RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 november 2015 in de zaak tussen
Stichting flora- en faunabescherming Weesp, te Weesp, eiseres
(gemachtigden: [A] , [B] en mr. A.H. Jonkhoff),
De Staatssecretaris van Economische Zaken, namens deze, de teammanager Juridische Zaken Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, verweerder
(gemachtigde: mr. J.E.W. Tieleman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Stichting Uiteraard Uitermeer, te Weesp
(gemachtigde: [X] , voorzitter)
Bij besluit van 27 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen overtreding van de Flora- en faunawet (Ffw) op Fort Uitermeer te Weesp afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Derde-partij heeft een reactie ingediend.
Deze zaak is gelijktijdig met het beroep met nummer UTR 15/3998 en het verzoek om een voorlopige voorziening met nummer UTR 15/3931 op de zitting van 10 september 2015 behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting toen aangehouden. De tussen partijen ter zitting gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een verkort proces-verbaal van
Eiseres en derde-partij hebben bij brieven van respectievelijk 27 september 2015 en 25 september 2015 nadere reacties ingediend.
Het onderzoek ter zitting is, gelijktijdig met de hiervoor genoemde zaken, voortgezet op
16 oktober 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, vergezeld van [C] van [naam] en [D] van Stichting [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-partij zijn verschenen, gemachtigde, vergezeld van [Y] van [naam] , [Z] van [naam] , [W] en [V] van EcoGroen en [U] , vrijwilliger van derde-partij.
In de genoemde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Fort Uitermeer is gelegen in de gemeente Weesp nabij het Naardermeer en de rivier de Vecht. Het fortterrein grenst aan Natura-2000-gebied en de Ecologische Hoofdstructuur en aan de Gooilandseweg (provinciale weg N236) en de spoorlijn Weesp – Hilversum. Fort Uitermeer is een Rijksmonument en maakt deel uit van de (Oude) Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. De Stelling van Amsterdam is opgenomen op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.
Op het terrein bevinden zich een torenfort, een kanonremise, zeven munitiemagazijnen (“plofhuisjes”), een manschappenverblijf, een beheerderswoning en een “wegensteunpunt”. Fort Uitermeer wordt omringd door een gracht. De gracht staat in verbinding met de
’s-Gravenlandsevaart en de rivier de Vecht.
De provincie Noord-Holland is eigenaar van Fort Uitermeer. Tot 1995 was Fort Uitermeer niet toegankelijk voor publiek. Sinds 1995 was het fortterrein grotendeels buiten gebruik; slechts een klein deel van het terrein is omgebouwd tot steunpunt van provinciale wegenbeheerders. Natuurbeheer heeft in die jaren niet plaatsgevonden. In de periode 2004 – 2007 heeft de provincie Noord-Holland het torenfort geconsolideerd en de oorspronkelijke slotgracht uitgegraven. Daartoe heeft de provincie Noord-Holland bijna één miljoen euro geïnvesteerd.
De provincie Noord-Holland wil Fort Uitermeer toegankelijk maken voor een breder publiek met behoud van de aanwezige natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en het militaire karakter. Daartoe heeft de provincie in 2006 een openbare prijsvraag uitgeschreven.
Naar aanleiding van deze openbare prijsvraag heeft derde-partij in 2006 een “Inrichtingsplan Fort Uitermeer” (Inrichtingsplan) opgesteld. Het Inrichtingsplan voorziet onder meer in de realisatie van een restaurant, een congresruimte, een informatiecentrum, een beheerderswoning, een bed & breakfast, een groepsaccomodatie, een aanlegsteiger en een sloepenhaven. Tevens voorziet het Inrichtingsplan in een parkeervoorziening op het naastgelegen weiland tussen de ’s-Gravenlandsevaart en de Gooilandseweg.
Op grond van het Inrichtingsplan is aan derde-partij de ontwikkeling, de exploitatie, het beheer en het onderhoud van Fort Uitermeer door de provincie Noord-Holland gegund. Derde-partij bestaat uit vrijwilligers die de uitvoering van het Inrichtingsplan op zich hebben genomen, verschillende activiteiten op het terrein organiseren en het beheer van het terrein uitvoeren.
Met ingang van 1 maart 2011 heeft derde-partij het fortterrein in gebruik gekregen van de provincie Noord-Holland. Het gedeelte van het terrein waar het wegensteunpunt is gevestigd, is in beheer bij de provincie Noord-Holland gebleven.
