bijlage bij het rapport van COT zijn gevoegd, die door Strabag c.s. onweersproken zijn gebleven.
4.137. Al het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat Strabag c.s. ondeugdelijk werk heeft verricht door niet de afgesproken laagdikte aan te brengen. Dientengevolge dient Strabag c.s. over te gaan tot herstel.
4.138. Het verweer van Strabag c.s. dat zij niet is gehouden tot herstel over te gaan nu de Gemeente niet binnen de voor binnenschilderwerk geldende garantietermijn van één jaar een beroep heeft gedaan op deze garantie, wordt verworpen. Voorop wordt gesteld dat de aannemer overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:758 lid 3 BW door oplevering is ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever ten tijde van de oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. De aannemer blijft evenwel ook na de oplevering en na de garantietermijn aansprakelijk voor gebreken die ten tijde van de oplevering niet zichtbaar waren en daarna aan de dag zijn getreden, de zogenaamde verborgen gebreken. Met de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een verborgen gebrek, nu dit gebrek niet (direct) na de oplevering was waar te nemen doch pas geruime daarna op het moment dat de verf ging bladderen. Strabag c.s. is dan ook gehouden het gebrek te herstellen.
Ad b) Lekkages van de parkeergarage P6 naar de commerciële ruimten in de plint
4.139. De Gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat lekkages in de commerciële ruimten zijn geconstateerd, die Strabag c.s. dient te herstellen. De door Strabag c.s. gerealiseerde dakconstructie is niet deugdelijk, diverse bouwkundige en constructieve aansluitingen zijn niet waterdicht afgewerkt en niet overal is een waterkerende laag aangebracht, aldus de Gemeente. De Gemeente heeft in dit verband verwezen naar een onderzoeksverslag van 25 juni 2014.
4.140. Strabag c.s. heeft betwist dat sprake is van lekkages in de parkeergarages en dat zij is gehouden tot herstel. Volgens Strabag c.s. is geen ondeugdelijk werk verricht. De lekkage wordt veroorzaakt door ondeugdelijke bakken waarin het bamboe is aangebracht. Strabag c.s. is voor het ontwerp van de bakken niet aansprakelijk, aldus steeds Strabag c.s.
4.141. Voor zover Strabag c.s. het verweer heeft gevoerd dat de waterdichtheid niet is gegarandeerd, wordt dit verweer verworpen. Een van de verplichtingen van Strabag c.s. is immers om het gebouw waterdicht op te leveren. Indien en voor zover komt vast te staan dat sprake is van lekkages en dat Strabag c.s. ter zake een verwijt kan worden gemaakt , is Strabag dan ook in beginsel gehouden deze lekkage te verhelpen.
4.142. Niet is weersproken dat zich na de oplevering lekkages hebben voorgedaan in de parkeergarage naar de commerciële plint. Dit blijkt tevens uit het in het geding gebrachte e-mailbericht van 17 april 2013 van de Gemeente (als productie 168 sub C door de Gemeente overgelegd), waarin de Gemeente Strabag de afspraak heeft bevestigd dat de lekkages in de commerciële plint zullen worden bekeken door Strabag c.s. Bij brief van 12 september 2013 (zie productie 168 sub A van de Gemeente) is eveneens melding gemaakt van lekkages.
Voorts is onweersproken dat Panco, de onderaannemer van Strabag c.s., diverse werkzaamheden heeft uitgevoerd om de lekkages te verhelpen.
Onweersproken is voorts dat zich omstreeks maart 2014 wederom een lekkage heeft voorgedaan bij restaurant Goya. Een en ander kan worden afgeleid uit de in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie tussen partijen (overgelegd door Strabag c.s. als producties 136 en 137).
