ECLI:NL:RBMNE:2015:9219

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
C/16/402852 / KG ZA 15-796
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en rechtsgeldigheid van een vertrekpremie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV). De werknemer vorderde betaling van een vertrekpremie van € 232.644,68, die zij meende te hebben afgesproken met FNV. De werknemer had op 22 juni 2015 per e-mail haar akkoord gegeven op een aanbod van FNV, dat volgens haar een rechtsgeldige beëindigingsovereenkomst inhield. FNV betwistte echter dat er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand was gekomen, omdat het aanbod gebaseerd was op een onjuiste berekening van de vertrekpremie.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een rechtsgeldig aanbod van FNV, omdat de wil van FNV niet overeenstemde met de verklaring die aan de werknemer was gedaan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de werknemer niet gerechtvaardigd had kunnen vertrouwen op de juistheid van het aanbod, gezien de evidente fout in de berekening van de vertrekpremie. De rechtbank wees de vorderingen van de werknemer af en veroordeelde haar in de proceskosten van FNV, die op € 4.680,00 werden begroot.

Deze uitspraak benadrukt het belang van overeenstemming tussen de wil en de verklaring van partijen bij het tot stand komen van een overeenkomst, evenals de noodzaak voor partijen om zorgvuldig om te gaan met communicatie over belangrijke financiële afspraken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/402852 / KG ZA 15-796
Vonnis in kort geding van 9 december 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. B.J.L. Baas,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Federatie Nederlandse Vakbeweging,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.C. Koppens.
Partijen zullen hierna [eiseres] en FNV genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van FNV.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , 57 jaar oud, is sedert 2 januari 1974 werkzaam bij (de rechtsvoorganger(s)van) FNV, laatstelijk als medewerker bibliotheek, tegen een bruto salaris van € 2.792,09 exclusief vakantiegeld en emolumenten. Zij is gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Haar arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt via de werkgever uitbetaald.
2.2.
Op 28 mei 2015 heeft [X] , HRM-adviseur bij FNV (hierna: de HRM-adviseur) aan [eiseres] per e-mail het volgende meegedeeld:
“(…)
Bijgaand tref je de informatie aan over je vrijwillige vertrekpremie in het kader van het sociaal plan.
(…)”
Bij deze e-mail is een “berekening ontslagvergoeding” gevoegd waarin de volgende salaris- gegevens zijn vermeld:
Salaris gewerkte uren € 2.792,37
WAO-uitkering € 1.086,63
AO-pensioen € 324,74
Aanvulling fnv € 698,78
Totaal€ 4.902,52
Maandsalaris€ 4.902,52
Jaarsalaris (all-in)€ 68.635,28
(…)
Ontslagvergoeding na aftrek WAO en AO uitkering€ 232.644,78
2.3.
Bij e-mail van 22 juni 2015 heeft [eiseres] aan de HRM-adviseur meegedeeld:
“(…)
Ik heb hierover nagedacht en wil je laten weten dat ik akkoord ga met de vrijwillige vertrekpremie die je mij hebt aangeboden, van 232.644,68 euro bruto. Wil je ok de vrije dagen af laten schrijven die ik nog heb?
(…)
Ik zou het op prijs stellen als je de vaststellingsovereenkomst zo opstelt dat de WW uitkering voor mij veilig gesteld wordt zodat ik hier aanspraak op kan maken
(…)”
De HRM-adviseur heeft hierop geantwoord op dezelfde datum:
“(…)
Dank voor de bevestiging. Ik zal de VSO in orde maken. De opzegtermijn bedraagt 4 maanden. Dit houdt in dat het dienstverband wordt beëindigd per 1 november 2015.
(…)”
2.4.
Bij e-mail van 8 juli 2015 heeft [eiseres] aan FNV meegedeeld:
“(…)
Ik wil je even laten weten dat ik nog steeds geen vaststellingsovereenkomst ontvangen heb, en omdat je het had over 4 maanden opzegtermijn met de einddatum 1 november 2015, lijkt mij het erg krap worden.
(…)”
Op 9 juli 2015 heeft de HRM-adviseur daarop geantwoord:
“(…)
Het klopt dat je nog geen VSO hebt ontvangen. Er is namelijk een probleem met de berekening van je ontslagvergoeding. De berekening die naar jou is gemaild is niet correct. Op dit moment zijn we bezig om een correcte berekening op te stellen. Deze zal leiden tot een lagere ontslagvergoeding.
(…)”
2.5.
FNV heeft vervolgens een nieuwe berekening ontslagvergoeding gezonden met daarin de volgende salarisgegevens:
Salaris gewerkte uren € 767,0
WAO-uitkering € 1.086,63
AO-pensioen € 239,06,
Aanvulling fnv € 698,78
Totaal€ 2.792,37
Maandsalaris€ 2.792,37
Jaarsalaris (all in)€ 39.093,18
(…)
Ontslagvergoeding na aftrek WAO en AO uitkering€ 104.332,05

