ECLI:NL:RBMNE:2015:93

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
handel 348110 kanton 2930190
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering op grond van onrechtmatige daad door werknemer tegen Rabobank in verband met onvoldoende bescherming op grond van de klokkenluidersregeling

In deze zaak vorderde [eiser], een werknemer van de Rabobank, schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Hij stelde dat de centrale Rabobank hem onvoldoende bescherming had geboden op basis van de klokkenluidersregeling, wat resulteerde in schade. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de centrale Rabobank niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de gevolgen van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat [eiser] niet als klokkenluider kon worden aangemerkt. De kantonrechter had eerder al een ontbindingsvergoeding toegekend, en de rechtbank oordeelde dat er geen ruimte was voor verdere schadevergoeding. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 14 januari 2015.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel Recht
handelskamer
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/348110 / HA ZA 13-524
Vonnis van 14 januari 2015
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
advocaat: mr. R.H. Edens,
tegen:
de coöperatie
Coöperatieve Centrale Raiffeisen Boerenleenbank B.A.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen de centrale Rabobank,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. F.W.G. Ambagtsheer,
en in de zaak:
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2930190 UC EXPL 14-5057 PK/1097
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.H. Edens,
tegen:
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank Noord-Kennemerland U.A.,
gevestigd te Castricum,
verder ook te noemen de Rabobank dan wel de Rabobank Noord-Kennemerland,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. F.W.G. Ambagtsheer,

1.Het verloop van de procedure in beide zaken

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 juni 2013
  • de akte overleggen producties van [eiser] van 24 juli 2013
  • de conclusie van antwoord van 4 september 2013
  • het tussenvonnis van 18 september 2013 waarbij een comparitie van partijen is gelast
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 6 februari 2014, waarbij de vordering tegen Rabobank Noord-Kennemerland is afgesplitst en naar de kantonrechter in deze rechtbank is verwezen
  • de akte overleggen producties tevens aanpassing van de eis van [eiser] van 5 maart 2014
  • de rolbeslissing van 2 april 2014
  • het proces-verbaal van de comparitie van 8 mei 2014
  • de akte overleggen productie van [eiser] van 21 mei 2014
  • de antwoordakte van de centrale Rabobank van 16 juli 2014.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten in beide zaken

