ECLI:NL:RBMNE:2015:9119

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
4263266 UC EXPL 15-10214
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake agentuurovereenkomst in de modebranche met betrekking tot rechtsgeldigheid van de eiseres

In deze zaak, die zich afspeelt in de modebranche, heeft de eiseres, een besloten vennootschap, een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die handelt onder een handelsnaam. De eiseres vordert betaling van een bedrag van € 7.604,16 wegens het niet in acht nemen van een opzegtermijn en een goodwillvergoeding van € 20.102,49, na een mondeling gesloten agentuurovereenkomst die in 2012 is aangegaan en in maart 2014 is opgezegd. De gedaagde betwist echter dat de overeenkomst is gesloten met de eiseres, en stelt dat deze is gesloten met een andere vennootschap. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling de bewijslastverdeling volgens artikel 150 Rv uiteengezet, waarbij de eiseres moet aantonen dat de overeenkomst met de gedaagde is gesloten. De rechter constateert dat er geen bewijsstukken zijn overgelegd die de stelling van de eiseres ondersteunen, en dat de betrokkenheid van de eiseres bij de overeenkomst niet kan worden vastgesteld. De kantonrechter concludeert dat de vordering van de eiseres moet worden afgewezen en dat er aanleiding is om de eiseres in de proceskosten te veroordelen. De zaak wordt aangehouden om de eiseres de gelegenheid te geven om aan te tonen dat zij rechtsgeldig in het geding is verschenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4263266 UC EXPL 15-10214 nig/1449
Vonnis van 23 december 2015
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] B.V. ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.S. de Lint,
tegen:
[gedaagde]
handelend onder de naam [handelsnaam 1] ,
wonende en kantoorhoudende te [woon-/vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.N.A. Buyserd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Deze zaak heeft betrekking op een agentuurovereenkomst in de modebranche, die in 2012 mondeling gesloten is en in maart 2014 met onmiddellijke ingang opgezegd. In verband met die opzegging vordert [bedrijf genaamd eiseres] B.V. nu betaling van € 7.604,16 vanwege het niet in acht nemen van een opzegtermijn en van € 20.102,49 als goodwillvergoeding, met rente en kosten.
2.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] houdt in dat de overeenkomst niet is gesloten tussen [gedaagde] en [bedrijf genaamd eiseres] B.V. , maar tussen [handelsnaam 2] B.V. en [A] .
2.3.
De hoofdregel van bewijslastverdeling, in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), houdt in dat de partij die feiten stelt en die zich beroept op de rechtsgevolgen daarvan, de bewijslast van die feiten heeft. In dit geval is het [bedrijf genaamd eiseres] B.V. die stelt dat zij een agentuurovereenkomst gesloten heeft met [gedaagde] (in persoon) en dat [gedaagde] die heeft opgezegd, en die daaraan een recht op betalingen wil ontlenen door [gedaagde] . Daarom heeft [bedrijf genaamd eiseres] B.V. de bewijslast zowel voor het bestaan van die overeenkomst als voor haar stelling dat die overeenkomst gesloten is tussen haar en [gedaagde] . Het bestaan van de overeenkomst staat op zich niet ter discussie, maar wel dat die gesloten is tussen deze twee partijen. Daarom was het aan [bedrijf genaamd eiseres] B.V. om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat het inderdaad [bedrijf genaamd eiseres] B.V. en [gedaagde] (in persoon) zijn die partij waren bij de agentuurovereenkomst.
2.4.
Van een besloten vennootschap [bedrijf genaamd eiseres] B.V. te [vestigingsplaats] zijn geen bewijsstukken overgelegd. Wel is een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd van [bedrijf genaamd eiseres] B.V. te [vestigingsplaats] , een financiële holding, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] . Bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap is [B] te [woonplaats] .
2.5.
Eiseres wordt in haar processtukken kort aangeduid als ‘ [A] ’. Het gaat om [A] te [woonplaats] . Op het briefpapier van haar facturen staat de naam ‘ [bedrijf genaamd eiseres] ’ (zonder B.V.) met een adres in [vestigingsplaats] en nummer [nummer] bij de Kamer van Koophandel. Het gaat kennelijk om een eenmanszaak.
2.6.
[gedaagde] ( [gedaagde] ) staat sinds 2008 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] met een eenmanszaak in [vestigingsplaats] , met de handelsnamen [handelsnaam 1] , [gedaagde] en [handelsnaam 2] . Zij is tevens bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf X van gedaagde] te [vestigingsplaats] , sinds 1996 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] .
2.7.
Bij repliek heeft [bedrijf genaamd eiseres] B.V. haar standpunt over de vraag wie partij zijn bij de overeenkomst als volgt onderbouwd:
Gelet op het feit dat [A] op verzoek van [gedaagde] handelend onder de naam [handelsnaam 1] haar werkzaamheden als agent heeft verricht, mocht zij erop vertrouwen dat de agentuurovereenkomst ook met [gedaagde] handelend onder de naam [handelsnaam 1] is overeengekomen (…) Gelet op het feit dat [A] al haar agentuurwerkzaamheden laat plaatsvinden via haar besloten vennootschap [bedrijf genaamd eiseres] B.V. heeft genoemde vennootschap ook aan [gedaagde] gefactureerd.
2.8.
