ECLI:NL:RBMNE:2015:9201

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
16.706527-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met dodelijke afloop op parkeerplaats in Hilversum

Op 22 november 2002 vond er op een parkeerplaats in Hilversum een gewelddadig voorval plaats waarbij de verdachte, samen met anderen, het slachtoffer zwaar mishandelde. Het slachtoffer overleed later aan de gevolgen van zijn reeds bestaande hartproblemen, maar de rechtbank oordeelde dat het geweld van de verdachte en zijn mededaders een aanzienlijke kans op zwaar lichamelijk letsel met de dood tot gevolg met zich meebracht. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met opzet de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt, maar dat het geweld wel degelijk heeft bijgedragen aan de fatale afloop. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van diefstal, omdat er onvoldoende bewijs was voor het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De zaak werd behandeld in de rechtbank Midden-Nederland, waar de verdachte bijgestaan werd door zijn advocaat. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, en de rechtbank volgde dit advies, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.706527-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 december 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] [woonplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek dat laatstelijk heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 2 en 9 december 2015, waarbij de verdachte telkens is verschenen, telkens bijgestaan door mr. M.A.C. van Vuuren, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 november 2002 in de gemeente Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (werk)jas en/of een mobiele telefoon en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
(meermalen)
- op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gestompt/geslagen en/of
- op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- door heeft/hebben geschopt/getrapt/geslagen nadat die [slachtoffer] op de grond was gevallen en/of
- die [slachtoffer] (stevig) heeft/hebben vastgepakt en/of
- tegen het portier en/of de auto van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- zodanig voornoemd en/of ander geweld op die [slachtoffer] en diens auto heeft/hebben uitgeoefend dat (aldus) een voor die [slachtoffer] (zeer) stressvolle en/of bedreigende situatie is ontstaan,
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 22 november 2002 in de gemeente Hilversum, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
(meermalen)
- op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gestompt/geslagen en/of
- op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- door heeft/hebben geschopt/getrapt/geslagen nadat die [slachtoffer] op de grond was gevallen en/of
- die [slachtoffer] (stevig) heeft/hebben vastgepakt
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op 22 november 2002 omstreeks 04.40 uur ontvangt de politie een melding van een auto die onbeheerd op de parkeerplaats “de Bosberg” langs de A27 bij Hilversum staat. Ter plaatste staat een Renault Twingo met draaiende motor in de “D” versnelling en eveneens op de handrem. Op het linker portier zijn deuken zichtbaar en er staan schoenafdrukken afkomstig van twee verschillende schoenen op het linker portier. Vlakbij de auto is een opengevallen zwarte schoudertas aangetroffen en dichtbij de tas liggen enkele goederen. In de directe nabijheid van de auto wordt vervolgens in een groenstrook het dode lichaam aangetroffen van een man, naar later blijkt [slachtoffer] (verder: het slachtoffer).
Vervolgens is een onderzoek gestart onder de naam “Bosberg”. Uit onderzoek blijkt dat het rijbewijs en de mobiele telefoon van het slachtoffer zijn verdwenen. Ook een (werk)jas van het slachtoffer is verdwenen. Op televisie is tijdens een uitzending van “Opsporing Verzocht” aandacht besteed aan het onderzoek. Uit sectie op het lichaam van het slachtoffer in 2002 is geconcludeerd dat, hoewel het slachtoffer lichte verwondingen heeft, er geen sprake is van een misdrijf, waarop het onderzoek wordt afgesloten.
In maart 2012 ontvangt de politie de volgende CIE informatie: “Op een homo ontmoetingsplaats op of met de naam “de Utrechtse Heuvelrug” hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] (fonetisch) uit Lelystad samen met een aantal andere mannen, een man voor dood achtergelaten in zijn auto nadat zij geweld hadden gebruikt tegen deze man. Deze man bleek later te zijn overleden. Dit heeft in 2002 plaatsgevonden.”
