ECLI:NL:RBMNE:2015:9205
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging van minderjarige verdachte wegens verjaring
Op 2 december 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1987. De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar vervolging van de verdachte voor twee ten laste gelegde feiten. De verdachte was ten tijde van de feiten, die zich op 22 november 2002 hebben voorgedaan, vijftien jaar oud, waardoor het jeugdstrafrecht van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn voor de ten laste gelegde feiten, conform artikel 70 en 77d van het Wetboek van Strafrecht, tien jaar bedraagt. Dit betekent dat de feiten op respectievelijk 23 november 2012 en 23 november 2008 zijn verjaard, zonder dat er enige daad van vervolging is geweest die deze verjaring heeft gestuit.
De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, vertegenwoordigd door hun advocaat, beoordeeld. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft hen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de geldigheid van de dagvaarding en haar bevoegdheid tot kennisneming van de zaak heeft vastgesteld. De uitspraak benadrukt de toepassing van het jeugdstrafrecht en de gevolgen van verjaring in strafzaken.