Deze toelichting wordt niet ondersteund door de stukken. De overeenkomst is oorspronkelijk mondeling gesloten. In 2013 is een schriftelijke overeenkomst opgesteld, maar om onbekende redenen niet ondertekend. Daarin zijn als partijen genoemd enerzijds [bedrijf X van gedaagde] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam 2] B.V. , en anderzijds [A] , tevens handelend onder de naam [bedrijf genaamd eiseres] B.V. Dat laatste roept vragen op: een besloten vennootschap is een rechtspersoon en dus, anders dan een eenmanszaak, per definitie een ander persoon dan een natuurlijk persoon als [A] . In ieder geval vormt dit stuk geen aanwijzing voor betrokkenheid van [gedaagde] privé. De facturen van [A] staan, zoals gezegd, op briefpapier van [bedrijf genaamd eiseres] (zonder B.V.) in [vestigingsplaats] ; ze zijn gericht aan [handelsnaam 2] B.V. De betalingen waren volgens [A] afkomstig van [handelsnaam 2] BV , [bedrijf X van gedaagde] en [gedaagde] H0. De overgelegde mails en andere correspondentie (waaronder de opzegging) zijn steeds afkomstig van ‘ [gedaagde] , [handelsnaam 2] BV ’, en de eerste correspondentie na opzegging is verstuurd namens ‘ [A] handelend onder de naam [bedrijf genaamd eiseres] ’, aan [handelsnaam 2] B.V.
2.9.
Dat alles wijst niet op een overeenkomst gesloten met [gedaagde] in privé. [bedrijf genaamd eiseres] B.V. biedt ook geen bewijs aan van feiten en omstandigheden waaruit zou blijken dat de overeenkomst gesloten is met [gedaagde] in privé, of dat zij dat gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben. Daarmee is niet voldoende onderbouwd dat [gedaagde] in privé partij was bij de agentuurovereenkomst.
2.10.
Daarnaast bestaat twijfel over de betrokkenheid van de besloten vennootschap [bedrijf genaamd eiseres] B.V. te [vestigingsplaats] . Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt geen relatie tussen die vennootschap en [A] . Ook andere stukken bevatten daarvoor geen aanwijzingen. [bedrijf genaamd eiseres] B.V. heeft daarop mogen reageren, maar hierop geen toelichting gegeven. Daarom kan evenmin worden aangenomen dat [bedrijf genaamd eiseres] B.V. partij is bij de overeenkomst.
2.11.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [bedrijf genaamd eiseres] B.V. tegen [gedaagde] in privé in ieder geval moet worden afgewezen. Er bestaat alle aanleiding om [bedrijf genaamd eiseres] B.V. in de proceskosten te veroordelen. Vanwege het ontbreken van aanwijzingen voor een relatie tussen deze vennootschap en [A] is er echter ook aanleiding om te betwijfelen of [bedrijf genaamd eiseres] B.V. wel rechtsgeldig in het geding verschenen is. De mogelijkheid bestaat dat een eenmanszaak in [vestigingsplaats] verward is met een besloten vennootschap in [vestigingsplaats] .
2.12.
[gedaagde] doet daarom een beroep op artikel 245 Rv:
1. Indien blijkt dat een partij niet bestaat, of dat zij niet rechtsgeldig in het geding is verschenen doordat een daartoe niet bevoegde voor haar is opgetreden of tot het voeren van een geding opdracht heeft gegeven, geschiedt een veroordeling in de kosten, wanneer daartoe aanleiding is, in plaats van ten laste van de partij in naam van wie in rechte is opgetreden, ten laste van de gemachtigde of advocaat van die partij, of van degene die tot het voeren van het geding opdracht heeft gegeven, in het eerste geval onverminderd het verhaal van die advocaat of gemachtigde op zijn opdrachtgever.
2. Alvorens aldus te beslissen, stelt de rechter de betrokkene in de gelegenheid zijn standpunt naar voren te brengen en toe te lichten.
2.13.
Als inderdaad [bedrijf genaamd eiseres] B.V. niet rechtsgeldig in het geding verschenen is, omdat de bestuurder van [bedrijf genaamd eiseres] B.V. geen opdracht gegeven heeft voor deze procedure, is er ook aanleiding om hetzij mr. De Lint, hetzij [A] in de proceskosten te veroordelen. De kantonrechter zal hen de gelegenheid geven om zich daarover uit te laten.
2.14.
Voor vergoeding van de volledige proceskosten, zoals gevorderd, ziet de kantonrechter echter geen aanleiding. De verwarring is mede mogelijk geworden door het feit dat de overeenkomst mondeling gesloten is. Ook de manier waarop [gedaagde] gebruik maakte van handelsnamen kan daarbij een rol gespeeld hebben, waaronder een naam ( [handelsnaam 2] B.V. ) die niet blijkt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel, en een vennootschapsnaam ( [bedrijf genaamd eiseres] B.V. ) als handelsnaam voor [A] in de door [gedaagde] opgestelde agentuurovereenkomst. De kosten zullen daarom op de gebruikelijke manier geliquideerd worden. Over de hoogte daarvan zal te zijner tijd beslist worden.
2.15.
De zaak zal nu worden aangehouden om mr. De Lint en [A] de gelegenheid te geven om te onderbouwen dat [bedrijf genaamd eiseres] B.V. rechtsgeldig in het geding verschenen is en zo niet, om zich uit te laten over de consequenties daarvan. Aangezien de uitkomst hiervan alleen nog relevant is voor de vraag wie van hen in de proceskosten veroordeeld zal worden, is er geen reden voor een reactie daarop van [gedaagde] .

3.De beslissing

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 20 januari 2016 te 9.30 uur, waar mr. De Lint en [A] zich schriftelijk mogen uitlaten over de kwestie aangeduid in 2.13 en 2.15;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015.