Bij de sectie op het slachtoffer in 2002 zijn bij de nagels van het slachtoffer sporen veiliggesteld, maar deze sporen zijn toen niet nader onderzocht. Naar aanleiding van de CIE informatie zijn die sporen ingezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI). Bij de sporen van de nageldeel van de rechterhand van slachtoffer is een DNA mengprofiel aangetroffen afkomstig van twee personen, te weten één van het slachtoffer en het ander van een persoon genaamd [verdachte] . Door de CIE informatie en de nieuwe inventarisatie van alle forensische sporen is het onderzoek “Bosberg” als zogenaamde ‘cold case’ heropend. Op 13 januari 2015 is voor de tweede maal tijdens een uitzending van “Opsporing Verzocht” aandacht besteed aan het onderzoek. Nader onderzoek leidt daarop tot de aanhouding van de verdachten [verdachte] op 20 januari 2015 en [medeverdachte 1] op 27 januari 2015. Naar aanleiding van de verschillende verdachten- en getuigenverhoren zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] tevens als verdachten aangemerkt en aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde, aangezien onvoldoende wettig bewijs aanwezig is voor het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Er lijkt een situatie te zijn geweest waarin na het gebruiken van geweld tegen het slachtoffer en passant enige goederen zijn weggenomen, derhalve is er geen causaal verband tussen het gebezigde geweld en de diefstal. Evenmin blijkt dat verdachte goederen heeft weggenomen dan wel dat er sprake is van medeplegen.
Feit 2.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaringen van [getuige 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en het aantreffen van DNA van verdachte onder de nagel van het slachtoffer. Uit deze bewijsmiddelen blijkt voldoende dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] het slachtoffer hebben geschopt en geslagen tegen het hoofd en lichaam, ook nadat het slachtoffer op de grond lag, waardoor een zeer stressvolle en bedreigende situatie voor het slachtoffer is ontstaan. Door aldus te handelen hebben verdachte en [medeverdachte 1] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Het geweld veroorzaakte hevige stress als gevolg waarvan het slachtoffer kwam te overlijden, zodat causaal verband bestaat tussen het overlijden en het gebruikte geweld. De ziekelijke afwijking van het hart van het slachtoffer doet aan dit causale verband niet af.
Het standpunt van de verdediging
Algemeen.
De raadsman heeft bepleit dat er geen causaal verband bestaat tussen het geweld en het overlijden van het slachtoffer, gelet op de bevindingen van het NFI met betrekking tot de sectie op het lichaam van het slachtoffer alsmede het nadere NFI rapport van 20 augustus 2015. Het geconstateerde letsel bij het slachtoffer was gering en onduidelijk is hoe en op welk moment dit is ontstaan. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het ten laste gelegde voor zover dit ziet op het ten gevolge hebben van de dood van het slachtoffer.
Het aantreffen van DNA van verdachte op het slachtoffer levert geen bewijs voor het ten laste gelegde, aangezien niet blijkt op welke wijze het DNA is achtergelaten.
De raadsman heeft verder bepleit dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] als onbetrouwbaar uitgesloten dienen te worden van het bewijs. De verklaringen van deze getuigen en die van verdachte en zijn medeverdachten zijn inconsistent, tegenstrijdig en niet eenduidig. De raadsman heeft voor de (on)betrouwbaarheid van getuigenverklaringen gewezen op de werking van het geheugen in combinatie met het tijdsverloop, de berichtgeving in de media, het bekijken van de uitzending van “Opsporing Verzocht”, de (geringe) intelligentie en de inkleuring van het geheugen doordat achteraf blijkt dat het slachtoffer is overleden.
Feit 1.
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, aangezien onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening als pleger dan wel als medepleger. Voorts blijkt niet dat er een relatie is tussen het (vermeende) toegepaste geweld en het oogmerk van wegneming van goederen van het slachtoffer.
Feit 2.