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad van de gemeente Weesp het bestemmingsplan “Landelijk gebied Weesp” vastgesteld. Dit bestemmingsplan is inmiddels in werking getreden en onherroepelijk. Op grond van dit bestemmingsplan heeft Fort Uitermeer de bestemming “Cultuur en ontspanning”. Ter hoogte van het wegensteunpunt heeft Fort Uitermeer de bestemming “Bedrijf”. Het weiland waar de parkeervoorziening voor bezoekers van Fort Uitermeer is voorzien, heeft de bestemming “Verkeer” met de functieaanduiding “Parkeerterrein”.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp heeft een omgevingsvergunning verleend aan derde-partij voor de realisatie van een tijdelijk restaurant op Fort Uitermeer. In 2011 is het restaurant in gebruik genomen. Derde-partij gebruikt de huuropbrengsten van het restaurant voor de financiering van het beheer en de ontwikkeling van Fort Uitermeer. Naast het restaurant heeft derde-partij een sloepensteiger gerealiseerd.
Procedures over (voorgenomen) werkzaamheden op Fort Uitermeer
2. Eiseres heeft over de voorgenomen werkzaamheden op Fort Uitermeer diverse procedures aangespannen.
Eiseres heeft verweerder bij brief van 1 oktober 2013, aangevuld bij brief van
9 oktober 2013, verzocht handhavend op te treden tegen in het verleden verrichtte en voorgenomen werkzaamheden op en rond Fort Uitermeer in verband met (dreigende) overtredingen van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet (Ffw). Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 21 januari 2014 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres hangende bezwaar afgewezen (UTR 13/6342).
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 21 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende dat door of in opdracht van derde-partij geen (voorbereidende) werkzaamheden mogen plaatsvinden ter realisering van het parkeerterrein op het “restpoldertje” en de sloepenhaven, totdat de rechtbank op het beroep tegen het bestreden besluit heeft beslist (UTR 14/3845).
Op 18 november 2014 heeft verweerder een door derde-partij ingediende aanvraag voor een ontheffing ingevolge de Ffw ontvangen voor de herinrichting van Fort Uitermeer. De werkzaamheden in het kader van dit project zijn beschreven in het “Activiteitenplan Herinrichting Fort Uitermeer” (Activiteitenplan) van november 2014 van EcoGroen Advies.
Bij besluit van 24 april 2015 heeft verweerder aan derde-partij voor de in het Activiteitenplan genoemde werkzaamheden en de beschermde diersoorten ontheffing verleend op grond van de Ffw. Deze ontheffing is verleend voor de periode van 24 april 2015 tot en met 31 december 2019. Daar is een voorlopige voorziening tegen aangespannen.
Bij uitspraak van 30 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres afgewezen (UTR 15/2387).
Verweerder heeft bij besluit van 3 augustus 2015 de verleende ontheffing gehandhaafd. Eiseres heeft tegen het besluit van 3 augustus 2015 beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van heden met nummer UTR 15/3998 haar oordeel gegeven.
Eiseres heeft verweerder bij brief van 26 april 2015 verzocht handhavend op te treden tegen verrichte werkzaamheden en evenementen op Fort Uitermeer. Bij besluit van 2 juli 2015 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit van 2 juli 2015 bezwaar gemaakt en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van heden met nummer UTR 15/3931 heeft de voorzieningenrechter daarover zijn oordeel gegeven.
Herinrichting Fort Uitermeer: verleende ontheffing Ffw
3.1 Eiseres stelt zich op het standpunt dat voor de door derde-partij voorgenomen werkzaamheden in het kader van de herinrichting van Fort Uitermeer een ontheffing op grond van de Ffw is vereist. Voorts voert eiseres aan dat derde-partij op de locatie van het tijdelijke restaurant reeds een sloepensteiger heeft gerealiseerd, waarbij grote delen van de verlandingszone zijn verwijderd, zonder de daarvoor vereiste Ffw-ontheffing.
3.2 Verweerder heeft ten aanzien van de voorgenomen werkzaamheden in het kader van de herinrichting van Fort Uitermeer aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat
niet kan worden geconcludeerd dat de verbodsbepalingen van de Ffw worden overtreden, zodat voor de werkzaamheden geen ontheffing ingevolge de Ffw is vereist. Ten aanzien van de aanleg van de sloepensteiger, die in het kader van de herinrichting reeds door derde-partij is aangelegd, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat ook daarvoor geen ontheffing ingevolge de Ffw nodig is.
3.3 Zoals hiervoor onder 2. is vermeld, heeft verweerder na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juli 2014 bij besluit van 24 april 2015 voor de herinrichting van Fort Uitermeer een ontheffing ingevolge de Ffw verleend, voor de in die ontheffing genoemde beschermde diersoorten en activiteiten (inclusief de aanleg van de sloepensteiger). Verweerder is dus na de indiening van dit beroep deels teruggekomen van zijn standpunt. Dit betekent dat het beroep, voor zover dit zich richt tegen het ontbreken van de vereiste ontheffing ingevolge de Ffw voor de in de ontheffing genoemde beschermde diersoorten en activiteiten, gegrond is en het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
3.4 Nu in de uitspraak van heden met nummer UTR 15/3931 het beroep van eiseres tegen de door verweerder verleende ontheffing ingevolge de Ffw ongegrond is verklaard, zal de rechtbank de gronden van eiseres in onderhavige zaak, voor zover die betrekking hebben op de werkzaamheden en diersoorten waarvoor ontheffing is verleend, niet bespreken.