4.143. De rechtbank is evenwel van oordeel dat met de tot dusverre door partijen bijeengebrachte feiten en omstandigheden niet is komen vast te staan dat Strabag c.s. ter zake van de lekkage een verwijt kan worden gemaakt. De Gemeente heeft weliswaar gesteld dat Strabag c.s. de dakconstructie niet voldoende waterdicht heeft gemaakt en dat de huidige opbouw van het dak door Strabag c.s. in afwijking van het ontwerp is uitgevoerd, maar zij heeft nagelaten haar stelling te onderbouwen. De Gemeente heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar een onderzoeksverslag van 25 juni 2014, maar zij heeft nagelaten dit onderzoeksverslag in het geding te brengen. Het enkele feit dat zich lekkages hebben voorgedaan leidt niet zonder meer tot de conclusie dat Strabag c.s. ter zake een verwijt kan worden gemaakt.
In het licht van het voorgaande kan de rechtbank in dit stadium dan ook geen eindbeslissing geven. De rechtbank heeft, alvorens nader te beslissen, behoefte aan deskundige voorlichting omtrent in ieder geval de vraag wat de oorzaak is van de lekkage, of Strabag c.s. ter zake een verwijt kan worden gemaakt en – zo ja – op welke wijze Strabag c.s. de lekkage dient te herstellen.
4.144. Alvorens een of meerdere deskundigen te benoemen, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich bij na te noemen akte, de Gemeente als eerste, uit te laten over het aantal te benoemen deskundigen en over zijn of hun deskundige hoedanigheid.
Ook kunnen partijen personen voorstellen, doch alleen indien over die personen overeenstemming bestaat. Voorts kunnen partijen zich uitlaten over de aan de deskundige(n) te stellen vragen.
c) scheurvorming dekvloeren parkeergarage P4/5;
4.145. De Gemeente heeft gesteld dat er sprake is van scheurvorming in de (dek)vloer van de garage P4/5, dat Strabag c.s. in dat kader een concept plan van aanpak heeft opgesteld, dat dit plan door de constructeur (ABT) niet is goedgekeurd en dat zijn opmerkingen nimmer door Strabag c.s. zijn verwerkt. De Gemeente heeft in dit verband verwezen naar de tussen partijen gevoerde e-mailcorrespondentie in april 2013, die door haar als productie 168 onder D in het geding is gebracht.
4.146. Strabag c.s. heeft niet weersproken dat er sprake is van scheurvorming in de vloer van de parkeergarage en dat het door haar opgestelde plan van aanpak in eerste instantie door de constructeur was afgekeurd. Volgens Strabag c.s. heeft zij evenwel na overleg met de constructeur dilataties onder en boven gezaagd en is thans nog slechts sprake van een haarscheur in de prefab-band. Laatstgenoemde haarscheur betreft geen constructief gebrek, aldus Strabag c.s.
4.147. De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of Strabag c.s. de scheurvorming in de dekvloeren van de parkeergarage deugdelijk heeft hersteld.
4.148. Onweersproken is dat Strabag c.s. in verband met de scheurvorming een plan van aanpak zou opstellen. Uit het in het geding gebrachte e-mailbericht van omstreeks 26 april 2013 van ABT aan de Gemeente, welk e-mailbericht door de Gemeente op 29 april 2013 is doorgestuurd aan Strabag c.s., kan worden afgeleid dat constructeur ABT niet akkoord was met het aanvankelijk door Strabag c.s. aangeleverde plan van aanpak. In genoemd e-mailbericht wordt onder meer het volgende geschreven:
“(…)
- De situatie waarbij de prefab betonband beide bouwdelen koppelt is niet acceptabel. Ondanks dat dit niet in de door Züblin vervaardigde prefabtekeningen is opgenomen, moet voor een goede situatie in de toekomst de betonband van één van beide bouwdelen losgezaagd worden.
- Wij zien nu op de meegezonden foto dat aan de bovenzijde een voeg is ingezaagd. De nokoplegging moet echter ook hersteld worden. Het is niet duidelijk wat hier gemaakt is en of de oplegnok nu juist functioneert. De nok moet aanwezig zijn, inclusief het oplegmateriaal ter plaatse van de tand. (….)”
Vervolgens heeft de Gemeente dit e-mailbericht op 29 april 2013 aan Strabag c.s. verzonden met het verzoek een nieuw plan van aanpak aan te passen en ter beoordeling voor te leggen. Gesteld noch gebleken is dat Strabag c.s. een nieuw, aangepast plan van aanpak heeft opgemaakt.