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Niet wettig en overtuigend bewezen kan worden wie van de verdachten welke geweldshandelingen heeft verricht en waar het slachtoffer is geraakt. De letselbeschrijving geeft hieromtrent geen uitsluitsel. Daarbij komt dat de in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen niet bewust de aanmerkelijke kans opleveren dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Uit gesprekken met nabestaanden blijkt een aantal persoonlijke goederen niet bij het stoffelijke overschot van het slachtoffer zijn aangetroffen, te weten een (werk)jas van TNT, een mobiele telefoon en het rijbewijs.
Met betrekking tot deze goederen blijkt uit de verklaringen van verdachte, de medeverdachten en getuige [getuige 1] het volgende.
[verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben allen verklaard dat [verdachte] de auto bestuurde. Allen, met uitzondering van [medeverdachte 1] , hebben ook verklaard dat [medeverdachte 1] naast [verdachte] in de auto zat op de bijrijdersstoel.
[verdachte] heeft verklaard dat hij een rijbewijs in zijn auto vond. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat het rijbewijs onder de bijrijdersstoel is gevonden.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] in een zwarte tas van het slachtoffer had gezocht. Verder had [medeverdachte 1] een telefoon en een jas gepakt en gelegd in de auto voor zijn voeten.
[getuige 1] heeft verklaard dat [verdachte] haar vertelde dat zij de jas met daarin de telefoon en een rijbewijs van het slachtoffer hadden meegenomen. De jas was weggegooid. [verdachte] had het rijbewijs meegenomen en [medeverdachte 1] de telefoon.
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat er sprake is van een wegnemingshandeling door verdachte dan wel dat hij oogmerk had op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van goederen van het slachtoffer. Op basis van de bewijsmiddelen is niet uitgesloten dat verdachte het rijbewijs in zijn auto heeft gevonden. Tevens blijkt niet van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen gericht op de diefstal. Voorts blijkt niet dan wel onvoldoende dat het tegen het slachtoffer gebezigd geweld was gericht op de diefstal.
De rechtbank zal verdachte derhalve van het ten laste gelegde vrijspreken in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Feit 2.
Het aanzienlijke tijdsverloop is van negatieve invloed op het menselijke geheugen en op de mogelijkheden relevante (ontlastende) informatie te produceren. De rechtbank zal daarom bij de waardering van het bewijs in de vorm van de verscheidene verklaringen van de verdachte en medeverdachten en diverse getuigen terughoudendheid en grote behoedzaamheid betrachten ten aanzien van die verklaringen. Dit uitgangspunt brengt met zich mee dat voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten voldoende objectief steunbewijs zal worden vereist, dat ziet op de specifieke rol van de betreffende verdachte.
Uit de verklaring van [verdachte] blijkt het volgende. “Ik kan me herinneren wat ik aan [getuige 1] verteld heb, dat ik ze uit elkaar getrokken heb en ik heb zelf ook klappen gehad, ik heb niet bewust klappen gegeven, ik ben weggelopen naar de auto, je kijkt om en je ziet drie mensen hard lopen, ik ben ook op de grond terecht gekomen, ik zie de vierde man ook hard lopen, dat was het.”(…) Ik heb geholpen qua uit elkaar trekken, ik heb klappen gekregen, ik weet niet van wie en ik heb op de grond gelegen, in de berm. [1] (…) Ik was zelf ook bont en blauw. Ik heb zelf ook klappen gekregen, ik heb zelf ook op diegene gelegen, op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en die anderen, en op die andere man, het ging er hard aan toe, je kreeg de ene na de andere klap, je pakt diegene ook vast, niet dat het gemoed danig is geweest maar het moet wel naar voren komen vind ik, ik ben erheen gegaan niet om een stel poten te rammen, tel dat je zelf ook in zo’n situatie zit, je hebt ze uit elkaar getrokken, ik heb ook mensen beet moeten pakken dus dat ging hardhandig.” [2]
