ECLI:NL:RBMNE:2015:9204

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
16.705410-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens onvoldoende bewijs van mishandeling en diefstal

Op 23 december 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling en diefstal. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 november 2002 in Hilversum, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken zou zijn geweest bij de mishandeling van een slachtoffer en het wegnemen van zijn goederen. Tijdens de zittingen op 2 en 9 december 2015 is de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.A. Rispens. De officier van justitie, mr. D.M.A. van der Zwan, heeft vrijspraak gevorderd, omdat er onvoldoende wettig bewijs aanwezig was voor de beschuldigingen. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit, met argumenten over de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en het ontbreken van causaal verband tussen het geweld en de diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van de bewijsstukken en verklaringen van getuigen, concludeerde de rechtbank dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de geweldshandelingen of de diefstal. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten. Tevens zijn de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van de hem ten laste gelegde feiten is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.705410-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 december 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek dat laatstelijk heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 2 en 9 december 2015, waarbij de verdachte telkens is verschenen, telkens bijgestaan door mr. H.A. Rispens, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 november 2002 in de gemeente Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (werk)jas en/of een mobiele telefoon en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
(meermalen)
- op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gestompt/geslagen en/of
- op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- door heeft/hebben geschopt/getrapt/geslagen nadat die [slachtoffer] op de grond was gevallen en/of
- die [slachtoffer] (stevig) heeft/hebben vastgepakt en/of
- tegen het portier en/of de auto van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- zodanig voornoemd en/of ander geweld op die [slachtoffer] en diens auto heeft/hebben uitgeoefend dat (aldus) een voor die [slachtoffer] (zeer) stressvolle en/of bedreigende situatie is ontstaan,
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 22 november 2002 in de gemeente Hilversum, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
(meermalen)
- op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gestompt/geslagen en/of
- op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- door heeft/hebben geschopt/getrapt/geslagen nadat die [slachtoffer] op de grond was gevallen en/of
- die [slachtoffer] (stevig) heeft/hebben vastgepakt
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op 22 november 2002 omstreeks 04.40 uur ontvangt de politie een melding over een auto die onbeheerd op de parkeerplaats “de Bosberg” langs de A27 bij Hilversum staat. Ter plaatste staat een Renault Twingo met draaiende motor in de “D” versnelling en eveneens op de handrem. Op het linker portier zijn deuken zichtbaar en er staan schoenafdrukken afkomstig van twee verschillende schoenen op het linker portier. Vlakbij de auto wordt een opengevallen zwarte schoudertas aangetroffen en dichtbij de tas liggen enkele goederen. In de directe nabijheid van de auto wordt vervolgens in een groenstrook het dode lichaam aangetroffen van een man, naar later blijkt [slachtoffer] (verder: het slachtoffer).
Vervolgens is een onderzoek gestart onder de naam “Bosberg”. Uit onderzoek blijkt dat het rijbewijs en de mobiele telefoon van het slachtoffer zijn verdwenen. Ook een (werk)jas van het slachtoffer is verdwenen. Op televisie is tijdens een uitzending van “Opsporing Verzocht” aandacht besteed aan het onderzoek. Uit sectie op het lichaam van het slachtoffer in 2002 is geconcludeerd dat, hoewel het slachtoffer lichte verwondingen heeft, er geen sprake is van een misdrijf, waarop het onderzoek wordt afgesloten.
In maart 2012 ontvangt de politie de volgende CIE informatie: “Op een homo ontmoetingsplaats op of met de naam “de Utrechtse Heuvelrug” hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (fonetisch) uit Lelystad samen met een aantal andere mannen, een man voor dood achtergelaten in zijn auto nadat zij geweld hadden gebruikt tegen deze man. Deze man bleek later te zijn overleden. Dit heeft in 2002 plaatsgevonden.”
Bij de sectie op het slachtoffer in 2002 zijn bij de nagels van het slachtoffer sporen veiliggesteld, maar die zijn toen niet nader onderzocht. Naar aanleiding van de CIE informatie zijn die sporen ingezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI). Bij de sporen van de nageldeel van de rechterhand van slachtoffer is een DNA mengprofiel aangetroffen afkomstig van twee personen, te weten één van het slachtoffer en het ander van een persoon genaamd [medeverdachte 2] . Door de CIE informatie en de nieuwe inventarisatie van alle forensische sporen is het onderzoek “Bosberg” als zogenaamde ‘cold case’ heropend. Op 13 januari 2015 is voor de tweede maal tijdens een uitzending van “Opsporing Verzocht” aandacht besteed aan het onderzoek. Nader onderzoek leidt daarop tot de aanhouding van de verdachten [medeverdachte 2] op 20 januari 2015 en [medeverdachte 1] op 27 januari 2015. Naar aanleiding van de verschillende verdachten- en getuigenverhoren zijn [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] tevens als verdachten aangemerkt en aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde, aangezien onvoldoende wettig bewijs aanwezig is voor het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Er lijkt een situatie te zijn geweest waarin na het gebruik van geweld tegen het slachtoffer en passant goederen zijn weggenomen, zodat geen causaal verband bestaat tussen dat geweld en de diefstal. Evenmin blijkt dat verdachte goederen heeft weggenomen dan wel dat sprake is van medeplegen.
Feit 2.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat, hoewel wettig bewijs aanwezig is, onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte betrokkenheid had bij het slaan en schoppen tegen het slachtoffer. De officier van justitie heeft derhalve vrijspraak van het ten laste gelegde gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 en 2.
