ECLI:NL:RBMNE:2015:9018

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
16/661384-15 en 16/090092-15 (gev ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging binnen familieverband met gevangenisstraf en voorwaarden

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 december 2015 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn partner en broer, alsook aan bedreiging van zijn broers met de dood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 mei 2015 zijn partner heeft mishandeld door haar aan de haren te trekken, in het gezicht te slaan en haar keel dicht te knijpen. Daarnaast heeft hij in de periode van 1 tot en met 13 mei 2015 zijn broers bedreigd met de dood, waarbij hij dreigende sms-berichten heeft verstuurd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan behandeling voor zijn psychische problemen en verslaving. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan zijn broer. De rechtbank heeft de materiële wederrechtelijkheid van het bezit van GHB niet bewezen geacht, omdat de verdachte deze stof op doktersrecept had verkregen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische gesteldheid van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/661384-15 en 16/090092-15 (gev. ttz)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 15 december 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
Geboren op [1976] in [geboorteplaats] ,
Wonende aan de [adres] in [woonplaats] ,
Thans gedetineerd te PI Flevoland – HvB Almere Binnen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft in het openbaar plaatsgevonden op 1 december 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door zijn raadsvrouw mr. S.A. van den Broek, advocaat te Amersfoort.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Ten aanzien van parketnummer 16/090092-15:
Op 10 mei 2015 [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
Ten aanzien van parketnummer 16/661384-15:
Feit 1in de periode van 1 tot en met 13 mei 2015 zijn broers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2op 13 mei 2015 een hoeveelheid van 7 ml. GHB bij zich heeft gehad;
Feit 3in de periode van 19 tot en met 20 mei 2015 [slachtoffer 4] heeft
mishandeld;
Feit 4 primairin de periode van 23 tot en met 24 juli 2015 heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen;
Feit 4 subsidiairin de periode van 23 tot en met 24 juli 2015 [slachtoffer 2] heeft
mishandeld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat alle feiten, waaronder ook feit 4 primair met parketnummer 16/661384-15, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
De officier van justitie verwijst hierbij naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor alle tenlastegelegde feiten onder beide parketnummers vrijgesproken dient te worden en voert hiertoe het volgende aan.
Met betrekking tot het feit bij parketnummer 16/090092-15 is geen sprake van opzet. Daarnaast kan de aangifte niet als bewijs dienen, omdat deze niet is opgemaakt met behulp van een tolk en aangeefster de Nederlandse taal niet machtig is.
Ten aanzien van het bij parketnummer 16/661384-15 tenlastegelegde, stelt de verdediging bij feit 1 dat voor de vertaling van de Turkse geluidsberichten waaruit de bedreigingen moeten blijken, niet de originele bron is gebruikt, maar de uitgeschreven versie van aangever [slachtoffer 2] . Hierdoor dient dit te worden uitgesloten van het bewijs.
Daarnaast kan geen redelijke vrees zijn ontstaan voor enig misdrijf tegen het leven van aangevers gericht.
Bij feit 2 ontbreekt de materiële wederrechtelijkheid, nu verdachte de GHB verstrekt heeft gekregen door het ziekenhuis.
Met betrekking tot feit 3 voert de raadsvrouw aan dat de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] leugenachtig zijn, omdat verdachte die dag heeft vastgesteld dat zij helemaal niet thuis waren. Daarom kunnen de verklaringen niet als bewijs worden gebruikt. Omdat dan slechts de aangifte overblijft, is er onvoldoende wettig bewijs aanwezig in het dossier.
Ten slotte voert de verdediging ten aanzien van feit 4 aan dat geen sprake is geweest van opzet, omdat verdachte niet de intentie had om zijn broer aan te vallen. Het geweld heeft plaatsgevonden om de tegen hem gerichte aanval af te weren. Verdachte doet dan ook een beroep op noodweer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
Ten aanzien van feit 4 primair (16/661384-15)
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft geprobeerd om de aangever [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen. Aangever heeft verklaard dat hij een deuk in zijn kaaklijn zag en dat hij aan het geweld een wondje aan de binnenkant van zijn onderlip heeft overgehouden. Er is geen sprake van blijvend letsel en aangever is niet naar de huisarts geweest. De rechtbank acht dit, in combinatie met de feitelijke handeling die door aangever en de getuigen wordt omschreven, onvoldoende om aan te nemen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn broer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Er is dan ook geen sprake geweest van (poging tot) zware mishandeling, zoals bedoeld in artikel 302 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder feit 4 primair tenlastegelegde.