Op de vraag wat [medeverdachte 1] deed verklaart [verdachte] “Hij heeft ook lopen rammen (…) het kan schoppen of slaan geweest zijn.” [3] Nadien verklaart [verdachte] op de vraag wat [medeverdachte 1] aan het doen was: “Net zoveel als de anderen, slaan of schoppen, het is allemaal op elkaar, het is donker, je kan niet zien waar die hand of die voet gaat, sorry dat kan niet.” [4] Verder heeft hij verklaard: “Nee, tot ik thuis kwam en zag dat ik zelf bont en blauw was en hoe mijn kleren eruit zagen, toen heb ik nog wel even stil gestaan en lopen schrikken en gedacht het is niet zacht gegaan want kijk hoe ik er zelf uit zie, daar heb ik bij stil gestaan.” [5] Tenslotte: “Ik heb gereden. Ik heb niet geslagen, maar het ging er hard aan toe.” [6]
Tegenover de rechter-commissaris heeft [verdachte] verklaard: “Ik zag ze vechten. U vraagt mij of ik dat nader kan omschrijven. Moeilijk het was donker. U rechter-commissaris vraagt mij of ik hen gezien dat er geslagen is. Ik zag vuisten gaan, ik zag ook schoppen. (…) ik kreeg zelf ook klappen. De volgende dag was ik bont en blauw. (…) Ik heb niet gezien op welk stuk lichaam er werd geschopt en geslagen.” [7]
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt het volgende. Op de vraag: “Je had het ook over schoppen, hoe ging dat, wat heb je daarvan gezien?” verklaart [medeverdachte 1] : “Ja slaan en schoppen, als je hem oppakt en je geeft hem weer een schop, of die man komt overeind en je geeft hem weer een schop dat [verdachte] onderop lag of noem maar op.” [8] Voorts blijkt dat met hannesen [medeverdachte 1] bedoelt “dat hij aan het stoeien was. (…) Ja…uh….geschreeuw en [verdachte] die zat bovenop en zat te hannesen…” [9]
Voorts verklaart hij dat de knokpartij op de Bosberg anders was dan alle knokpartijen. “Ja dit is erger uit de hand gelopen. Ja anders was gewoon een paar mepjes verkopen en klaar. Dit was slaan, schoppen. En dat je veel later te horen krijgt dat hij dan overleden is. (…) ik heb nog nooit zulke knokpartijen meegemaakt.” [10]
Uit de verklaring van [medeverdachte 3] [11] blijkt dat hij bij de auto stond en niet heeft deelgenomen aan het gevecht. [medeverdachte 3] heeft voorts verklaard dat er een gevecht ontstond tussen [medeverdachte 1] en het slachtoffer. Vervolgens begon [verdachte] eveneens met het slachtoffer te vechten. [medeverdachte 2] heeft zich met het gevecht bemoeid. Uit zijn verklaring blijkt echter niet welke geweldshandelingen zijn verricht: “Het was een echt gevecht. Ze waren ook nog een keer gevallen.”
Uit de verklaringen van [getuige 1] blijkt dat [verdachte] haar vertelde dat hij iemand uit de auto had getrokken en in elkaar had geslagen voor de fun. [12] “Een van hen, volgens mij is dat de man die ik me niet precies kan herinneren, ging voor de auto van het slachtoffer staan. [verdachte] en [medeverdachte 1] schopten tegen de deur totdat het slachtoffer er uit kwam. Het slachtoffer deed de deur op slot, zo vertelde [verdachte] dat. Op een gegeven moment stapte het slachtoffer uit. Toen hebben ze, dan bedoel ik [verdachte] en [medeverdachte 1] , hem geslagen en geschopt. [13]
Op de vraag wat [verdachte] precies heeft gezegd over wat er is gebeurd heeft [getuige 1] tegenover de rechter-commissaris verklaard: “Dat zij een man flink in elkaar hebben gerost met zijn allen en dat zij hem voor dood achterlieten.” [14]
Uit de verklaring van [medeverdachte 4] blijkt dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] terug naar de auto kwamen nadat hij geschreeuw hoorde. De jongens sloegen het slachtoffer in elkaar. [15] “Aan verdachte wordt gevraagd wie er nou heeft geslagen. Verdachte geeft aan dat dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] waren, die waren helemaal gek. Ze sprongen er met z’n drieën op.” [16]
Bij de rechter-commissaris verklaart [medeverdachte 4] dat hij de jongens niet meer wilde zien vanwege wat er gebeurd was dat die man in elkaar was geslagen. [17]
Uit het sectierapport blijkt dat het volgende letsel bij het slachtoffer geconstateerd is: onder meer gering oppervlakkige huidletsels onder meer ter plaatse van de linkerzijde van het voorhoofd, onder de rechter wenkbrauw, rechterwang en kinpunt. Onderhuidse bloeduitstortingen linkerzijde hoofd (voorhoofd, linkerslaapspier en meer kruinwaarts). [18]
Op een afstand van ongeveer twee meter van de auto van het slachtoffer heeft de politie drie sleutelbossen gevonden. [19] Op een afstand van ongeveer tien meter van die auto lag een zwarte schoudertas. Uit deze tas waren verschillende goederen gevallen. [20] Uit de verklaringen van [medeverdachte 3] [21] en [getuige 3] [22] volgt dat de tas en de sleutels van het slachtoffer waren.