2.1.
[eiser], geboren op [1965], is met ingang van 15 april 1991 bij de rechtsvoorganger van Rabobank Noord-Kennemerland in dienst getreden in de functie van adviseur verzekeringen. Bij beschikking van de kantonrechter te Alkmaar van 30 maart 2007 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 mei 2007 ontbonden onder toekenning van een door de Rabobank aan [eiser] te betalen vergoeding van € 35.000,-- bruto. De Rabobank had aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat het functioneren van [eiser] de laatste tijd sterk te wensen heeft overgelaten. Na een periode van arbeidsongeschiktheid is hij zich gaandeweg steeds vreemder gaan gedragen waardoor de verstandhouding met een aantal collega's ernstig verslechterde.
De kantonrechter overweegt in zijn beschikking dat niet met de vereiste zorgvuldigheid kan worden beoordeeld wat er nu precies waar is van de verwijten die de Rabobank aan [eiser] heeft gemaakt. Wel concludeert de kantonrechter dat door het falen van de mediation (tijdens de aanhouding van de ontbindingsprocedure) terugkeer van [eiser] onmogelijk is geworden. Met betrekking tot de toe te kennen vergoeding heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat hem niet aannemelijk is geworden dat [eiser] - zoals hij heeft gesteld maar door de Rabobank is weersproken - dient te worden aangemerkt als een klokkenluider. Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiser] er niet in geslaagd de juistheid van die stelling met voldoende overtuigende gegevens te onderbouwen.
2.2.
Per 1 mei 2007 is [eiser] in dienst getreden bij de Rabobank Midden West-Friesland. Dit is de Rabobank Noord-Kennemerland eerst later ter ore gekomen.
2.3.
Bij beschikking van 24 oktober 2007 heeft de kantonrechter zijn beschikking van 30 maart 2007 herroepen in die zin, dat de vergoeding nader is bepaald op € 17.500,-- bruto. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat hij, indien hij bij het geven van zijn beschikking had geweten dat [eiser] inmiddels een andere baan had, hij daarmee bij de vaststelling van de vergoeding rekening zou hebben gehouden. [eiser] had uit eigen beweging moeten melden dat hij inmiddels ander werk had gevonden, hetgeen hem te verwijten is.
2.4.
De arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en de Rabobank Midden West-Friesland is per 1 november 2013 geëindigd.
2.5.
De
"REGELING INTERNE MELDING MISSTANDEN RABOBANK"(hierna: de klokkenluidersregeling), zoals deze geldt met ingang van 1 januari 2006, vermeldt onder meer:
"Artikel 1. Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
1.
Gelieerde Instelling: een aan Rabobank Nederland en/of een of meer lokale Rabobanken gelieerde instelling waarvoor deze regeling geldt.
2.
De medewerker: de medewerker van Rabobank Nederland, een lokale Rabobank of een Gelieerde Instelling die (een vermoeden van) een misstand conform deze regeling meldt bij de Vertrouwenspersoon;
3.
de vertrouwenscommissie: de Commissie Melding Misstanden als bedoeld in artikel 3;
4.
de Vertrouwenspersoon: de functionaris die als zodanig is benoemd door de raad van bestuur van Rabobank Nederland;
5.
(…)
6.
Misstand: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden of wetenschap van een (voornemen tot een) doen of nalaten binnen Rabobank Nederland, een lokale Rabobank of een Gelieerde Instelling dat:
a.
een strafbaar feit oplevert,
b.
een schending inhoudt van interne of externe regelgeving of beleidsregels,
c.
(…)
d.
(…)
e.
op enigerlei wijze direct of indirect de goede naam van de Rabobank Groep kan schaden.
(…)
Artikel 3. De Commissie Melding Misstanden
1.
De Vertrouwenscommissie heeft tot taak om te besluiten of er naar aanleiding van een melding van een misstand bij de Vertrouwenspersoon een onderzoek zal worden ingesteld. Voorts heeft zij tot taak om, indien naar haar oordeel de resultaten van een onderzoek naar een gemelde misstand daartoe aanleiding geven, een advies aan de daartoe geëigende persoon c.q. het daartoe geëigende orgaan van Rabobank Nederland en/of de lokale Rabobank en/of de Gelieerde Instelling waarop de melding betrekking heeft, te verstrekken over de nader naar aanleiding van een melding te nemen actie(s).
2.
De Vertrouwenscommissie bestaat uit de Vertrouwenspersoon, het Hoofd Directoraat Juridische en Fiscale Zaken Rabobank Nederland en het Directoraat Toezicht van Rabobank Nederland en het Hoofd van de Rabobank Arbodienst. Genoemde functionarissen van Rabobank Nederland kunnen zich laten vervangen door een plaatsvervanger.
3.
De Vertrouwenspersoon is niet in dienst van Rabobank Nederland, een lokale Rabobank of een Gelieerde Instelling. Voorts kan hij geen lid zijn van het bestuurscollege van Rabobank Nederland, een lokale Rabobank of een Gelieerde Instelling.
4.
De Vertrouwenspersoon wordt benoemd en ontslagen door de raad van bestuur van Rabobank Nederland. Hij wordt benoemd voor een periode van vier jaren en kan eenmaal worden herbenoemd.
5.
De Vertrouwenspersoon is voorzitter van de Vertrouwenscommissie. Het hoofd van het Bestuurssecretariaat van Rabobank Nederland of een door het hoofd aangewezen medewerker is de secretaris van de Vertrouwenscommissie.
6.
De Vertrouwenscommissie kan alleen besluiten nemen indien zij voltallig overlegt. Zij besluit bij meerderheid van stemmen.
Artikel 4. Onderzoek
1.
De Vertrouwenscommissie besluit zo spoedig mogelijk na de melding op grond van informatie die aan de Vertrouwenspersoon is verstrekt, of zij een onderzoek naar de misstand gewenst acht. De Vertrouwenspersoon kan, indien vast staat dat de melding geen betrekking heeft op een misstand, dat de gemelde misstand onvoldoende ernstig is om een onderzoek in te stellen of dat bij of na de melding door de medewerker onvoldoende informatie is verstrekt om zich over de melding een oordeel te kunnen vormen, na overleg met de overige leden van de Vertrouwenscommissie besluiten om van een onderzoek af te zien. Hij zal van dit besluit de gronden waarop dit besluit is gebaseerd, onverwijld mededeling doen aan de medewerker. Desgevraagd zal hij deze mededeling schriftelijk bevestigen aan de medewerker.
2.
De Vertrouwenscommissie laat geen onderzoek instellen alvorens de medewerker diens naam en de lokale Rabobank, de Gelieerde Instelling op de afdeling van Rabobank Nederland waar hij werkzaam is, aan haar bekend heeft gemaakt.
3.
Indien de Vertrouwenscommissie besluit om een onderzoek in te laten stellen naar de gemelde misstand en de medewerker de gegevens als bedoeld in lid 2 heeft verstrekt, zal de Vertrouwenspersoon ervoor zorgdragen dat onverwijld door de daartoe geëigende persoon of eenheid van Rabobank Nederland en/of de lokale Rabobank en/of de Gelieerde Instelling waarop de melding betrekking heeft, een onderzoek wordt verricht naar de gemelde misstand. De Vertrouwenspersoon zal in dat geval onverwijld de medewerker van het besluit van de Vertrouwenscommissie in kennis stellen. Het onderzoek zal -zo mogelijk- binnen zes weken worden afgerond en de resultaten van het onderzoek zullen onverwijld worden verstrekt aan de Vertrouwenscommissie.
4.
De Vertrouwenscommissie besluit binnen een periode van twee weken na de datum waarop haar de resultaten van het onderzoek zijn medegedeeld, op basis van de resultaten van het onderzoek of verdere actie dient te worden ondernomen. De Vertrouwenspersoon stelt de medewerker onverwijld schriftelijk in kennis van het besluit van de Vertrouwenscommissie en de gronden waarop dit besluit is gebaseerd.
(…)
Artikel 6. Rechtsbescherming
1.
De werkgever draagt er zorg voor dat de medewerker als gevolg van de melding van een misstand op geen enkele wijze in zijn positie bij de werkgever zal worden benadeeld, voor zover hij te goeder trouw handelt.
2.
De Vertrouwenspersoon zal op geen enkele wijze in zijn positie worden benadeeld als gevolg van het uitoefenen van zijn taken krachtens deze regeling".
2.6.
De
"Rolbeschrijving Vertrouwenspersoon"vermeldt onder meer:
"De Vertrouwenspersoon mag geen nadeel ondervinden van deze rol; krijgt arbeidsrechtelijke bescherming, vergelijkbaar met een lid van de ondernemingsraad, met betrekking tot de activiteiten die als Vertrouwenspersoon worden ondernomen".