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis FNV
  • veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 232.644,68, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2015 en de incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dagvaarding;
  • gebiedt zich jegens [eiseres] en de uitkeringsinstanties te gedragen alsof de arbeidsonvereenkomst tussen partijen per 1 november 2015 is geëindigd, op straffe van een dwangsom,
  • veroordeelt tot afgifte van een getuigschrift,
  • veroordeelt tot het verlenen van iedere noodzakelijke medewerking ten einde te bewerkstelligen dat [eiseres] aanspraken op een WW- of andere uitkering krachtens sociale wetgeving geldend kan maken per 1 november 2015, op straffe van een dwangsom,
  • veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij met haar e-mail van 22 juni 2015 het aanbod van FNV in de e-mail van 28 mei 2015 heeft aanvaard, zodat tussen partijen een beëindigingsovereenkomst is gesloten waarin aan [eiseres] een vertrekpremie is toegekend van € 232.644,78. [eiseres] vordert nakoming van deze overeenkomst.
3.3.
FNV betwist het gestelde spoedeisend belang. Inhoudelijk betoogt zij dat er geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. Het in de e-mail van 28 mei 2015 genoemde bedrag berustte op een onjuiste berekening. De wil van FNV was er niet op gericht om een vertrekpremie ter hoogte van dit bedrag aan [eiseres] toe te kennen. Daarom was er volgens FNV geen sprake van een rechtsgeldig aanbod. Nu het volgens FNV gaat om een evidente fout, mocht [eiseres] er niet op vertrouwen dat het aanbod overeenstemde met de wil van FNV.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval geen sprake van onverwijlde spoed die een onmiddellijke voorziening vereist. Vaststaat dat het dienstverband met FNV niet is geëindigd en dat [eiseres] recht heeft op betaling van haar salaris. Gesteld noch gebleken is dat zij in een financiële noodsituatie verkeert. Haar stelling dat zij psychisch dusdanig lijdt onder de onzekerheid over de uitbetaling van de gevorderde vertrekpremie, dat een bodemprocedure niet kan worden afgewacht, heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt.
4.3.
Voorts acht de voorzieningenrechter het onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat FNV gebonden is aan de vermeende beëindigingsovereenkomst. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
4.4.
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Voor een geldig aanbod evenals voor een geldige aanvaarding - beide eenzijdig gerichte rechtshandelingen - is op grond van artikel 3:33 BW vereist dat de wil en de verklaring van degene die aanbiedt en van degene die aanvaardt met elkaar overeenstemmen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat de e-mail van 22 juni 2015 (zie hiervoor in 2.3) van [eiseres] is aan te merken als een rechtsgeldige aanvaarding. FNV heeft dit ook niet gemotiveerd betwist. In de kern gaat het geschil er dan ook om of sprake is van een rechtsgeldig aanbod door FNV. Slechts indien aannemelijk is dat FNV aan [eiseres] een rechtsgeldig aanbod heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst met haar te beëindigen met betaling van de genoemde vertrekpremie, is door aanbod en aanvaarding een beëindigingsovereenkomst tot stand gekomen.
4.5.
Niet in geschil is dat het bruto maandsalaris van [eiseres] € 2.792,37 bedraagt en dat in dit bedrag de aan haar toegekende WAO-uitkering is begrepen. FNV heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het in de e-mail van 28 mei 2015 genoemde bedrag van € 232.644,78 berust op een vergissing, omdat bij de berekening van de vertrekpremie is uitgegaan van een veel hoger bruto maandsalaris (een bedrag van € 4.902,52). [eiseres] heeft dat ook niet gemotiveerd betwist. Nu deze vergissing resulteert in een aanmerkelijk hogere vertrekpremie in plaats van het op basis van het juiste salaris berekende bedrag van € 104.332,05, is het ook aannemelijk dat het in de e-mail genoemde hoge bedrag niet overeenstemde met de wil van FNV.
4.6.
Nu de verklaring van FNV niet overeenstemde met haar wil is er geen rechtsgeldig aanbod gedaan, zodat er geen overeenkomst tot stand is gekomen.
4.7.