De verklaringen van de getuigen zoals hiervoor omschreven komen in grote lijnen overeen.
De verklaring van [getuige 1] dat [verdachte] en [medeverdachte 1] tegen de deur van de auto hebben geschopt, wordt voorts ondersteund door het objectief vastgestelde feit dat op het linker portier van de auto van het slachtoffer schoenafdrukken zijn gevonden afkomstig van twee verschillende schoenen. Er zijn geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen op vorengenoemde punten. Uit de omschrijvingen van de mishandeling van het slachtoffer volgt dat ten minste drie man op agressieve wijze fors geweld toegepast hebben tegen het slachtoffer door hem meermalen te schoppen en met de vuist te slaan. De vaststellingen met betrekking tot de tas en de sleutels van het slachtoffer onderstrepen die agressie. Uit het letsel volgt dat het slachtoffer al dan niet rechtstreeks letsel aan het hoofd door dat geweld opgelopen heeft. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verdachte en zijn mededaders de aanmerkelijke kans aanvaard hebben dat het slachtoffer door dat geweld zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Over de dood van het slachtoffer overweegt de rechtbank als volgt.
De conclusies van de patholoog-anatoom Dr. R. Visser in zijn sectierapport d.d. 27 november 2002 [23] met betrekking tot de oorzaak van de dood van het slachtoffer luiden: “Het intreden van de dood kan verklaard worden op basis van decompensatie van het hart, bijvoorbeeld hartritmestoornissen (z.g. “ hartdood” ). Een andere ziekelijke of door inwerking van uitwendig mechanisch geweld opgeleverde doodsoorzaak was niet aanwijsbaar. Het is mogelijk dat er een stresserende aanleiding was voor het luxeren van de hartritmestoornissen, zoals bijvoorbeeld een verkeersituatie met onwelwording als gevolg of bijvoorbeeld bedreiging.” (…) Bij [slachtoffer] , oud 53 jaren, kon het intreden van de dood worden verklaard op basis van ernstig hartlijden en tekenen van hartfalen (z.g.” Hartdood”).”
De deskundige D. Botter, forensisch arts KNMG, beantwoordt in zijn rapport van 20 augustus 2015 [24] de vraag “In welke mate is stress van invloed geweest of kan stress van invloed zijn geweest bij het overlijden van de heer [slachtoffer] gelet op diens toestand” als volgt: “ Of in de onderhavige casus stress een causale rol heeft gespeeld, en van welke vorm(en) sprake is geweest, valt op grond van de (forensisch) medische bevindingen niet met zekerheid te concluderen. Uit een veelheid van medisch wetenschappelijke publicaties blijkt dat zowel psychische als fysieke stress al dan niet fatale complicaties kunnen uitlokken bij patiënten met hartaandoeningen. Gezien de vindingssituatie van betrokkene moet het mogelijk worden geacht dat er voorafgaand aan het overlijden sprake is geweest van (hevige) stress. Deze stress kan zowel endogeen als exogeen van aard zijn geweest, bijvoorbeeld:
  • stress door gewaarwording van complicaties van de ziekte (onwelwording, pijnklachten op de borst, benauwdheid door hartfalen, ervaring doodsangst) en/of
  • exogene fysieke en/of psychische stress, bijvoorbeeld in het kader van en ruzie of (dreigend) fysiek geweldsincident.