Herinrichting Fort Uitermeer: werkzaamheden en diersoorten buiten reikwijdte verleende ontheffing
4.1 De rechtbank overweegt dat eiseres zich, in zowel onderhavige procedure als in de zaken met nummers UTR 15/3998 en UTR 15/3931 in onderlinge samenhang bezien, op het standpunt stelt dat de bij besluit van 24 april 2015 verleende ontheffing niet verstrekkend genoeg is. In dat verband voert eiseres – kort samengevat – aan dat een integraal onderzoek naar de effecten van de gehele herinrichting van Fort Uitermeer nog altijd ontbreekt en dat voor de herinrichting van Fort Uitermeer een ontheffing nodig is voor meer beschermde dier- en plantensoorten dan waar de verleende ontheffing op ziet. Ook zijn volgens eiseres ten onrechte niet alle werkzaamheden in het kader van de herinrichting van Fort Uitermeer in de beoordeling betrokken.
4.2 De rechtbank heeft deze beroepsgronden, die in de stukken op verschillende plaatsen zijn aangehaald en ook op zitting uitvoerig zijn besproken, opgevat als beroepsgronden tegen de weigering van verweerder om met betrekking tot de onder 4.1 genoemde dier- en plantensoorten en werkzaamheden handhavend op te treden. De rechtbank zal in onderhavige uitspraak een oordeel geven over deze gronden. Op die manier tracht de rechtbank het geschil tussen partijen zo veel mogelijk finaal te beslechten en te voorkomen dat over, in de ogen van eiseres ontbrekende soorten en/of activiteiten, nieuwe procedures worden gevoerd met betrekking tot de voorgenomen werkzaamheden zoals die op dit moment voorliggen.
5. Ingevolge artikel 8 van de Ffw is het verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.
Ingevolge artikel 9 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Ingevolge artikel 10 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Ingevolge artikel 75, derde lid, van de Ffw kan verweerder ontheffing verlenen van, voor zover hier relevant, de hiervoor genoemde verboden.
Ingevolge artikel 112 van de Ffw is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Ingevolge artikel 5:7 van de Awb kan preventief handhaven geschieden zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Een dergelijk besluit kan dus slechts worden genomen indien sprake is van een gevaar van een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden.
Realisatie ondergronds congrescentrum en restaurant, B&B, informatiecentrum en recreatief gebruik
6.1 Eiseres voert aan dat als gevolg van de realisatie van een ondergronds congrescentrum en restaurant, een informatiecentrum en een B&B in de plofhuisjes, en het recreatief gebruik van Fort Uitermeer door grote groepen bezoekers, verbodsbepalingen van de Ffw dreigen te worden overtreden.
6.2 Dit betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de verbodsbepalingen uit de Ffw met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden overtreden als gevolg van de door eiseres genoemde werkzaamheden. Voor dit oordeel acht de rechtbank allereerst van belang dat uit het Activiteitenplan blijkt dat een deel van de werkzaamheden aan Fort Uitermeer pas na 2020 wordt uitgevoerd. Zo zijn de aanleg van een aarden vestingwal, en daarmee de realisatie van een ondergronds restaurant en een congrescentrum, pas na 2020 voorzien. Van de zijde van derde-partij is ter zitting toegelicht dat het startmoment voor deze activiteiten afhankelijk is van het antwoord op de vraag of, en zo ja wanneer, de benodigde financiering is verkregen. Of de genoemde plannen daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd, is dus nog onzeker. Verder zal volgens het Activiteitenplan een informatiecentrum pas op lange termijn worden gerealiseerd, namelijk nadat het plofhuisje bij de oorspronkelijke keerkom in de
’s-Gravenlandsevaart is gesloopt. Uit het Activiteitenplan blijkt overigens dat, omdat de plannen tot na 2020 doorlopen, voor dat deel van de ontwikkeling in een later stadium een nieuwe ontheffing ingevolge de Ffw aangevraagd moet worden. De rechtbank begrijpt hieruit dat derde-partij, alvorens met de genoemde activiteiten te starten, (nader) onderzoek zal laten uitvoeren naar de effecten op beschermde soorten en, indien nodig, een ontheffing van de verboden uit de Ffw zal aanvragen. Gelet op het voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de in artikel 5:7 van de Awb neergelegde eis dat sprake is van een gevaar voor overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw die klaarblijkelijk dreigt. Verweerder heeft het verzoek om handhaving van eiseres in zoverre terecht afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat ook met betrekking tot het gebruik van plofhuisjes als B&B, nog daargelaten dat van een concreet plan op dit moment geen sprake is en te betwijfelen valt of de ingebruikname van een bestaand gebouw ten behoeve van nachtverblijf door enkele personen valt aan te merken als een gevaar van klaarblijkelijke overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw.