3.Het geschil in de handelszaak

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van de eis veroordeling van de centrale Rabobank tot betaling van:
een bedrag van € 219.062,-- bruto ter zake van door hem geleden inkomensschade vanaf zijn indiensttreding bij Rabobank Midden West-Friesland op 1 mei 2007 tot zijn pensioendatum (67 jaar), subsidiair een bedrag van € 54.765,36 ter zake van door hem geleden inkomensschade vanaf zijn indiensttreding bij Rabobank Midden West-Friesland op 1 mei 2007 tot de einddatum van het dienstverband op 1 november 2013;
een bedrag van € 26.802,38 ter zake van pensioenschade;
een bedrag van € 408,-- ter zake van hypotheekschade;
een bedrag van € 250,-- ter zake van trekhaakschade;
en bedrag van € 750,-- ter zake van medische kosten;
een bedrag van € 57.930,43 ter zake van kosten voor buitengerechtelijke en gerechtelijke bijstand;
een bedrag van € 1.500,-- ter zake van reis-, telefoon- en kantoorkosten;
een bedrag van € 10.000,-- ter zake van immateriële schade;
de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag (dagvaarding punt 15.1) dat de centrale Rabobank onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, met name door middel van een doen of nalaten in strijd met wettelijke verplichtingen c.q. hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De centrale Rabobank heeft met name niet gezorgd voor de bescherming waarop [eiser] recht had op grond van de klokkenluidersregeling en de
"Rolbeschrijving Vertrouwenspersoon". Die bescherming hield in dat op geen enkele wijze getornd had mogen worden aan zijn rechtspositie bij de Rabobank.
3.3.
Aan de door hem gevorderde materiële schade legt hij (naar de rechtbank begrijpt) ten grondslag dat hij deze schade lijdt als gevolg van het feit dat de dienstbetrekking met Rabobank Noord-Kennemerland anders eerst zou zijn geëindigd op het moment waarop hij 67 jaar zou zijn geworden, althans dat hij bij de Rabobank Midden West-Friesland een lager loon is gaan verdienen dan bij de Rabobank Noord-Kennemerland.
Aan de door hem gevorderde immateriële schade legt hij ten grondslag dat hij door de behandeling door de Rabobank Noord-Kennemerland geïsoleerd is geraakt. Zijn werk bij de bank en de daarmee gepaard gaande contacten met collega's en klanten waren een vast en belangrijk onderdeel van zijn leven. De gebeurtenissen die hij bij de Rabobank heeft meegemaakt zijn voor hem sterk traumatiserend geweest.
Naar de kantonrechter begrijpt legt [eiser] aldus aan zijn vordering ten grondslag dat de immateriële schade (de traumatiserende gebeurtenissen) zowel tijdens het dienstverband is ontstaan, als daarna (het na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst opgetreden isolement).
3.4.
De centrale Rabobank voert verweer. Voor zover nodig zal de rechtbank daarop in het navolgende ingaan.