Gezien de langdurige aanwezige pre-existente ziekelijke toestand van het hart moet het zeer wel mogelijk worden geacht dat de fatale complicaties ‘ spontaan’ zijn opgetreden, zonder exogene luxerende bijdrage. Opgemerkt wordt dat bij een hartinfarct psychotisch ziektegedrag kan optreden, waardoor de plaats van het incident mij of meer ernstige verstoring kan tonen, soms gelijkend op de plaats van een geweldsdelict.”
Op grond van deze rapporten kan het tegen het slachtoffer toegepaste geweld niet aangewezen worden als de oorzaak van zijn dood.
De rechtbank begrijpt de conclusies van de twee voornoemde rapporten echter wel zo dat het veroorzaken van stress een doorslaggevende rol gespeeld kan hebben bij het overlijden van het slachtoffer. Daarnaast stelt de rechtbank aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en zijn mededaders door het slachtoffer te slaan en te schoppen een voor het slachtoffer zeer stressvolle situatie hebben doen ontstaan. De rechtbank acht het bovendien hoogst onwaarschijnlijk dat het slachtoffer overleden is ten gevolge van spontaan opgetreden fatale complicaties bij zijn hartaandoeningen, omdat die complicaties zich dan voor gedaan moeten hebben juist op het moment dat verdachte en zijn mededaders geweld tegen het slachtoffer toepasten. Naar algemene ervaringsregels is een forse mishandeling een voor het slachtoffer zeer stressvolle gebeurtenis, die voor dat slachtoffer fatale gevolgen kan hebben, ook – in tegenstelling tot hetgeen de verdediging op dit punt aangevoerd heeft – zonder dat het slachtoffer bejaard is. Het overlijden van het slachtoffer kan dan ook redelijkerwijs toegerekend worden aan het gewelddadig gedrag van verdachte en zijn mededaders, omdat dat geweld een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die hebben geleid tot de dood van het slachtoffer en het aannemelijk is dat de dood van het slachtoffer met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door het door verdachte en zijn mededaders toegepaste geweld is veroorzaakt. De omstandigheid dat het slachtoffer leed aan hartaandoeningen en dit bij verdachte niet bekend was kan aan de toerekening van de dood van het slachtoffer aan verdachte niet af doen, aangezien de specifieke gezondheidstoestand van iemand tegen wie geweld gebruikt wordt in de risicosfeer valt van degene die dat geweld bezigt.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
2.
hij op 22 november 2002 in de gemeente Hilversum, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
(meermalen)
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gestompt/geslagen en
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Van het onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 2.
Medeplegen van poging tot zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aansluiting te zoeken bij een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 september 2014 , ECLI:NL:RBME:2014:3565. Ook moet gekeken worden naar het tijdsverloop.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de hoogte van de straf zal de rechtbank rekening houden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling die de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. Hij heeft samen met anderen in de nachtelijke uren op een afgelegen parkeerplaats grof geweld uitgeoefend op het slachtoffer. De onzekerheid over wat er met hem ging gebeuren op het moment dat verdachte en zijn medeverdachten dit geweld uitoefenden, moet enorm beangstigend zijn geweest. Dat het slachtoffer is overleden aan ernstig hartlijden en tekenen van hartfalen kan aan verdachte, van wie niet te zeggen is dat hij uit was op de dood van het slachtoffer, wel worden toegerekend.
De gewelddadigheden en de dood van het slachtoffer hebben onherstelbaar persoonlijk leed teweeggebracht voor zijn familie en naaste omgeving. Gedurende een lange periode hebben zij niet geweten wat hun dierbare precies is overkomen. Ook nu nog heeft verdachte geen volledige openheid van zaken gegeven. Een dergelijk feit brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 22 april 2015 en het voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever van 26 november 2015.