Bestaande en nieuw aan te brengen verlichting
7.1 Eiseres voert aan dat tot op heden sprake is van anti-inbraakverlichting op het terrein dat reageert door middel van bewegingssensoren. Uit door haar overgelegde rapporten van [naam] en een door derde-partij overgelegd rapport van Zoon van
8 oktober 2012 blijkt dat dit verstorend is voor in de nacht aanwezige soorten. De door derde-partij gedeeltelijk te plaatsen amberkleurige verlichting werkt volgens de rapporten verstorend op in de nacht actieve vogels en vogelvriendelijke verlichting is verstorend voor vleermuizen.
7.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aanwezige en nieuw aan te brengen verlichting met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw. Volgens het rapport van Zoon van 8 oktober 2012 (p. 22) is de anti-inbraakverlichting vanaf het restaurant zeer verstorend voor de aanwezige fauna. Ter zitting is van de zijde van derde-partij toegelicht dat ter hoogte van het restaurant en de daarbij behorende parkeerplaats anti-inbraakverlichting aanwezig is met een bewegingsmelder, maar dat deze enkel in gebruik is op de momenten dat het restaurant onbemand is. Deze anti-inbraakverlichting zal, zoals is beschreven in bijlage 3 bij het Activiteitenplan, worden verwijderd. Ook de aanwezige anti-inbraakverlichting bij het plofhuisje ten zuid-westen van het restaurant zal worden verwijderd. Voor zover zich op Fort Uitermeer straatlantaarns bevinden, die zijn aangesloten op het publieke elektriciteitsnet, heeft derde-partij ter zitting verklaard dat derde-partij onderzoekt of deze verlichting uit kan. Het torenfort wordt volgens het Activiteitenplan en de notitie van EcoGroen van 12 augustus 2015 reeds éénzijdig verlicht door amberkleurige verlichting, waarbij de verlichting zo gericht is dat minimaal twee meter van de bovenrand van het torenfort onverlicht blijft. Eiseres stelt dat uit de rapporten van [naam] blijkt dat de amberkleurige verlichting negatief is voor in de nacht actieve vogels, maar zij maakt niet concreet uit welke rapporten van [naam] dit blijkt. De rechtbank kan zelf in de rapporten van [naam] geen aanknopingspunten vinden voor de stelling van eiseres dat als gevolg van de amberkleurige verlichting sprake is van een (dreigende) overtreding van de verboden van de Ffw. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het verzoek om handhaving van eiseres terecht heeft afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
Uitbaggeren buitengrachten
8.1 Eiseres voert aan dat als gevolg van het uitbaggeren van de buitengracht vaste rust- en verblijfplaatsen van de grote modderkruiper worden aangetast.
8.2 De rechtbank overweegt dat uit het Activiteitenplan (p. 16 - 17) blijkt dat het niet duidelijk is of het water van de buitengracht gebaggerd zal worden, omdat de buitengracht in het bezit is van Natuurmonumenten. In overleg met Natuurmonumenten wordt bepaald in hoeverre gestalte aan deze maatregelen kan worden gegeven, aldus het Activiteitenplan. Wat betreft de grote modderkruiper blijkt uit het Activiteitenplan (p. 30) dat het uitbaggeren van de zuidelijke buitengracht kan leiden tot achteruitgang van het leefgebied van de grote modderkruiper. Voor deze werkzaamheden is volgens het Activiteitenplan het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk, omdat mogelijk vaste verblijfplaatsen verdwijnen. De rechtbank begrijpt uit het Activiteitenplan dat derde-partij, als en voordat baggerwerkzaamheden plaatsvinden, zorg zal dragen voor de benodigde onderzoeken naar de effecten van deze werkzaamheden op beschermde soorten (waaronder de grote modderkruiper) en, indien nodig, daarvoor de vereiste ontheffing van de verboden uit de Ffw aanvraagt. Gelet hierop en de omstandigheid dat nu onduidelijk is of en wanneer de grachten uitgebaggerd zullen worden, is er geen sprake van een klaarblijkelijke dreiging van een overtreding van de verboden van de Ffw. Verweerder heeft het verzoek om handhaving naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres voert aan dat de inventarisatie van diersoorten door derde-partij in het plangebied niet volledig is en dat meer beschermde dier- en plantensoorten aanwezig zijn waarvoor een ontheffing ingevolge de Ffw is vereist. Volgens eiseres betreft het onder meer de laatvlieger, de tweekleurige vleermuis, de rosse vleermuis, de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de rugstreeppad, de ransuil, de bosuil, de kerkuil, de gierzwaluw, de witsnuitlibel, de groene glazenmaker, de moerasandoorn, de rietorchis, het zomerklokje en overige door eiseres genoemde dier- en plantensoorten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres ecologische rapportages overgelegd, namelijk “Afdoend onderzoek” van [naam] van 14 december 2014, “Inventarisatie Fort Uitermeer” van juli 2014 van [naam] , een opstel van [naam] en [D] van [naam] van 5 juni 2015 en “Fort Uitermeer – reactie op [naam] ” van [naam] van 26 september 2015. Daarnaast heeft eiseres resultaten van haar eigen onderzoek overgelegd, namelijk “Waarnemingen en onderzoeken Fort Uitermeer 2014” van 30 juli 2014, 3 augustus 2014 en 7 augustus 2014 en “Rugstreeppadden onderzoek Fort Uitermeer 2015”.