Nu de inhoud van het hiervoor weergegeven e-mailbericht van ABT niet is weersproken staat derhalve vast dat voor deugdelijk herstel van de scheurvorming noodzakelijk is dat de betonband van één van beide bouwdelen moet worden losgezaagd en dat de nokoplegging ook moet worden hersteld. Dat de scheurvorming op deze wijze is hersteld is met de in het geding gebrachte stukken evenwel niet komen vast te staan. Bovendien heeft Strabag c.s. niet weersproken dat nog steeds een haarscheur in de prefabband resteert en dat zij bereid is deze in te zagen.
4.149. Al het voorgaande leidt ertoe dat Strabag c.s. is gehouden de scheurvorming deugdelijk te herstellen, een en ander overeenkomstig de door ABT in haar e-mailbericht 26 april 2013 voorgestelde methode.
d) revisiebescheiden parkeergarage P4/5/6 + theater volledig en correct aanleveren;
4.150. Ter zitting van het gehouden pleidooi heeft Strabag c.s. gesteld dat zij inmiddels alle door de Gemeente verzochte revisiebescheiden aan de Gemeente heeft doen toekomen, hetgeen door de Gemeente niet is weersproken. De Gemeente heeft dan ook geen belang meer bij dit deel van de vordering, zodat deze in zoverre dient te worden afgewezen.
e) wormvorming onder de gietvloeren van het theater.
4.151. De Gemeente heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat sprake is van wormvorming onder de gietvloeren van het theater omdat de ondergrond niet conform de besteksuitgangspunten is gedilateerd. Strabag c.s heeft dat ten onrechte nagelaten en is om die reden tot deugdelijk herstel gehouden. Strabag c.s. heeft verweer gevoerd.
4.152. Tussen partijen is niet in geschil dat aftekeningen (bol- of scheurvorming) zichtbaar zijn in de onderlaag van de gietvloer op de begane grond en de vierde verdieping van het theater, ook wel wormvorming genoemd, en dat dit het gevolg is van het niet aanbrengen van dilataties in de onderlaag waardoor deze zijn spanning niet kwijt kan.
4.153. Partijen verschillen van mening over de vraag of Strabag c.s. ten aanzien van de wormvorming een verwijt kan worden gemaakt en dientengevolge over moet gaan tot herstelwerkzaamheden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en oordeelt daartoe als volgt.
4.154. Voorop wordt gesteld dat op grond van artikel 7:754 BW de aannemer (Strabag c.s.) bij de uitvoering van de aannemingsovereenkomst verplicht is de opdrachtgever (de Gemeente) te waarschuwen voor fouten of gebreken in de door opdrachtgever (de Gemeente) verstrekte plannen, tekeningen, berekeningen, bestekken of uitvoeringsvoorschriften. De gevolgen van fouten of gebreken in de door de opdrachtgever verstrekte uitvoeringsvoorschriften komen, ingevolge artikel 7:760 derde lid, in samenhang met het tweede lid, BW, voor de opdrachtgever (de Gemeente), voor zover de aannemer niet zijn in artikel 7:754 BW bedoelde waarschuwingsplicht heeft geschonden of anderszins met betrekking tot deze gebreken in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten.
4.155. Voorts wordt voorop gesteld dat in artikel 01.02.06 onder 91 van het bestek voor zover van belang het volgende is bepaald:
”(…)
Indien de aannemer van mening is, dat in dit bestek voorgeschreven, dan wel op de bijlagen van dit bestek aangegeven constructies, en/of werkwijzen, en/of bouwstoffen zodanige fouten bevatten of gebreken vertonen, dat bij de uitvoering van de betreffende bouwdelen en/of installatiedelen in naar zijn oordeel sprake zou zijn van een ondeugdelijk product, dan wel hierop geen garantie kan worden verleend, dient hij dit schriftelijk aan de directie te melden.