4.De beoordeling van de handelszaak

Verjaring?
4.1.
Het meest vérstrekkende verweer van de centrale Rabobank is dat de vorderingen van [eiser] verjaard zijn. Hij vordert immers vergoeding van schade die door hem sinds april 2006 is geleden. Hij zal derhalve in april 2006 met die schade bekend zijn geweest alsook met degenen die hij daarvoor aansprakelijk houdt. De verjaringstermijn is 5 jaar, en de dagvaarding is pas betekend op 25 juni 2013.
4.2.
Dit verweer faalt. Bij brief van zijn toenmalige advocaat van 9 november 2011 aan de raad van bestuur van Rabobank Nederland heeft [eiser] immers laten weten dat hij graag binnen 9 dagen verneemt
"of u de bestaande problemen langs niet juridische weg wenst op te lossen. Deze brief kunt u als sommatie beschouwen. Zonder uw tegenbericht voor bovengenoemde datum zal de dagvaarding, waarvan u als bijlage een concept aantreft, bij de rechtbank te Utrecht worden aangeboden. U dient deze brief tevens te beschouwen als een stuiting van de verjaring van [eiser] zijn (mogelijke) rechtsvorderingen op Rabobank als bedoeld in artikel 3:317 BW".
Deze brief is gelet op haar inhoud als een adequate stuitingshandeling aan te merken. De vordering heeft namelijk betrekking op de schade die ontstaan is door de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de ontbindingsbeschikking van 30 maart 2007. De stuitingsbrief is binnen 5 jaar daarna verzonden. De vordering is dus niet verjaard omdat zij (vervolgens) binnen 5 jaar na deze brief is ingesteld.
De onderbouwing van de vordering
4.3.
Ten behoeve van de comparitie van partijen van 6 februari 2014 heeft [eiser] de producties 124 tot en met 144 aan de rechtbank en aan de Rabobank toegezonden. Deze producties behelsden onder meer uitgebreide (kennelijk door [eiser] opgestelde) samenvattingen van verklaringen van diverse betrokkenen, uitgebreide e-mailberichten (ook grotendeels van zijn hand afkomstig) alsmede een uitgebreide reactie van [eiser] zelf op de conclusie van antwoord (11 pagina's).
4.4.
In zijn akte van 5 maart 2014 (punt 3.1) verzoekt [eiser] de inhoud van dit laatste stuk als herhaald en ingelast te beschouwen.
Voor zover (de gemachtigde van) [eiser] in de processtukken zelf niet op deze stukken is ingegaan of deze nader toegelicht, zullen de rechtbank en de kantonrechter deze stukken niet bij de beoordeling betrekken. Gelet op de uitgebreide omvang van die stukken is het de immers niet duidelijk welke stellingen [eiser] precies inneemt. Dit is echter wel vereist, omdat het de rechter en de wederpartij duidelijk moet zijn waarop [eiser] zich precies op wenst te beroepen.
Onrechtmatige daad?
4.5.
[eiser] stelt dat de centrale Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij een inbreuk op een recht (van [eiser]) heeft gepleegd (namelijk het recht om geen gevolgen te ondervinden van zijn melding als klokkenluider) of heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [eiser] heeft ten onrechte echter niet aangegeven in strijd met welke wettelijke plicht of welk ongeschreven recht de centrale Rabobank (als overkoepelende organisatie waartoe zijn toenmalige werkgever de Rabobank Noord-Kennemerland behoorde) heeft gehandeld. Dit had wel op zijn weg gelegen. De vordering op deze grondslag is niet toewijsbaar.
Is de centrale Rabobank jegens [eiser] tekort geschoten?
4.6.
Voor zover [eiser] zijn grondslag niet bedoeld heeft te beperken tot die van een onrechtmatige daad, maar hij zich tevens op een tekortschieten door de centrale Rabobank heeft bedoeld te beroepen, overweegt de rechtbank het volgende.
4.7.
De klokkenluidersregeling vermeldt dat "
de werkgever"er zorg voor draagt dat de medewerker als gevolg van de melding van een misstand op geen enkele wijze in zijn positie bij de werkgever zal worden benadeeld, voor zover hij te goeder trouw handelt. Onder
"de werkgever"dient in dit verband te worden verstaan de Rabobank Noord-Kennemerland, en niet de centrale Rabobank. [eiser] was immers niet bij de centrale Rabobank in dienst, en ook overigens heeft [eiser] onvoldoende feiten gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de centrale Rabobank rechtstreeks zeggenschap had met betrekking tot de rechtspositie van werknemers bij de lokale Rabobanken.
In die zin kan [eiser] zich tegenover de centrale Rabobank niet op een eventuele schending van deze bepaling beroepen.
4.8.
In de klokkenluidersregeling heeft de centrale bank zich echter wel verplicht een Vertrouwenscommissie in het leven te roepen en in stand te houden, welke commissie is ingesteld teneinde meldingen van misstanden te onderzoeken.
Op het eventuele niet nakomen van haar verplichtingen ter zake kan de centrale Rabobank door werknemers van lokale Rabobanken, en dus ook door [eiser], worden aangesproken. De regeling is immers van toepassing verklaard op alle medewerkers van lokale Rabobanken (artikel 1 lid 2).