De laatvlieger en de tweekleurige vleermuis
10. Ter zitting heeft eiseres haar gronden met betrekking tot de laatvlieger en de tweekleurige vleermuis ingetrokken, zodat de rechtbank deze vleermuissoorten onbesproken zal laten.
De rosse vleermuis, de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis
11.1 Uit de door eiseres overgelegde rapporten blijkt volgens eiseres dat de rosse vleermuis, de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis voortplantings- en vaste rust-of verblijfplaatsen hebben op Fort Uitermeer. Voorts zijn volgens eiseres de in opdracht van derde-partij verrichte onderzoeken naar het voorkomen van vleermuissoorten in het plangebied ondeugdelijk en niet in overeenstemming met het “Protocol voor vleermuisinventarisaties” van de Gegevensautoriteit Natuur (het Protocol) uitgevoerd.
11.2 Derde-partij heeft onderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van beschermde vleermuizen in het plangebied. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het Activiteitenplan. Derde-partij heeft daarnaast, mede naar aanleiding van het beroep, aanvullend onderzoek laten verrichten om een volledig en actueel beeld te krijgen naar de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied. De resultaten daarvan zijn neergelegd in twee notities van
[W] van EcoGroen van 15 juni 2015 en 12 augustus 2015, en een rapportage van [K] van [naam] “Vleermuisonderzoek Fort bij Uitermeer 2015” van september 2015 (Vleermuisonderzoek 2015).
11.3 Volgens het Activiteitenplan zijn er in het plangebied geen vaste verblijfplaatsen aangetroffen van de betreffende soorten, maar vormt het plangebied wel foerageergebied. Volgens het Vleermuisonderzoek 2015 werd tijdens bezoeken in augustus en september 2015 een paarverblijfplaats van de rosse vleermuis vastgesteld in een boom nabij de kanonremise. De gewone dwergvleermuis is alleen foeragerend waargenomen, aldus het Vleermuisonderzoek 2015. Tijdens bezoeken in augustus en september 2015 zijn op vijf locaties paarverblijven van de ruige dwergvleermuis vastgesteld. De paarverblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis betreffen holtes in bomen en gebouwen, namelijk in een eik naast plofhuisje nr. 8, in een buitenmuur van het torenfort, in één van de populieren naast het veldje waar de nieuwe parkeerplaats is voorzien, in een oudere es bij de toegang tot het fortterrein en in één van de gebouwen van Rijkswaterstaat.
11.4 Ter zitting is door derde-partij verklaard dat er rondom de kanonremise geen kapwerkzaamheden plaats zullen vinden. De boom nabij de kanonremise, waar een paarverblijfplaats van de rosse vleermuis is aangetroffen, wordt niet gekapt, aldus derde-partij. Volgens het Activiteitenplan (p. 35) vindt weliswaar bomenkap plaats op Fort Uitermeer, maar uit de later opgestelde notitie van EcoGroen van 15 juni 2015 blijkt dat er geen bomen worden gekapt op Fort Uitermeer die geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen bevatten. Dit is ter zitting ook door derde-partij verklaard. Voorts worden er geen werkzaamheden verricht die nadelig zouden kunnen zijn voor boombewonende soorten. Er wordt uitsluitend jonge opslag verwijderd waarin zich geen holtes bevinden, aldus de notitie.