Onverlet zijn meldingsplicht volgens paragraaf 6. lid 14 van de U.A.V. zal de aannemer in bedoelde gevallen zorgdragen voor uitvoering met een deugdelijk en gelijkwaardig alternatief, zulks ter beoordeling van de directie, één en ander uit te werken, te leveren en aan te brengen zonder extra meerkosten voor de opdrachtgever.(…)”.
4.156. Het door Strabag c.s. gevoerde verweer dat haar ten aanzien van de wormvorming niets te verwijten valt, aangezien het bestek noch de tekeningen van de architect voorzien in dilataties, dient te worden verworpen. Ook indien juist zou zijn dat in het bestek en op de tekeningen van de architect de dilatatie niet staat aangegeven geldt, mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 4.154 en 4.155 is overwogen, dat het op de weg van Strabag c.s. als professioneel aannemer lag de Gemeente ervoor te waarschuwen dat wormvorming in de gietvloer zou ontstaan in het geval geen dilatatie in de ondervloer zou worden aangebracht. Dit geldt temeer nu Strabag c.s. ten aanzien van de vloeren op de 1ste tot en met de 3de verdieping in weerwil van de architect wel is overgegaan tot het dilateren van de vloer, terwijl naar haar eigen stelling het bestek en tekeningen ook voor die verdiepingen niet voorzagen in dilataties.
Bovendien is onweersproken gebleven dat omstreeks 22 november 2011 door BTB is geconstateerd dat reeds vóór het aanbrengen van de gietvloer op diverse plekken sprake was van scheurvorming op de begane grond. Een en ander blijkt uit de door de Gemeente in het geding gebrachte en onweersproken gebleven signaleringslijst (productie 168 onder F van de Gemeente). In het licht van het voorgaande is de conclusie dat Strabag c.s. de Gemeente erop had moeten wijzen dat het aanbrengen van dilataties noodzakelijk was om wormvorming te voorkomen. Nu Strabag c.s. dit heeft nagelaten is zij toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen en is zij gehouden tot deugdelijk herstel over te gaan.
4.157. Strabag c.s. heeft betoogd dat zij niet gehouden is om tot herstel over te gaan, nu geen sprake is van een constructief probleem is, maar dat aan het herstel slechts esthetische redenen ten grondslag liggen. Dit betoog faalt.
Ook indien herstel slechts uit esthetisch oogpunt bezien wenselijk is, leidt dit niet zonder meer tot de conclusie dat herstel om die reden niet aan de orde is. Dit geldt temeer nu in het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat de kosten van herstel van de wormvorming buitensporig hoog zijn en dat om die reden herstel niet van Strabag c.s. kan worden gevergd. In dit verband is van belang de brief van 21 mei 2014 (zie hiervoor onder 2.63), waarin Zublin de Gemeente heeft geschreven dat de wormvorming kan worden hersteld door het wegsnijden van de wormvorming, het opnieuw gieten van het aldus weggesneden deel en het opnieuw aflakken. De met het herstel gepaard gaande kosten worden door Züblin in genoemde brief begroot op ongeveer € 7.000,--.
4.158. Nu verder geen andere feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die indien bewezen tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, brengt het voorgaande mee dat Strabag c.s. is tekortgeschoten door niet te waarschuwen en geen dilataties in de ondervloer aan te brengen. Zodoende is Strabag c.s. gehouden de wormvorming in de vloer op deugdelijke wijze te herstellen. Het gevorderde is dan ook in zoverre toewijsbaar.
4.159. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat Strabag c.s. op de volgende punten is gehouden tot herstel van de verf in de parkeergarage, de scheurvorming in de dekvloeren en de wormvorming onder de gietvloeren van het theater. Nu onweersproken is dat Strabag c.s. tot herstel van deze gebreken is gehouden, behoeft niet te worden beoordeeld of Strabag danwel Zublin is gehouden tot herstel over te gaan. Het
in reconventiegevorderde herstel weergegeven onder 3.6 sub IV is dan ook in zoverre toewijsbaar.
4.160. De gevorderde dwangsom is toewijsbaar, met dien verstande dat deze dient te worden gemaximeerd tot een bedrag van € 100.000,--.