4.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Parketnummer 16/090092-15 [1]
Bewijsmiddelen
Op 10 mei 2015 doet [slachtoffer 1] aangifte van mishandeling door haar partner [verdachte] (hierna: verdachte). Ze verklaart dat verdachte haar op diezelfde dag rond 2:00 uur aan haar haren heeft getrokken waarna zij op de grond is gevallen. Vervolgens heeft hij haar in het gezicht geslagen, is op haar gaan zitten en heeft haar bij haar keel gegrepen. [2] Ze neemt contact op met een vriend die haar komt ophalen met de auto. [3] \Verbalisanten zien dat haar onderlip gezwollen is en dat aan de binnenzijde opgedroogd bloed zit. Ook zijn in haar nek rode plekken te zien. [4]
Bewijsoverweging
De verdediging heeft aangevoerd dat de aangifte niet als bewijs kan dienen, aangezien deze niet is opgemaakt in aanwezigheid van een tolk en aangeefster de Nederlandse taal niet voldoende machtig is. De rechtbank wijst op het aanvullend verhoor van aangeefster op pagina 17 van het dossier, waarin zij haar eerdere aangifte bevestigt en nader toelicht. De verbalisant merkt op dat aangeefster zichzelf in staat acht om in de Nederlandse taal te communiceren en hij constateert zelf dat aangeefster het Nederlands voldoende beheerst. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
Parketnummer 16/661384-15
Ten aanzien van feit 1 [5]
Bewijsmiddelen
Op 13 mei 2015 komt [slachtoffer 2] aangifte doen van bedreiging door zijn broer [verdachte] (hierna: verdachte). [6] Ook de andere broer van verdachte, [slachtoffer 3] , komt op 14 mei 2015 aangifte doen van bedreiging door verdachte. [7] Beiden verklaren dat de bedreigingen zijn begonnen sinds verdachte op 1 mei 2015 opgenomen is geweest in het ziekenhuis vanwege overmatig drugsgebruik. De bedreigingen die zowel via sms als telefonisch werden geuit, hielden in dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dood moesten. [8]
Van zijn (achter)neef, [getuige 3] , hoort [slachtoffer 2] dat verdachte tegen [getuige 3] heeft gezegd dat deze de broers naar een plek moest lokken, zodat verdachte hen kon doodschieten. [9] [getuige 3] wordt door de politie gehoord en verklaart dat verdachte op 12 mei 2015 tegen hem had gezegd dat [slachtoffer 2] vreemd was gegaan met zijn vrouw en dat [slachtoffer 2] hem had vergiftigd. Verdachte zei tegen [getuige 3] : ‘
ik ga het halen, dan heb ik 1 kogel voor [slachtoffer 2] , 1 kogel voor [slachtoffer 3] , en 1 kogel voor mezelf. [10]
Bewijsoverweging
De verdediging heeft bepleit dat de uitgewerkte en vertaalde geluidsberichten niet als bewijs kunnen worden gebruikt. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat de bedreigingen via de telefoon in het Turks zouden zijn geuit. Aangever zou deze gestelde bedreigingen zelf op papier hebben uitgewerkt en aan de politie hebben gegeven en deze uitwerking is door een beëdigd tolk vertaald. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de uitwerking van deze berichten daarom niet kan worden gebruikt voor het bewijs. De originele bron had onderzocht moeten worden, hetgeen niet is gebeurd.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet met zich brengt dat de verklaringen van beide aangevers daarom ook onbetrouwbaar zijn. De rechtbank ziet geen redenen om aan de betrouwbaarheid te twijfelen, nu de verklaringen elkaar ondersteunen, maar ook ondersteund worden door de verklaring van [getuige 3] .
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake kon zijn van ‘een redelijke vrees’. Gelet op de onberekenbare, psychische toestand waarin verdachte op dat moment verkeerde, is er volgens de rechtbank wel degelijk sprake geweest van een redelijke vrees dat verdachte zijn bedreigingen uit zou voeren.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank zal bij dit feit volstaan met een opsomming, omdat verdachte voor dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit.