De centrale Rabobank heeft zich er in dit verband op beroepen dat zij op een eventueel niet goed functioneren van de Vertrouwenscommissie niet kan worden aangesproken, omdat het een externe commissie betreft. Dit betoog gaan naar het oordeel van de rechtbank niet op, nu de Vertrouwenspersoon door de raad van bestuur van de centrale Rabobank wordt benoemd, en de overige leden onderdeel uitmaken van de centrale Rabobank. Een andersluidend oordeel zou er bovendien op neerkomen dat bij een eventueel onrechtmatig handelen of schadetoebrengend tekortschieten van de commissie de commissieleden in privé aangesproken zouden moeten worden, hetgeen niet de bedoeling van partijen kan zijn geweest.
4.9.
[eiser] stelt in dit verband (dagvaarding pag. 27, 2e alinea van onderen) dat de werkwijze van de commissie zeer onzorgvuldig is geweest. Hij heeft echter ten onrechte volstaan met een algemene opsomming van de activiteiten van de commissie. Het had op zijn weg gelegen aan te geven op welke punten de commissie niet heeft gehandeld overeenkomstig de taakomschrijving in de klokkenluidersregeling en/of anderszins zeer onzorgvuldig is geweest. De brief van de voorzitter van de commissie aan [eiser] van 13 december 2006 bevat naar het oordeel van de rechtbank voor dergelijke verwijten geen aanknopingspunten:
  • na kennisneming van de klacht heeft de voorzitter van de commissie een gesprek gehad met de andere vertrouwenspersoon van de bank waar [eiser] werkzaam was;
  • vervolgens is er een vergadering geweest van de (voltallige) commissie;
  • hierna heeft de voorzitter met [eiser] gesproken;
  • de commissie heeft geconcludeerd dat van een complot tegen de beide vertrouwenspersonen geen sprake lijkt te zijn;
  • in het vervolggesprek met de voorzitter heeft [eiser] aangegeven het met die beslissing niet eens te zijn, waarna de voorzitter zich heeft laten informeren door een aantal oud collega's van [eiser];
  • vervolgens heeft de voorzitter opnieuw met de andere leden van de commissie overleg gehad;
  • hierna heeft de voorzitter gesprekken gevoerd met de nieuwe directievoorzitter van de bank waar [eiser] werkzaam was;
  • deze heeft aangegeven prioriteit te willen geven aan de zijns inziens noodzakelijke cultuurverandering binnen de bank;
  • deze nieuwe directeur was verder bereid met [eiser] als klokkenluider over de klacht en zijn positie te praten;
  • het (tweede) oordeel van de commissie luidt dat zij de klacht van [eiser] als klokkenluider erkent, dat geconcludeerd wordt dat het nieuwe directieteam grote prioriteit wenst te geven aan een noodzakelijke cultuurverandering binnen de bank, en dat de commissie deze toekomstgerichte aanpak ondersteunt; terugkijken naar het verleden acht de commissie niet opportuun door het gegeven dat de belangrijkste speler uit de klacht van [eiser] (naar de rechtbank begrijpt: de voormalige directeur [A]) uit dienst van de bank gaat, en dat andere spelers (naar de rechtbank begrijpt: onder anderen [B], de leidinggevende van [eiser]) op andere posities in teams met een andere personele samenstelling en andere leiding gaan functioneren.
Van een (aan de centrale Rabobank toe te rekenen) tekortschieten van de Vertrouwenscommissie is dus onvoldoende gebleken. In zoverre is de vordering van [eiser] niet toewijsbaar.
Overigens heeft [eiser] evenmin aangegeven wat de vertrouwenscommissie in zijn ogen dan wél had behoren te doen.
4.10.
De vordering van [eiser] is overigens evenmin toewijsbaar omdat het causaal verband tussen de door hem gestelde schade en handelen van de commissie ontbreekt.
Onvoldoende aannemelijk is namelijk geworden dat de door [eiser] gestelde schade door het optreden van de commissie (die hem in zijn visie onvoldoende beschermd heeft tegen rechtspositionele gevolgen van zijn melding) is veroorzaakt.
Voor zover [eiser] schade heeft geleden doordat de arbeidsovereenkomst is ontbonden, is die schade niet veroorzaakt door (het uitblijven van bescherming tegen) zijn melding en/of zijn optreden als vertrouwenspersoon. De kantonrechter heeft immers expliciet overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat [eiser] als klokkenluider dient te worden aangemerkt. Op die grond is de arbeidsovereenkomst dus niet (mede) ontbonden.
4.11.
Voor zover [eiser] reeds tijdens het dienstverband met de Rabobank Noord-Kennemerland (immateriële) schade heeft geleden, namelijk door de bejegening van hem door de directie en zijn collega's, heeft hij geen feiten gesteld op grond waarvan de centrale Rabobank (al dan niet door middel van het optreden van de Vertrouwenscommissie) als veroorzaker daarvan kan worden aangemerkt.
Slotsom
4.12.
De vorderingen van [eiser] zijn niet toewijsbaar. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke worden begroot op:
  • salaris gemachtigde € 8.000,-- (4 maal tarief € 2.000,--)
  • vastrecht
  • totaal € 8.589,.