Op grond van artikel 3:35 BW is FNV ondanks het ontbreken van een met haar verklaring overeenstemmende wil daar toch aan gebonden, indien [eiseres] gerechtvaardigd op deze verklaring heeft mogen vertrouwen. De vraag is dan ook of [eiseres] op het moment dat zij haar aanvaarding heeft geuit, dus op het moment dat zij de e-mail van 22 juni 2015 verstuurde, er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat zij reageerde op een juist en door FNV gewenst aanbod. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Daarbij is in aanmerking genomen dat bij de beantwoording van die vraag als uitgangspunt heeft te gelden de gemiddelde werknemer met het opleidingsniveau als dat van [eiseres] . Van een dergelijke werknemer mag worden verwacht dat hij zich bezint over een door de werkgever gedaan voorstel tot het beëindigen van de arbeidsrelatie met toekenning van een vertrekpremie en zich in dat kader globaal een voorstelling maakt van de hoogte daarvan. In dit geval sprong in de onjuiste berekening het bruto maandsalaris van € 4.902,52 onmiddellijk in het oog, omdat dit bedrag vet gedrukt was. Dat [eiseres] niet op de hoogte was van de finesses van de “kantonrechtersformule” en de daarbij gehanteerde uitgangspunten doet niet af aan het feit dat zij twijfels diende te hebben over de voor de berekening belangrijkste factor (het bruto salaris) die haar wél bekend was of kon zijn. Onder deze omstandigheden had [eiseres] moeten begrijpen dat de berekening, die was gebaseerd op een bruto maandsalaris dat bijna twee keer zo hoog was, op een vergissing berustte. [eiseres] heeft zich, zoals zij ter zitting heeft verklaard, wel degelijk van te voren verdiept in de hoogte van de vertrekpremie en in dat kader zelf al een globale berekening gemaakt. Als het haar niet onmiddellijk duidelijk was dat er sprake was van een vergissing had het grote verschil met haar bruto maandsalaris twijfel bij [eiseres] moeten oproepen en had zij daarover vragen kunnen stellen. Het betoog van [eiseres] dat het hoge salaris bij haar geen vragen opriep, omdat FNV had toegezegd bij de vertrekpremie rekening te houden met de omstandigheid dat zij een WAO-uitkering ontving, treft geen doel. FNV heeft naar voren gebracht dat de toezegging dat rekening wordt gehouden met de WAO-situatie wel is nagekomen, nu de berekening van de vertrekpremie is gebaseerd op het bruto maandsalaris dat zowel de beloning voor de gewerkte uren als het bedrag van de WAO-uitkering omvat. In hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond om te twijfelen aan de door FNV gegeven toelichting. Het kennelijk door [eiseres] gehanteerde uitgangspunt dat de toezegging van FNV inhield dat aan haar, vanwege haar WAO-situatie, een aanmerkelijk hogere vertrekpremie zou worden toegekend dan waar zij op basis van haar bruto maandsalaris recht op zou hebben, is niet realistisch.
4.8.
[eiseres] heeft zich er op beroepen dat FNV niet heeft geprotesteerd toen zij in haar e-mail van 22 juni 2015 het bedrag heeft herhaald en ook daarna stappen heeft genomen en berichten heeft gestuurd wat bij haar het vertrouwen heeft opgeroepen dat de vertrekpremie was overeengekomen. [eiseres] noemt in dit verband de mededeling door de HRM-adviseur dat een vaststellingsovereenkomst zal worden opgesteld en dat het dienstverband per 1 november 2015 zou eindigen, dat [eiseres] op verzoek van de HRM-adviseur een lopende bezwaarprocedure heeft ingetrokken en een mailwisseling over de wijze waarop in het kader van de vertrekregeling zal worden omgegaan met de vrije dagen van [eiseres] . De door [eiseres] genoemde gedragingen van FNV hebben echter allemaal plaatsgevonden ná de aanvaarding door haar. Zoals hiervoor reeds is overwogen moet de vraag of er sprake is van een gerechtvaardigd vertrouwen dat er overeenstemming is tussen de verklaring en de wil, worden beantwoord naar de situatie op het moment van de aanvaarding. Voor de vraag naar het gerechtvaardigd vertrouwen spelen de door [eiseres] genoemde gedragingen van FNV daarom geen rol.
4.9.
Op grond van het vorenstaande is het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de aanvaarding van het aanbod vanwege het ontbreken van een met de verklaring overeenstemmende wil en vanwege het ontbreken van gerechtvaardigd vertrouwen van de kant van [eiseres] niet leidt tot gebondenheid van FNV aan de vermeende beëindigingensovereenkomst. De vorderingen van [eiseres] worden daarom afgewezen.
4.10.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van FNV worden begroot op:
- griffierecht € 3.864,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 4.680,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van FNV tot op heden begroot op € 4.680,00
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2015. [1]

Voetnoten

1.type: SM/4183