- Rapport NFI identificatie van drugs en precursoren, d.d. 19 juni 2015; [11]
- de bekennende verklaring van verdachte ter zitting van 1 december 2015. [12]
Ten aanzien van feit 3 [13]
Bewijsmiddelen
Op 20 mei 2015 doet [slachtoffer 4] aangifte tegen zijn huurbaas [verdachte] (hierna: verdachte) vanwege mishandeling. Op 19 mei 2015 stond verdachte bij hem voor de deur. Hij wilde dat aangever op papier zou zetten dat zijn broer [slachtoffer 2] had gezegd dat hij, [slachtoffer 2] , de nieuwe huurbaas was. Toen aangever de trap af liep, gaf verdachte hem ineens een vuistslag tegen zijn mond. [14] Uit de medische verklaring blijkt dat sprake is van een geringe zwelling en een hoektand die verder afgebroken is. [15]
In hetzelfde pand als aangever huurt ook [getuige 2] een kamer van verdachte. Hij hoort vanuit zijn eigen kamer, die is gelegen naast die van [slachtoffer 4] , dat verdachte op 19 mei 2015 bij [slachtoffer 4] aan de deur staat en vraagt naar een briefje. Verdachte scheldt [slachtoffer 4] vervolgens uit. [16] Ook [getuige 1] is die avond in het pand aanwezig. Hij hoort dat verdachte schreeuwend de trap opgaat naar de kamer van [slachtoffer 4] . [17] De getuigen verklaren dat verdachte zich sinds enkele weken erg agressief naar hen gedraagt. Hij komt langs, bonst en trapt hard tegen de voordeur en scheldt hen uit. [18]
Bewijsoverweging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van beide getuigen leugenachtig zijn omdat verdachte op 19 mei 2015 zou hebben vastgesteld dat zij niet thuis waren omdat het licht in de kamers niet brandde. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het dossier blijkt op geen enkele manier dat de getuigen een leugenachtige verklaring hebben afgelegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 4 subsidiair [19]
Bewijsmiddelen
Op 26 juli 2015 komt [slachtoffer 2] aangifte doen van mishandeling door zijn broer [verdachte] (hierna: verdachte) op 23 juli 2015. Hij verklaart dat hij met vrienden thuis was toen verdachte ineens bij hem voor de deur stond. Aangever vraagt hem weg te gaan, waarop verdachte hem met een vuist tegen zijn onderlip slaat. [20] In de woning zijn op dat moment de vrienden van aangever, [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] , aanwezig. Allen verklaren zij dat verdachte plotseling in de woning stond en aangever een vuistslag gaf waarna deze begon te bloeden. [21]
Bewijsoverweging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. De rechtbank stelt vast dat geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding tegen verdachte door zijn broer waartegen hij zich mocht verdedigen. Verdachte is de woning binnengekomen en is niet weggegaan, ondanks dat aangever hem dit meerdere malen heeft verzocht. Dat aangever verdachte zou hebben geduwd om hem de woning te doen verlaten, is geen wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich met een vuistslag mocht verdedigen. Verdachte kon en diende de woning gewoon (te) verlaten. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 4 subsidiair tenlastegelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte ten aanzien van
parketnummer 16/090092-15:
op 10 mei 2015 te Soest [getuige 6] heeft mishandeld door aan haar haren te trekken, haar in het gezicht te stompen en te slaan en door haar keel dicht te knijpen.
parketnummer 16/661384-15
Feit 1:
Meermalen in de periode van 1 tot en met 13 mei 2015 te Soest, zijn broers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en tegen een persoon, te weten [getuige 3] heeft gezegd "ik ga het halen, dan heb ik 1 kogel voor [slachtoffer 2] , 1 kogel voor [slachtoffer 3] en 1 voor mezelf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Feit 2:
op 13 mei 2015 te Soest, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7 milliliter 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 3:
in de periode van 19 mei 2015 tot en met 20 mei 2015 te Hilversum, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 4] in zijn gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 4] pijn heeft ondervonden.
Feit 4 subsidiair:
in de periode van 23 juli 2015 tot en met 24 juli 2015 te Soest, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] in het gezicht en de hals heeft geslagen/gestompt terwijl hij, verdachte, daarbij een sleutel in zijn hand hield, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging, met uitzondering van de aangehaalde tekst van verdachte, taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

6.1.
Ontslag van alle rechtsvervolging voor feit 2 met parketnummer 16/661384-15
De verdediging heeft aangevoerd dat de GHB die bij verdachte is aangetroffen, aan hem is verstrekt door het Meander Ziekenhuis. Hiertoe heeft de verdediging een brief van het ziekenhuis overgelegd waaruit blijkt dat de medicatie, te weten Xyrem, op doktersrecept is verstrekt in het kader van het afbouwen van de verslaving.