5.Het geschil in de kantonzaak

5.1.
In zijn akte van 5 maart 2014 heeft [eiser] zijn schade nader geconcretiseerd. Deze akte vermeldt in de kop alleen
"afdeling privaatrecht"alsmede alleen het rolnummer van de handelskamer. In zijn akte gaat hij onder meer in op de Baijingsproblematiek terwijl hij in de kantonzaak geen (aparte) akte heeft genomen. Uit deze beide omstandigheden leidt de kantonrechter af dat hij bedoeld heeft zijn akte van 5 maart 2014 ook in de kantonzaak te nemen. De kantonrechter zal de in die akte betrokken stellingen dan ook bij de beoordeling betrekken.
5.2.
[eiser] vordert in de kantonzaak na wijziging van de eis dezelfde veroordeling van de Rabobank als hij in de handelszaak tegen de centrale Rabobank heeft gevorderd.
5.3.
[eiser] legt primair aan zijn vorderingen ten grondslag (dagvaarding punt 15.1) dat de Rabobank onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, met name door middel van een doen of nalaten in strijd met wettelijke verplichtingen c.q. hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Volgens [eiser] bestaat dit onrechtmatig handelen van de Rabobank daaruit dat zij in strijd heeft gehandeld met artikel 7:611 BW, met artikel 6:248 BW en met 7:658 lid 1 BW.
Hij verwijst naar de door hem geschetste gang van zaken tijdens en na het dienstverband.
5.4.
Subsidiair legt hij aan zijn vordering ten grondslag dat de Rabobank toerekenbaar tekort is geschoten jegens hem voor wat betreft haar verplichtingen op grond van de arbeidsovereenkomst, en met name ook haar verplichtingen op grond van artikel 7:611 BW en 6:248 BW.
5.5.
De Rabobank voert verweer. Voor zover nodig zal de kantonrechter daarop in het navolgende ingaan.