4.161. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.144 is overwogen wordt de beslissing ten aanzien van het gevorderde herstel van de lekkages aangehouden.
IV De overige vorderingen
Terugbetaling bankgarantie
4.162. Strabag c.s. heeft aanspraak gemaakt op terugbetaling van de ten onrechte door de Gemeente getrokken bankgarantie, alsmede op de daarmee gepaard gaande kosten om een nieuwe bankgarantie te kunnen stellen. Strabag c.s. heeft daartoe gesteld dat de Gemeente ten onrechte op of omstreeks 22 oktober 2012 een bankgarantie groot
€ 324.724,-- heeft getrokken, aangezien de Gemeente niets van haar te vorderen heeft.
4.163. Zoals hiervoor onder 4.110 is overwogen dient Strabag c.s. de Gemeente (in ieder geval) uit hoofde van de overeengekomen korting een bedrag van in totaal
€ 685.447,70 (€ 342.723,85 plus € 342.723,85) te voldoen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de Gemeente terecht de ten behoeve van Züblin afgegeven bankgarantie heeft ingeroepen. Dit betekent overigens wel dat dit bedrag dus op het uiteindelijk door Züblin aan de Gemeente verschuldigde bedrag in mindering dient te worden gebracht. De Gemeente heeft in de opbouw van haar vordering ook rekening gehouden met een reeds door Züblin aan haar betaald bedrag aan bankgarantie van
€ 324.724,--.
4.164. Ten aanzien van de door Strabag c.s. gestelde kosten wordt overwogen dat zij deze kosten op geen enkele wijze heeft onderbouwd of inzichtelijk gemaakt. De gevorderde kosten zijn reeds niet toewijsbaar.
Restitutie betaalkortingen
4.165. Strabag c.s. heeft aanspraak gemaakt op terugbetaling door de Gemeente van de door haar gegeven kortingen op de aanneemsom van € 100.000,-- (ten aanzien van Strabag) en € 20.650,-- (ten aanzien van Züblin) in verband met een verkorte betalingstermijn, nu de Gemeente de termijn van vijftien dagen steeds heeft overschreden. De Gemeente heeft dit gemotiveerd betwist.
4.166. Voorop wordt gesteld dat partijen in artikel 4.4 van de aannemingsovereenkomst ruwbouw en artikel 4.3 van de aannemingsovereenkomst afbouw een korting van 0,3% op de aannemingssom zijn overeengekomen in verband met een in dezelfde artikelen overeengekomen verkorte betalingstermijn.
4.167. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de Gemeente heeft Strabag c.s. haar stelling dat de Gemeente de overeengekomen betalingstermijn steeds heeft overschreden, op geen enkele wijze nader met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Bovendien zijn de overeengekomen kortingen onvoorwaardelijk verleend en bieden geen van beide aannemingsovereenkomsten grond voor terugbetaling van de reeds verleende korting. Nu geen andere feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die nopen tot een ander oordeel, ontbreekt dan ook de grondslag aan de vordering, zodat deze dient te worden afgewezen.
De afkoopregeling gebreken
4.168. De rechtbank stelt vast dat onweersproken is dat partijen ter zake de afkoop van de nog resterende gebreken zijn overeengekomen dat Strabag c.s. aan de Gemeente een bedrag van € 217.566,80 dient te voldoen en dat genoemd bedrag nog niet door Strabag c.s. aan de Gemeente is voldaan. Strabag c.s. is dan ook gehouden dit bedrag aan de Gemeente te voldoen. Het gevorderde weergegeven onder 3.5 sub III is dan ook toewijsbaar.
In conventie en in reconventie voorts:
4.169. Partijen, eerst Strabag c.s. en vervolgens de Gemeente, worden in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten zoals is omschreven in rechtsoverweging 4.121, 4.126 en 4.144.
4.170. Iedere verdere beslissing, waaronder de beslissing omtrent de door partijen
in conventie en in reconventiegevorderde (ingangsdatum van de) wettelijke (handels)rente en de door Strabag c.s.
in conventiegevorderde buitengerechtelijke kosten wordt aangehouden.
4.171. Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan.