ECLI:NL:RBMNE:2015:9198

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
406153 / HA RK 15-304
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen mr. M. Wolfrat in bestuursrechtelijke procedure

Op 18 december 2015 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker tegen mr. M. Wolfrat, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure met zaaknummer UTR 15/2693. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2015 onzorgvuldig was geweest en dat er geen nieuwe zitting zou plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is, omdat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die na het eerdere wrakingsverzoek aan hem bekend zijn geworden. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die de procedure rondom wrakingsverzoeken regelen. De rechtbank heeft besloten om af te zien van een mondelinge behandeling van het verzoek, omdat het verzoeker niet was toegestaan om opnieuw dezelfde gronden aan te voeren. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat verzoeker misbruik maakt van het wrakingsmiddel, wat leidt tot vertraging van de procedure. De beslissing houdt in dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat een volgend verzoek van verzoeker in dezelfde procedure niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 406153 / HA RK 15-304
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
18 december 2015
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek van 4 november 2015 tegen mr. Wolfrat;
- het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2015;
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op
20 november 2015;
- de beslissing van de wrakingskamer van 4 december 2015, waarbij het verzoek ongegrond is verklaard;
- het volgende wrakingsverzoek tegen mr. Wolfrat van 16 december 2015;
- een e-mail van verzoeker met hierbij gronden van het volgende verzoek.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M. Wolfrat als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 15/2693.
2.2.
Verzoeker heeft per e-mail van 16 december 2015 ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek – kort gezegd – dat hem bekend is geworden dat er geen nieuwe zitting zal plaatsvinden in de zaak met kenmerkt UTR 15/2693 en dat de gang van zaken ten tijde van de behandeling door mr. Wolfrat op 4 november 2015 onzorgvuldig is geweest.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:16, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waar het verzoek op is gegrond aan verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
Artikel 8:16, vierde lid, Awb bepaalt dat een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.3.
In het tweede lid van artikel 8:18 Awb is bepaald dat de verzoeker en de rechter van
wie de wraking is verzocht in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Hiermee is
beoogd verzoekers de gelegenheid te bieden te worden gehoord op de door hen aangevoerde
feiten en omstandigheden op grond waarvan zij menen dat de onpartijdigheid van één of
meer bepaalde rechters in het geding is. Het in deze bepaling opgenomen recht op hoor en
wederhoor is door de wetgever beschouwd als een debat over de gegrondheid van het
verzoek.
3.4.
In het onderhavige geval ziet de rechtbank aanleiding om - in afwijking van het in
artikel 8:18 Awb neergelegde uitgangspunt - uitspraak te doen over het door verzoeker
ingediende wrakingsverzoek zonder dat dit verzoek ter zitting wordt behandeld, gelet op het navolgende.
3.5.
In de wrakingszaak van verzoeker die heeft geleid tot de uitspraak van de wrakingskamer van 4 december 2015 met kenmerk 403556/ HA RK 15-260 stond de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling die op 4 november 2015 in de onder 2.1 vermelde zaak plaatsvond centraal. Dat wrakingsverzoek werd gedaan nadat mr. Wolfrat de mondelinge behandeling had gesloten en de datum van uitspraak op zes weken had bepaald.
Bij beslissing van 4 december 2015 heeft de wrakingskamer dat verzoek ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure met zaaknummer UTR 15/2693 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
3.6.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker thans enkel feiten en omstandigheden die betrekking hebben op diezelfde mondelinge behandeling van 4 november 2015 aan zijn verzoek ten grondslag legt. Aldus is geen sprake van feiten en omstandigheden die pas na het eerdere wrakingsverzoek een verzoeker bekend zijn geworden.
Gelet op het feit dat, zoals ook in het proces-verbaal van de zitting is opgetekend, ten tijde van het eerdere wrakingsverzoek in de zaak reeds een uitspraakdatum was bepaald, is ook het gegeven dat er geen zitting meer komt geen nieuwe omstandigheid in de hiervoor onder 3.2 bedoelde zin.
Voor zover verzoeker zich thans op elementen uit de mondelinge behandeling beroept die hij bij zijn eerdere wrakingsverzoek niet naar voren bracht, stuit het onderhavige verzoek af op het bij 3.1 vermelde tijdigheidsvereiste.
3.7.
Nu hiermee aanstonds duidelijk is dat verzoeker op grond van het vorenstaande niet-ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek, zal zoals hiervoor besproken worden afgezien van een mondelinge behandeling van dit verzoek.
3.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaren.
3.9.
Het feit dat verzoeker al eerder in deze een ongegrond wrakingsverzoek heeft ingediend met een materieel gelijke inhoud als het onderhavige wrakingsverzoek, leidt tot de conclusie dat dat verzoeker het middel tot wraking bij herhaling zonder deugdelijke grondslag inzet. Als gevolg daarvan wordt de voortgang van de procedure ernstig vertraagd. Verzoeker maakt aldus misbruik van het middel tot wraking, een en ander als bedoeld in artikel 8:18, vierde lid, Awb.
De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking in de procedure met zaaknummer UTR 15/2693 niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 15/2693 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak UTR 15/2693 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, en mrs. A. van Dijk en A.M. Koene als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, ondertekend door mr. R.H.M. den Ouden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.