6.De beoordeling van de kantonzaak

Onrechtmatige daad?
6.1.
De vorderingen van [eiser] voor zover deze zijn gegrond op een onrechtmatige daad, gepleegd door zijn voormalige werkgever de Rabobank, zijn niet toewijsbaar. Omdat deze vorderingen betrekking hebben op het handelen van de Rabobank in het kader van de arbeidsovereenkomst die tussen partijen heeft bestaan, kan de Rabobank alleen aansprakelijk zijn op grond van onrechtmatige daad indien haar gedragingen ook indien de arbeidsovereenkomst wordt weggedacht, jegens [eiser] onrechtmatig zijn. [eiser] heeft echter niet gesteld om welke reden de door hem geschetste handelwijze van de Rabobank jegens hem, de arbeidsovereenkomst weggedacht, onrechtmatig zou zijn. Hij heeft ten onrechte volstaan met de blote stelling dat de Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld.
De vordering op deze grondslag is niet toewijsbaar.
Verjaring?
6.2.
Ook in de kantonzaak heeft de Rabobank zich op verjaring beroepen. Dit verweer faalt op dezelfde gronden als het beroep op verjaring in de handelszaak.
Voorts
6.3.
Ter comparitie heeft [eiser] de grondslag van zijn vordering aldus samengevat, dat volgens hem
"het ontslag"(de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door middel van ontbinding, kantonrechter) niet terecht was en dat wat de Rabobank destijds heeft aangevoerd
"(echt) niet (klopt)".
6.4.
De kantonrechter zal de vordering op de aldus samengevatte grondslag beoordelen. Deze grondslag is overigens ook in lijn met de inhoud van de vordering: alle onderdelen van de vordering van [eiser] hebben immers te maken met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (afgezien overigens van de vordering tot vergoeding van immateriële schade opgelopen tijdens het dienstverband, waarover hieronder echter meer).
De Baijingsleer
6.5.
Volgens de Rabobank is er geen ruimte meer voor toekenning van enige verdere vergoeding, omdat de kantonrechter in de ontbindingsprocedure reeds een vergoeding heeft toegekend.
6.6.
[eiser] brengt hier het volgende tegen in (akte 5 maart 2014 punt 4).
De kantonrechter heeft nadrukkelijk overwogen dat in zijn oordeel niet is meegewogen de aanspraak van [eiser] op bescherming via de klokkenluidersregeling. [eiser] stelt zich niet op het standpunt dat de ontbindingsbeschikking en de daarbij vastgestelde vergoeding naar billijkheid dient te worden verhoogd (hetgeen volgens zijn eigen stelling als een verkapt hoger beroep te kunnen worden aangemerkt), maar beroept zich expliciet op enerzijds onrechtmatig handelen van de Rabobank en anderzijds het niet in acht nemen van de klokkenluidersregeling. Deze aanspraken van [eiser] heeft de kantonrechter nadrukkelijk niet meegewogen. Verder wijst hij erop dat de kantonrechter in de herroepingsbeschikking heeft overwogen dat een vergoeding ingevolge artikel 7:685 BW niet meer beoogt te zijn dan een billijkheidsvergoeding en derhalve niet een volledige schadevergoeding betreft. Uit de beschikking van de kantonrechter blijkt nadrukkelijk dat hij in zijn oordeel niet heeft betrokken de beslissing van de Vertrouwenscommissie van 13 december 2006, in welke beslissing is bevestigd dat zijn klachten als klokkenluider zijn erkend.
6.7.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Op grond van de Baijingsleer (HR 24 oktober 1997, JAR 1997, 248, nadien in latere rechtspraak van de HR bevestigd) is er voor een ex-werknemer na toekenning van een ontbindingsvergoeding in beginsel geen ruimte meer voor het vorderen van nadere schadevergoeding. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering 1) indien de kantonrechter expliciet heeft overwogen dat het bestaan van een bepaalde aanspraak buiten beschouwing is gelaten of 2) indien de vordering betrekking heeft op aanspraken die zijn ontstaan tijdens het dienstverband en deze geen verband houden met de (wijze van) beëindiging en de gevolgen van die beëindiging.
6.8.
[eiser] stelt dat de kantonrechter zijn aanspraken vanwege het niet in acht nemen van de klokkenluidersregeling uitdrukkelijk niet heeft meegewogen, maar deze stelling is onjuist. Zowel in zijn verweerschrift als in de pleitnotities van zijn toenmalige gemachtigde heeft hij zich zeer uitgebreid beroepen op de klokkenluidersregeling. De kantonrechter heeft dit een en ander uitdrukkelijk bij zijn beslissing betrokken, waar hij overweegt:
"Daarbij heeft de kantonrechter tevens in aanmerking genomen dat de kantonrechter niet aannemelijk is geworden dat [eiser] - gelijk door of namens hem is gesteld maar door Rabobank weersproken - dient te worden aangemerkt als een zogeheten klokkenluider. Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiser] er niet in geslaagd de juistheid van deze stelling met voldoende overtuigende gegevens te onderbouwen hetgeen binnen zijn risicosfeer dient te worden gebracht".
De hiervóór onder 1) genoemde uitzondering is dus niet aan de orde.
Het moet er dus voor gehouden worden dat de kantonrechter bij de bepaling van de ontbindingsvergoeding alle door [eiser] aangevoerde omstandigheden heeft meegewogen. Voor zover [eiser] in deze procedure zich beroept op omstandigheden die hij destijds niet bij de kantonrechter heeft aangevoerd, maar wel had kunnen aanvoeren, moeten die omstandigheden in deze procedure (eveneens) buiten beschouwing blijven.