11.5 Volgens het Vleermuisonderzoek 2015 zijn in de plofhuisjes en het manschappenverblijf geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. De binnenruimtes van de plofhuisjes zijn voor vleermuizen niet toegankelijk door het ontbreken van openingen waardoor vleermuizen naar binnen kunnen vliegen of kruipen. Het gebruik als paarverblijf van de zeer kleine holtes in de overstekende dakranden aan de buitenkant bij enkele plofhuisjes is, ondanks gericht onderzoek, niet vastgesteld. Doordat het manschappenverblijf is vervallen tot een ruïne zijn de spouwruimtes niet geschikt voor vleermuizen. De paarplaats van de ruige dwergvleermuis in één van de populieren aan de rand van het weiland waar de parkeerplaats is voorzien, wordt volgens het onderzoek niet bedreigt.
11.6 De rechtbank ziet in het door eiseres aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de in opdracht van derde-partij verrichte onderzoeken ondeugdelijk zijn uitgevoerd of dat daarbij van onjuiste gegevens is uitgegaan. Dat, zoals eiseres stelt, het onderzoek niet zou zijn uitgevoerd in overeenstemming met de punten 5 en 11 van het Protocol is, wat daar van zij, voor die conclusie onvoldoende. Uit rechtspraak (vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3968) vloeit voort dat de vaststelling van het Protocol niet met zich brengt dat alle onderzoeken die niet op basis daarvan hebben plaatsgevonden onzorgvuldig zijn. Dit geldt evenzeer voor de stelling ten aanzien van de rosse vleermuis niet op het juiste moment is geïnventariseerd. 11.7 In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat als gevolg van de werkzaamheden voortplantings- en vaste rust-of verblijfplaatsen van vleermuizen in bomen, de plofhuisjes en het manschappenverblijf in gevaar komen als bedoeld in artikel 11 van de Ffw. Dit betekent dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank het verzoek om handhaving van eiseres in zoverre terecht heeft afgewezen.
12.1 Volgens eiseres komt de rugstreeppad voor op Fort Uitermeer en de directe omgeving.
12.2 Derde-partij heeft onderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van de rugstreeppad in het plangebied. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het Activiteitenplan, dat de basis vormt voor de aanvraag om ontheffing. Derde-partij heeft daarnaast aanvullend onderzoek laten verrichten om een volledig en actueel beeld te krijgen naar de aanwezigheid van de rugstreeppad in het plangebied. De resultaten van deze onderzoeken zijn neergelegd in twee notities van EcoGroen van 15 juni 2015 en 12 augustus 2015. Volgens de onderzoeken is het mogelijk dat de rugstreeppad op het terrein wordt waargenomen, omdat de rugstreeppad grote afstanden buiten het voortplantingsseizoen kan afleggen. In de directe omgeving is geen populatie bekend. Geschikte voortplantingswateren ontbreken op het terrein en in de directe omgeving. Er is volgens de onderzoeken geen aanleiding om te veronderstellen dat er voortplantings- en vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn op Fort Uitermeer.
12.3 Derde-partij heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat geen voortplantings- en vaste rust- of verblijfplaatsen van de rugstreeppad aanwezig zijn. Eiseres heeft geen feiten aangedragen die deze conclusie weerspreken. Uit de enkele omstandigheid dat de rugstreeppad op Fort Uitermeer door eiseres is waargenomen, kan niet de conclusie worden getrokken dat wel voortplantings- en vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn. Ook ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in opdracht van derde-partij verrichte onderzoeken ondeugdelijk zijn. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat wat betreft de rugstreeppad niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk verbodsbepalingen van de Ffw dreigen te worden overtreden. Deze grond slaagt niet.
De ransuil, de bosuil, de kerkuil, de gierzwaluw en overige vogels
13.1 Eiseres voert aan dat als gevolg van de werkzaamheden nesten van onder meer de ransuil, de kerkuil en de bosuil verloren zullen gaan. Als gevolg van werkzaamheden aan het torenfort worden voorts nesten van de gierzwaluw vernietigd, aldus eiseres. Voorts hebben op Fort Uitermeer volgens eiseres vele andere vogels vaste verblijfplaatsen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een rapport en een notitie van [naam] van respectievelijk 14 december 2014 en 5 juni 2015 overgelegd.
13.2 Derde-partij heeft onderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van broedvogels in het plangebied. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het Activiteitenplan. Volgens het Activiteitenplan (p. 28) worden door het treffen van mitigerende maatregelen in gebruik zijnde nesten en andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van vogels niet aangetast. Derde-partij heeft daarnaast aanvullend onderzoek laten verrichten en de resultaten daarvan zijn neergelegd in een notitie van EcoGroen van 12 augustus 2015. Volgens de notitie is het niet aannemelijk dat in het plangebied nesten van de ransuil, de kerkuil en de bosuil voorkomen. Voor zover nesten van de gierzwaluw in het torenfort aanwezig zijn, vinden aan het torenfort geen werkzaamheden plaats, zodat geen sprake is van een aantasting van nesten van de gierzwaluw. Deze conclusies worden naar het oordeel van de rechtbank in de notitie afdoende gemotiveerd. Eiseres heeft geen feiten aangedragen die deze conclusies weerspreken. In de door eiseres overgelegde onderzoeken wordt volstaan met de stelling dat negatieve effecten op vogels te verwachten zijn, maar dit wordt niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet voorts in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in opdracht van derde-partij verrichte onderzoeken onzorgvuldig zijn uitgevoerd dan wel anderszins ondeugdelijk zijn.