Bovenstaande omstandigheden in ogenschouw nemend, komt de rechtbank tot het oordeel dat vaststaat dat verdachte GHB aanwezig heeft gehad en dat dit strafbaar is gesteld in artikel 2 onder C van de Opiumwet. Gebleken is dat verdachte het middel Xyrem op doktersrecept voorgeschreven had gekregen en Xyrem dezelfde werkzame stof heeft als GHB. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het mogelijk is dat de stof die onder verdachte in beslag is genomen en die volgens het NFI GHB bevat, op doktersrecept was verkregen. De rechtbank houdt het ervoor dat de materiële wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit ontbreekt. Nu het feit niet strafbaar is, zal verdachte ontslagen worden van alle rechtsvervolging.
6.2.
De overige feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
parketnummer 16/090092-15
mishandeling.
parketnummer 16/661384-15
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod.
feit 3 en 4 subsidiair:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden voor de
bovenstaande feiten.

7.De strafbaarheid van verdachte

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten wordt opgelegd een gevangenisstraf van 240 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van 2 jaar. Als bijzondere voorwaarden dient aan verdachte te worden opgelegd een meldplicht, meewerken aan urinecontroles en de verplichting om mee te werken aan behandeling, ook als dat inhoudt een klinische opname van maximaal 7 weken. Ten slotte verzoekt de officier van justitie om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de psychische gesteldheid van verdachte en hem daarom sterk verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn partner en zijn broer. Daarnaast heeft hij zijn broers bedreigd met de dood. Verdachte heeft met zijn handelingen ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van deze personen. Zij hebben zich door zijn handelen angstig en onveilig gevoeld, ook in hun eigen huis.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van 21 oktober 2015 van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van een pro justitia rapportage d.d. 25 oktober 2015, opgesteld door psychiater mw. drs. E.H. van Barneveld. Hieruit blijkt dat sprake is geweest van een psychotische stoornis (waarschijnlijk) ten gevolge van middelengebruik. Daarnaast is sprake van persoonlijkheidsproblematiek, met (met name) narcistische trekken en is sprake van depressies. Hieruit volgt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het advies van de deskundige is dat aan verdachte een behandeling dient te worden opgelegd, met het oog op zijn verslavingsproblematiek en de psychotische symptomen waar verdachte aan lijdt. Pas als verdachte langdurig abstinent is van middelen, kan worden beoordeeld of sprake is geweest van een psychotische stoornis ten gevolge van het middelengebruik, of dat sprake is van structurele psychotische kwetsbaarheid.
De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige over en zal verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaren.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de reclasseringsrapportage d.d. 6 oktober 2015, opgesteld door M. Weemers. Hieruit volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag/matig, wanneer verdachte geen middelen gebruikt. Het advies van de deskundige is om aan verdachte reclasseringstoezicht op te leggen met daarbij een meldplicht en een behandelverplichting, ook als dat inhoudt een verplichte klinische opname van maximaal 7 weken indien dat nodig is.
Verdachte heeft ter zitting nog weinig inzicht getoond in zijn problematiek en de hardnekkigheid van zijn verslaving. Ter voorkoming van recidive zal de rechtbank de adviezen over de behandelverplichting overnemen.
Voorts is gelet op het aantal feiten en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de betrokken personen, geen ruimte voor een andere strafmodaliteit dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van 2 jaar. Daarbij worden bijzondere voorwaarden opgelegd die inhouden dat verdachte moet meewerken aan reclasseringstoezicht en behandeling, ook als dat inhoudt een klinische opname van maximaal 7 weken, urinecontroles en meewerken aan het raadplegen van referenten indien de reclassering dat nodig acht.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- Spreekt verdachte vrij van het bij parketnummer 16/661384-15 tenlastegelegde onder feit 4 primair.
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Het bewezen verklaarde levert op:
Bij parketnummer 16/090092-15
mishandeling.
Bij parketnummer 16/661384-15
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod.
feit 3 en 4 subsidiair:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
- Verklaart verdachte niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingten aanzien van het bij parketnummer 16/661384-15 tenlastegelegde onder
feit 2;
- Verklaart het overige bewezene strafbaar en verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
- Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 7 maanden;
- Beveelt dat
3 maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden uitgevoerd, tenzij later anders wordt gelast en stelt daarbij een
proeftijd van 2 jaarvast;
- De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende
algemene voorwaardenhoudt:
o de veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
o de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
o de veroordeelde zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende
bijzondere voorwaardenhoudt:
o De veroordeelde zal zich binnen vijf werkdagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij de reclassering GGZ Victas Verslavingszorg op het adres Heiligenbergerweg 34 in Amersfoort en zal zich blijven melden zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht;
o De veroordeelde zal (blijven) meewerken aan behandeling bij GGZ Victas of soortgelijke ambulante zorg, in het kader van zijn problematiek en zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling en behandelaar zullen worden gegeven;
o De veroordeelde zal, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, een verplichte korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken ondergaan, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
o De veroordeelde zal geen alcohol en/of drugs gebruiken zolang de reclassering dat noodzakelijk acht en zal, ter controle daarvan, meewerken aan urinecontroles, zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
o De veroordeelde zal toestemming geven en meewerken aan het raadplegen van relevante referenten indien dit door de reclassering nodig wordt geacht.
- Geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de vrijheidsbenemende straf in mindering zal worden gebracht;
- Verklaart de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaar.
Voorlopige hechtenis
- Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P. Glerum, voorzitter,
mrs. P.J.M. Mol en E. Akkermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Capitano, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 december 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Ten aanzien van parketnummer 16/090092-15
hij op of omstreeks 10 mei 2015 te Soest [getuige 6] heeft mishandeld door aan haar haren te trekken, haar in het gezicht te stompen en/of te slaan en door haar keel dicht te knijpen.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van parketnummer 16/661384-15
1.
(PV nummer 2015160669)
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 tot en met 13 mei 2015 te Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, (zijn broer(s)) [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (in de Turkse taal, telefonisch en/of per sms) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd:
"mijn leven heeft nog maar 1 doel, vanaf nu jou en [slachtoffer 2] helemaal gewoon kapot
maken. ik schakel alle jongens in" en/of
"jij bent er geweest" en/of
"jij bent gewoon dood, jij gaat gewoon dood met mij" en/of
"jij gaat, ik sleur jou mee de afloop in" en/of
"ik zweer op de koran ik kom jou vanavond de nek/keel doorsnijden, echt waar" en/of
"ik vermoord jullie allebei",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of tegen een gezamenlijk familielid, althans een persoon, te weten [getuige 3] heeft gezegd "ik ga het halen, dan heb ik 1 kogel voor [slachtoffer 2] , 1 kogel voor [slachtoffer 3] en 1 voor mezelf", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
(PV nummer 2015160669)
hij op of omstreeks 13 mei 2015 te Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7 milliliter 4-hydroxyboterzuur (GHB), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
(PV nummer 2015153903)
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2015 tot en met 20 mei 2015 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 4] (in zijn gezicht) heeft geslagen/gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 4] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
Primair
(PV nummer 2015226823)
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2015 tot en met 24 juli 2015 te Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 2] (in het gezicht en/of de hals) heeft geslagen/gestompt terwijl hij, verdachte, (daarbij) een sleutel (althans een scherp en/of puntig voorwerp) in zijn vuist/hand hield, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2015 tot en met 24 juli 2015 te Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, (in het gezicht en/of de hals) heeft geslagen/gestompt terwijl hij, verdachte, (daarbij) een sleutel (althans een scherp en/of puntig voorwerp) in zijn vuist/hand hield, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0900-2015143439 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 10 mei 2015, p. 11.
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 10 mei 2015, p. 12.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 mei 2015, p. 21.
5.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0900-2015160669Z bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Proces-verbaal van aangifte d.d. 13 mei 2015, p. 17.
7.Proces-verbaal van aangifte d.d. 14 mei 2015, p. 19.
8.Proces-verbaal van aangifte d.d. 13 mei 2015, p. 18 in combinatie met proces-verbaal van aangifte d.d. 14 mei 2015, p. 19.
9.Proces-verbaal van aangifte d.d. 13 mei 2015, p. 18.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 mei 2015, p. 36.
11.NFI rapport identificatie van drugs en precursoren d.d. 19 juni 2015, opgemaakt door Ing. A.G.A. Sprong, niet genummerd.
12.Proces-verbaal van terechtzitting d.d. 1 december 2015.
13.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0900-2015153903 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
14.Proces-verbaal van aangifte d.d. 20 mei 2015, p. 2.
15.Een geschrift zijnde een medische verklaring d.d. 20 mei 2015 opgemaakt door huisarts [A] te Hilversum.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 mei 2015, p. 19.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 mei 2015, p. 21.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2015, p. 16.
19.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0900-2015226823 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
20.Proces-verbaal van aangifte d.d. 26 juli 2015, p. 11.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 augustus 2015, p. 17 in combinatie met proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 augustus 2015, p. 19 en proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 augustus 2015, p. 21.