6.9.
Ook de onder 2) genoemde uitzondering doet zich niet voor: de vordering heeft geen betrekking op aanspraken die zijn ontstaan tijdens het dienstverband en die geen verband houden met de (wijze van) beëindigen en de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De vorderingen met betrekking tot geleden inkomensschade, pensioenschade, hypotheekschade en trekhaakschade hebben echter alle betrekking op de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
6.10.
De vordering wegens gemaakte medische kosten is niet toewijsbaar, omdat [eiser] onvoldoende duidelijk heeft gesteld om welke reden de Rabobank voor die kosten aansprakelijk zou zijn, om welke reden deze kosten geen betrekking hebben op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, wanneer deze kosten zijn gemaakt en waaruit deze kosten (precies) hebben bestaan. Hij geeft weliswaar aan dat hij
"(i)ndien nodig"de ziekekostennota's bij elkaar zal zoeken en later het geding zal brengen, maar dit had hij aanstonds behoren te doen (artikel 85 Rv).
6.11.
Ook met betrekking tot de door hem gevorderde buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten (ten bedrage van bijna € 58.000,--) heeft [eiser] niet uiteengezet om welke reden en in hoeverre deze kosten geen betrekking hebben (gehad) op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en op welke grond de Rabobank voor deze kosten aansprakelijk is. De enkele omstandigheid dat [eiser] zich genoodzaakt voelde een advocaat in te schakelen is daartoe onvoldoende.
In de ontbindingsprocedure heeft [eiser] in zijn verweerschrift verzocht om vaststelling van een bijdrage in de kosten van buitengerechtelijke en gerechtelijke bijstand ten bedrage van € 2.500,-- + btw. De kantonrechter heeft (echter) de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. In zoverre heeft hij met het verzochte dus rekening gehouden.
6.12.
Op dezelfde gronden is de vordering wegens reis-, telefoon- en kantoorkosten niet toewijsbaar.
6.13.
Ten slotte is ook de gevorderde immateriële schade (ten bedrage van € 10.000,--) niet toewijsbaar. In de ontbindingsprocedure heeft [eiser] uitgebreid uiteengezet hoe hij de bejegening door de Rabobank heeft ervaren. Er moet dus van worden uitgegaan dat de kantonrechter met die omstandigheid bij de bepaling van ontbindingsvergoeding rekening heeft gehouden.
[eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd uiteengezet om welke reden hij los van de bejegening rondom de beëindiging van de arbeidsovereenkomst immateriële schade heeft geleden, en op welke grond de Rabobank daarvoor aansprakelijk zou zijn.
6.14.
[eiser] heeft nog gesteld (dagvaarding punt 7) dat na zijn vertrek bij de Rabobank sprake is geweest van
"mobbing":
de (nieuwe) directievoorzitter [C] heeft zijn nieuwe werkgever, Rabobank Midden West-Friesland, onjuiste, onvolledige en misleidende informatie over hem verstrekt. Ter onderbouwing citeert [eiser] de correspondentie tussen zijn oude en nieuwe werkgever;
de Rabobank weigerde de Performance Management uit te betalen, welke betaling namelijk werd opgeschort totdat de kantonrechter in de herroepingsprocedure zou hebben beslist;
de Rabobank weigerde de opgebouwde maar niet opgenomen verlofuren uit te betalen. [eiser] zag zich hierdoor genoodzaakt een procedure te beginnen, waarbij hij volledig in het gelijk is gesteld;
e Rabobank weigerde in eerste instantie inzage in zijn personeelsdossier. Pas na zeer veel aandringen mocht hij dit dossier op 10 oktober 2008 in het bijzijn en op het kantoor van de advocaat van de Rabobank inzien. Daarbij bemerkte hij dat veel essentiële zaken ontbraken. Na een verzoek om de ontbrekende stukken te reproduceren berichtte de Rabobank dat deze informatie niet meer ter beschikking was.
6.15.
De kantonrechter zal deze omstandigheden niet bij de beoordeling betrekken, omdat zij zich eerst na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben voorgedaan, terwijl de vordering van [eiser] ziet op de gevolgen van de beëindiging zelf. Ook overigens heeft [eiser] niet aangegeven hoe deze gebeurtenissen hebben kunnen leiden tot de thans door hem gevorderde schade.
Slotsom
6.16.
De vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Hij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de Rabobank worden veroordeeld, welke worden begroot op € 1.600,-- (omdat de proceshandelingen in de handelszaak en de kantonzaak gedeeltelijk samenvallen: 2 maal tarief € 800,--).

7.De beslissing

in de handelszaak
De rechtbank:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de centrale Rabobank, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 8.000,-- ter zake van salarisgemachtigde en € 589, ter zake van vastrecht;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de kantonzaak
de kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Rabobank, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.600, aan salaris gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in beide zaken
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, rechter respectievelijk kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2015.