13.3 Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat nesten van de genoemde vogels op Fort Uitermeer aanwezig zijn en evenmin heeft onderbouwd welke negatieve effecten als gevolg van welke werkzaamheden optreden, heeft verweerder terecht afgezien van handhavend optreden. De beroepsgrond slaagt niet.
15.1 Eiseres voert aan dat als gevolg van de werkzaamheden, bestaande uit het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, de waterspitsmuis wordt gedood, verwond of verontrust, als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de Ffw.
15.2 De rechtbank volgt dit niet. Deze enkele veronderstelling is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van een klaarblijkelijke overtreding van die twee artikelen. De beroepsgrond slaagt niet.
De witsnuitlibel, de groene glazenmaker, de moerasandoorn, de rietorchis, het zomerklokje en overige dier- en plantensoorten
16.1 Eiseres voert aan dat naast een aantal andere dier- en plantensoorten ook de witsnuitlibel, de groene glazenmaker, de moerasandoorn, de rietorchis en het zomerklokje op Fort Uitermeer voorkomen.
16.2 De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de door derde-partij verrichte onderzoeken is niet gebleken van een verstoring van de hier genoemde dier- en plantensoorten. Van de zijde van eiseres zijn slechts veronderstellingen geuit, die niet worden onderbouwd. Van een klaarblijkelijke overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw is in dit verband dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
In het verleden verrichte werkzaamheden op Fort Uitermeer
17.1 Eiseres voert voorts aan dat verweerder een herstelplicht dient op te leggen aan derde-partij en/of de provincie Noord-Holland wegens in het verleden verrichte werkzaamheden als gevolg waarvan verblijfplaatsen van vleermuizen verloren zijn gegaan. In dat verband voert eiseres aan dat de provincie Noord-Holland in 2006 bos heeft gekapt op de locatie van het restaurant, het torenfort in de periode 2004 – 2007 vrij heeft gemaakt van geboomte en het heeft gerestaureerd. Voorts heeft derde-partij bomen gekapt voor het realiseren van een toegangsweg naar het restaurant, voor de aanleg van een aardwal op het zuidelijke deel van het terrein en de aanleg van een sloepensteiger. Dat deze werkzaamheden negatieve gevolgen hebben gehad voor vleermuizen wordt volgens eiseres bevestigd in een memo van de Dienst Landelijk Gebied van 4 juni 2014, ecologische rapporten van Stichting [naam] en ecologisch adviesbureau [naam] , en een rapport van Zoon Ecologie 2012 van 8 oktober 2012.
17.2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit wat betreft de in 2006 door de provincie Noord-Holland verrichte boskap op het standpunt gesteld dat deze werkzaamheden geen onderdeel uitmaken van het primaire besluit, zodat dit buiten de heroverweging in bezwaar valt. Voorts kan derde-partij volgens het bestreden besluit niet verantwoordelijk worden gehouden voor door de provincie Noord-Holland verrichte werkzaamheden. De rechtbank stelt vast dat verweerder op de door de provincie Noord-Holland verrichte kapwerkzaamheden rondom het torenfort en de restauratiewerkzaamheden in het bestreden besluit niet is ingegaan. Dit geldt ook voor de gestelde kap van bomen door derde-partij ten behoeve van de toegangsweg naar het restaurant, de aardwal en de sloepensteiger.
17.3 De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de ABRvS (bijv. van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:281 en 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:425) volgt dat verweerder op de voet van artikel 112, eerste lid, van de Ffw bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde. In de Ffw zijn geen bijzondere bepalingen opgenomen over de last onder bestuursdwang, zodat de algemene bepalingen van afdeling 5.3 van de Awb van toepassing zijn. Dit betekent dat verweerder, na vaststelling van een overtreding van de verboden van de Ffw, de overtreder kan opdragen de situatie geheel of gedeeltelijk te herstellen in de toestand zoals die was voordat de overtreding plaatsvond. 17.4 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het bestreden besluit ten aanzien van de in het verrichte activiteiten, in het licht van de hiervoor genoemde rechtspraak, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet is voorzien van een deugdelijke motivering. De rechtbank onderschrijft deze constatering.
17.5 Deze beroepsgrond slaagt en het bestreden besluit komt ook op dit punt voor vernietiging in aanmerking. De vraag is welke conclusie hieraan moet worden verbonden.