Uit een op naam van verdachte gesteld uittreksel justitiële documentatie van 17 maart 2015 blijkt voorts dat hij tijdens het plegen van het misdrijf niet eerder is veroordeeld wegens een soortgelijk strafbaar feit.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank voorts acht geslagen op rechterlijke uitspraken uit die tijd met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Uit het eerder genoemde voortgangsverslag blijkt dat verdachte begeleiding krijgt van de Stichting Evangelisch Begeleid Wonen. Het gaat om praktische en psychische ondersteuning De rechtbank ziet om die reden geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zoals door de reclassering is geadviseerd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden.

9.VOORLOPIGE HECHTENIS

De rechtbank zal de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen, nu daarvoor geen gronden meer bestaan. De rechtbank merkt daarbij op dat de grond als bedoeld in artikel 67a, tweede lid onder 1°(12-jaarsfeit en geschokte rechtsorde) zich niet meer voordoet, nu het feit waarvoor verdachte veroordeeld wordt, bedreigd is met een gevangenisstraf van ten hoogste 10 jaar.

10.DE BENADEELDE PARTIJEN

Voor aanvang van de terechtzitting hebben respectievelijk [getuige 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] – allen daartoe vertegenwoordigd door mr. L.T.G. van Engelen, advocaat te Wageningen – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partijen begroot op een bedrag van respectievelijk € 27.386,52, € 21.124,45 en € 34.452,47.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Mr. L.T.G. van Engelen heeft namens de benadeelde partijen een vordering tot schadevergoeding ingediend. De vorderingen zien op schadevergoeding op gederfd levensonderhoud ten gevolge van het overlijden van [slachtoffer] . Ter onderbouwing daarvan heeft hij een rapportage van Laumen Expertise aan de vordering gehecht. Deze rapportage bestaat uit uitgangspunten (43 blz.), bijlagen (146 blz.) en specifieke berekeningen (113 blz.). De raadsman heeft deze vordering met onderbouwing eerst op 2 december 2015 ter terechtzitting ontvangen. De raadsman van verdachte heeft ter zitting van 9 december op de vordering gereageerd. Hij is onvoldoende in de gelegenheid geweest naar voren te brengen hetgeen hij tot verweer tegen de vordering kan aanvoeren.
De rechtbank kan onder die omstandigheden geen beslissing nemen op de vorderingen. Zij acht echter verdere behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding, mede in aanmerking genomen dat dat geding reeds een aanvang genomen heeft ter terechtzitting van 6 mei 2015. De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.

11.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis;
Benadeelde partijen
[getuige 3]
- bepaalt dat de benadeelde partij [getuige 3] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[benadeelde 1]
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[benadeelde 2]
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 2] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. H. Vegter en mr. B. Fijnheer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2015.

Voetnoten

1.Pagina 324.
2.Pagina 325.
3.Pagina 358.
4.Pagina 363.
5.Pagina 365.
6.Pagina 373.
7.Een proces-verbaal verhoor getuige [verdachte] , op 11 juni 2015 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
8.Pagina 404.
9.Pagina 847.
10.Pagina 457.
11.Pagina’s 542 e.v.
12.Pagina 143.
13.Pagina 145.
14.Een proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , op 24 november 2015 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
15.Pagina 487.
16.Pagina 503.
17.Een proces-verbaal verhoor getuige [medeverdachte 4] , op 11 juni 2015 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
18.Bijlagen, pagina 46.
19.Bijlagen, pagina 10.
20.Bijlagen, pagina’s 10 en 15.
21.Pagina 544.
22.Pagina’s 50 en 51.
23.Bijlagen, pagina 46.
24.Een geschrift, te weten een NFI rapport gedateerd 20 augustus 2015, opgesteld door D. Botter, forensisch arts KNMG, pagina’s 8 tot en met 11.