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft daartoe bepleit, kort weergegeven, dat de betrouwbaarheid van verklaringen moeilijk te bepalen is door het tijdsverloop, bronverwarring (moeilijk is te reconstrueren of herinneringen over de gebeurtenis gebaseerd zijn op de eigen waarnemingen of zijn beïnvloed door mediaberichtgeving zoals “Opsporing Verzocht”) en zogenaamde ‘outcome-bias’ (herinneringen aan een gebeurtenis worden aangevuld aan het resultaat). De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] illustreert deze problemen. De verklaringen van verdachte, te weten dat hij geen betrokkenheid had bij het ten laste gelegde, vindt ondersteuning in de verklaring van [getuige] .
De raadsman heeft verder bepleit dat er geen causaal verband bestaat tussen het geweld en het overlijden van het slachtoffer, gelet op de bevindingen van het NFI met betrekking tot de sectie op het lichaam alsmede het nadere NFI rapport van 20 augustus 2015. Er blijkt immers niet van een niet-natuurlijk overlijden. Het letsel aan het been van het slachtoffer is verder op een ander tijdstip ontstaan.
De raadsman heeft voorts bepleit dat uit het dossier niet blijkt van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Niet blijkt dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman ter aanvulling bepleit dat
onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening als pleger dan wel als medepleger. Voorts blijkt niet dat er een relatie is tussen het (vermeende) toegepaste geweld en het oogmerk van wegneming van goederen van het slachtoffer.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Uit gesprekken met nabestaanden blijkt een aantal persoonlijke goederen niet bij het stoffelijke overschot van het slachtoffer te zijn aangetroffen, te weten een (werk)jas van TNT, een mobiele telefoon en het rijbewijs.
Met betrekking tot deze goederen blijkt uit de verklaringen van verdachte, de medeverdachten en getuige [getuige] het volgende.
[medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben allen verklaard dat [medeverdachte 2] de auto bestuurde. Allen, met uitzondering van [medeverdachte 1] , hebben ook verklaard dat [medeverdachte 1] naast [medeverdachte 2] in de auto zat op de bijrijdersstoel.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij later een rijbewijs in zijn auto vond. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat het rijbewijs onder de bijrijdersstoel is gevonden.
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] in een zwarte tas van het slachtoffer zocht. Verder had [medeverdachte 1] een telefoon en een jas gepakt en had die in de auto voor zijn voeten gelegd.
[getuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] haar vertelde dat zij de jas met daarin de telefoon en een rijbewijs van het slachtoffer hadden meegenomen. De jas was weggegooid. [medeverdachte 2] had het rijbewijs meegenomen en [medeverdachte 1] de telefoon.
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat er sprake is van een wegnemingshandeling door verdachte dan wel dat hij oogmerk had op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van goederen van het slachtoffer. Tevens blijkt niet van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer medeverdachten gericht op de diefstal. Voorts blijkt niet dan wel onvoldoende dat het tegen het slachtoffer gebruikte geweld was gericht op de diefstal.
De rechtbank zal verdachte derhalve van het ten laste gelegde vrijspreken in verban met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Feit 2.
Uit de verklaring van [medeverdachte 3] blijkt dat hij in de auto bleef met [medeverdachte 4] en dat zich mogelijk achter de auto een gevecht heeft voorgedaan, maar concrete geweldshandelingen heeft hij niet waargenomen.
Uit de verklaring van [medeverdachte 4] blijkt dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] terug naar de auto kwamen nadat hij geschreeuw hoorde. De jongens sloegen het slachtoffer in elkaar. [medeverdachte 4] heeft niets verklaard omtrent de geweldshandelingen die specifiek door verdachte zouden zijn verricht.
Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat [medeverdachte 2] haar vertelde dat hij en [medeverdachte 1] het slachtoffer hadden geslagen en geschopt. Zij heeft niets verklaard omtrent de rol van verdachte.
[medeverdachte 1] heeft enkel verklaard dat hij zag dat [medeverdachte 2] een handgemeen met het slachtoffer had en dat hij niet weet waar de andere aanwezigen zich bevonden.
Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] blijkt dat allen in gevecht waren met het slachtoffer en dat hij heeft ingegrepen om het gevecht te stoppen. Hij kan echter niet zeggen wie geweldshandelingen heeft verricht. [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat het zou kunnen dat niet iedereen de auto heeft verlaten, maar dat hijzelf, [medeverdachte 1] en verdachte de auto wel hebben verlaten.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij de auto stond en niet heeft deelgenomen aan een gevecht. Verdachte heeft voorts verklaard dat er een gevecht ontstond tussen [medeverdachte 1] en het slachtoffer. Vervolgens begon [medeverdachte 2] eveneens met het slachtoffer te vechten. [medeverdachte 3] heeft zich met het gevecht bemoeid. Uit zijn verklaring blijkt echter niet welke handelingen [medeverdachte 3] zou hebben verricht.
Gelet op voornoemde van elkaar afwijkende verklaringen omtrent de rol van verdachte heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte geweld heeft gebezigd jegens het slachtoffer. Los daarvan blijkt niet welke specifieke handelingen door verdachte zijn verricht. Ook blijkt niet van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank zal verdachte derhalve van het ten laste gelegde vrijspreken. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de bespreking van de dood van het slachtoffer.

5.DE BENADEELDE PARTIJEN

Voor aanvang van de terechtzitting hebben respectievelijk [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] – allen daartoe vertegenwoordigd door mr. L.T.G. van Engelen, advocaat te Wageningen – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partijen begroot op een bedrag van respectievelijk € 27.386,52, € 21.124,45 en € 34.452,47.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] dienen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien de verdachte van het hem ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 en 2 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[benadeelde 2]
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 2] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[benadeelde 3]
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 3] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. H. Vegter en mr. B. Fijnheer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2015.