In dat verband overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat het thans niet meer mogelijk is vast te stellen of de Ffw is overtreden als gevolg van de in de periode 2004 – 2007 verrichte kapwerkzaamheden door de provincie Noord-Holland. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op dit standpunt stelt. Weliswaar blijkt uit de door eiseres genoemde rapporten en de memo van DLG dat de betreffende activiteiten hebben plaatsgevonden en dat deze mogelijk tot een overtreding van de Ffw hebben geleid, maar daaruit volgt niet dat onmiskenbaar is komen vast te staan dat een overtreding heeft plaatsgevonden.
Het voorgaande geldt naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van de kap van bomen voor de aanleg van een aardwal. Uit het rapport van Zoon van 8 oktober 2012 blijkt dat de kap van bomen ten behoeve van de aardwal plaats heeft gevonden, dit wordt door derde-partij ook niet betwist, maar de rechtbank stelt vast dat uit dit rapport niet is gebleken van een onmiskenbare overtreding van de Ffw.
Wat betreft de door eiseres gestelde overtreding van de Ffw ten gevolge van de kap van bomen door derde-partij ten behoeve van de toegangsweg naar het restaurant en de sloepensteiger overweegt de rechtbank dat derde-partij gemotiveerd heeft betwist dat kap van bomen op deze locaties heeft plaatsgevonden. In reactie daarop heeft eiseres volstaan met een herhaling van haar eerder ingenomen standpunt, maar haar stelling niet verder onderbouwd. Daarmee is ook op dit punt niet gebleken van een overtreding van de verboden van de Ffw.
Tegen deze achtergrond kan de rechtbank niet vaststellen dat in verband met de gestelde kapwerkzaamheden een onmiskenbare overtreding van verboden van de Ffw heeft plaatsgevonden. Dus van handhaving kan nu geen sprake meer zijn. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het op dit punt vernietigde deel van het bestreden besluit in stand te laten.
18. Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten van door mr. A.H. Jonkhoff verleende rechtsbijstand. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen voor vergoeding in aanmerking de kosten voor verleende rechtsbijstand. De rechtbank overweegt met betrekking tot het beroepschrift dat eiseres deze op eigen naam heeft ingediend, zodat voor het beroepschrift geen vergoeding wordt gegeven. De kosten voor het verschijnen ter zitting van mr. A.H. Jonkhoff komen wel voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank begroot deze kosten op € 980,- (twee punten voor het verschijnen op twee zittingen, waarde per punt € 490,-, wegingsfactor 1).
Op grond van het Bpb komen tevens voor vergoeding in aanmerking de kosten van een deskundige die door een partij is meegebracht, dan wel aan een partij verslag heeft uitgebracht. Omdat een urenspecificatie ten behoeve van het opstellen van de diverse rapporten ontbreekt, acht de rechtbank een vergoeding van 40 uur a € 55,- inclusief BTW voor de werkzaamheden van [naam] redelijk (€ 2.200,- inclusief BTW).
Met betrekking tot de rapportage “Inventarisatie Fort Uitermeer” van [D] van [naam] van 1 en 3 juli 2014 acht de rechtbank een vergoeding van 10 uur a € 55,- inclusief BTW redelijk (€ 550,- inclusief BTW). Voor de aanwezigheid van [C] bij twee zittingen (uitgaande van een uurtarief van € 55,- inclusief BTW en een totale zittingsduur van 10 uur) acht de rechtbank een bedrag van € 550,- inclusief BTW redelijk. Voor de aanwezigheid van [D] acht de rechtbank een bedrag van € 385,- inclusief BTW redelijk (uitgaande van een uurtarief van € 55,- inclusief BTW en een zittingsduur van 7 uur).
Voor de werkzaamheden van Ocelot komt een bedrag van € 798,60 inclusief BTW voor vergoeding in aanmerking. Voor de werkzaamheden van de Zoogdier Vereniging komt een bedrag van € 148,23 inclusief BTW voor vergoeding in aanmerking.
Eiseres heeft voorts verzocht om vergoeding van haar reiskosten van totaal € 51,20. De rechtbank stelt overeenkomstig het Bpb de reiskosten van eiseres vast op € 51,20 zijnde de reiskosten per openbaar vervoer, tweede klasse, om twee zittingen bij te kunnen wonen (door twee personen). Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 april 2014, voor zover dit ziet op de werkzaamheden en beschermde diersoorten waarvoor alsnog bij besluit van 24 april 2015 ontheffing is verleend;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dat vernietigde gedeelte;
- vernietigt het besluit van 16 april 2014, voor zover dit ziet op de in het verleden verrichte (kap)werkzaamheden;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde gedeelte in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal
€ 5.663,03 te betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, en mr. V.M.M. van Amstel en mr. ing. B. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. A.M.E. van Kessel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.