ECLI:NL:RBMNE:2015:8920

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
16/992011-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleggingsfraude en oplichting door feitelijk leidinggever van rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijk leidinggever betrokken was bij de oplichting van beleggers door de rechtspersoon [bedrijf 1]. De verdachte heeft in de periode van 23 november 2007 tot en met 27 oktober 2008 beleggers misleid door hen te laten geloven dat hun ingelegde gelden zouden worden aangewend voor de ontwikkeling van een vastgoedproject in Alkmaar, terwijl in werkelijkheid de gelden werden gebruikt voor andere projecten en om verliezen van eerdere projecten te dekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten onjuiste informatie hebben verstrekt aan de beleggers, waaronder valse beloften over hypothecaire zekerheden en rendementen. De rechtbank heeft de dagvaarding voor een deel nietig verklaard, maar de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor zijn rol in de oplichting, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vorderingen van benadeelde partijen zijn niet ontvankelijk verklaard en kunnen worden ingediend bij de burgerlijke rechter.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/992011-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 27 november 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972] in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [adres] , [postcode] in [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 en 4 november 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.H. Tonino, advocaat te Amsterdam. Tijdens de zitting van 23 november 2015, waarbij alleen het onderzoek is gesloten, is niemand verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht en van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De zaak is gelijktijdig -maar niet gevoegd- ter terechtzitting behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer: 16/992012-13), [medeverdachte 2] (parketnummer: 16/992010-13) en [medeverdachte 3] (parketnummer: 16/992009-13).

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
[bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) in de periode van 23 november 2007 tot en met 27 oktober 2008, al dan niet samen met anderen, beleggers heeft opgelicht, terwijl verdachte hiertoe opdracht / feitelijk leiding heeft gegeven.
en/of
verdachte in de periode van 29 november 2007 tot en met 31 oktober 2008, al dan niet samen met anderen, geldbedragen van beleggers heeft verduisterd.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat de gehele dagvaarding nietig is nu deze innerlijk tegenstrijdig is door het ten laste leggen van oplichting én verduistering. Onduidelijk is welke bedragen door oplichting en welke door verduistering zouden zijn verkregen. Ook de samenstelling van het ten laste gelegde verduisteringsbedrag is niet te koppelen aan de genoemde documenten. Doordat de officier van justitie pas bij repliek uitleg heeft gegeven omtrent het verduisteringsbedrag, heeft de verdediging hier geen nader onderzoek naar kunnen doen. Indien de rechtbank de dagvaarding met deze nadere uitleg voldoende duidelijk vindt, verzoekt de verdediging tot aanhouding van de behandeling van de zaak en verwijzing naar de rechter-commissaris voor het horen van nadere getuigen op dit punt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de alternatieve tenlastelegging geen innerlijke tegenstrijdigheid oplevert. De keuze tussen oplichting en/of verduistering is aan de rechtbank voorgelegd. Indien wordt gekomen tot uitsplitsing van de ten laste gelegde periode kan ook tot een bewezenverklaring van beide verdenkingen gekomen worden.
De berekening van het verduisterde totaalbedrag blijkt uit de in te tenlastelegging genoemde documenten. Het gaat hierbij om rechtstreekse overboekingen van [bedrijf 1] naar [bedrijf 2] , [bedrijf medeverdachte 1] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] waarbij geen betalingskenmerk of factuurnummer is vermeld. Bij repliek heeft de officier van justitie kopieën van deze documenten overgelegd met daarop de betreffende overboekingen gemarkeerd, waarbij tot een totaalbedrag van € 6.647.229,- wordt gekomen, conform het in de tenlastelegging genoemde bedrag.
De rechtbank overweegt dat bij de uitleg van de bepalingen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voorop staat dat de tenlastelegging voor alle partijen -de verdachte, het Openbaar Ministerie en de rechtbank- begrijpelijk moet zijn. De verdachte moet zich op basis van de tenlastelegging goed kunnen verdedigen. Verder overweegt zij dat een tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is als daarin naast elkaar twee mogelijkheden worden gepresenteerd die niet naast elkaar verenigbaar zijn.
Vooropgesteld wordt dat het Openbaar Ministerie de vrijheid heeft om te kiezen voor een alternatieve tenlastelegging. In combinatie met de inhoud van het dossier moet het dan voldoende duidelijk zijn welke verwijten de verdachte gemaakt worden. Of in een concreet geval sprake zal zijn van oplichting en/of verduistering zal bij de inhoudelijke beoordeling aan de orde moeten komen. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging geen innerlijke tegenstrijdigheid bevat en verwerpt het verweer in zoverre.
Met de verdediging is de rechtbank wel van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van het in de tenlastelegging opgenomen verduisterde totaalbedrag onvoldoende duidelijk is. Uit de genoemde documenten is niet zonder meer af te leiden welke van de hier vermelde bedragen in de berekening zijn meegenomen. Dat de officier van justitie hier bij repliek duidelijkheid over heeft verschaft, maakt dit niet anders nu de verdediging geen mogelijkheid heeft gehad om zich hier concreet op voor te bereiden. Van de verdachte kon in deze omstandigheden niet worden verwacht dat hij zich ten aanzien hiervan op adequate wijze kon verdedigen. De dagvaarding voldoet ter zake van de ten laste gelegde verduistering dan ook niet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en zal ten aanzien van dit onderdeel partieel nietig worden verklaard. Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman behoeft dan ook geen bespreking.
De rechtbank verklaart de dagvaarding voor het overige geldig, zodat deze inhoudelijk kan worden beoordeeld.
3.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren, gelet op -kort gezegd- de volgende punten in onderlinge samenhang bezien:
1. de verstrekking van (CIE-)informatie door het Openbaar Ministerie aan de AFM, terwijl zij hiertoe niet bevoegd was;
2. het onrechtmatig publiceren van het doen van aangifte door de AFM, wat voor rekening dient te komen van het Openbaar Ministerie nu zij de aangifte heeft geaccepteerd en het strafrechtelijk onderzoek heeft opgestart;
3. het niet (tijdig) verstrekken van processtukken, te weten de aangifte, aan de verdediging door het Openbaar Ministerie;
4. de overschrijding van de redelijke termijn, die reeds is aangevangen 2009.
De verdediging concludeert tot een veelheid aan fouten en onrechtmatigheden op grond waarvan het Openbaar Ministerie had moeten afzien van deze vervolging.
Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de publicatie van het doen van aangifte door de AFM een punitief karakter heeft waardoor de zaak reeds was afgedaan. Het stond het Openbaar Ministerie daarna niet meer vrij om verdachte stafrechtelijk te vervolgen. Ook hierom dient het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk verklaard te worden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen redenen zijn om het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren. Het doen van aangifte en het publiceren hieromtrent behoort tot de mogelijkheden van de AFM. Het publiceren van het doen van aangifte is niet onrechtmatig en evenmin een punitieve sanctie. De officier van justitie verwijst hierbij naar het Convenant ter voorkoming van ongeoorloofde samenloop van bestuurlijke en strafrechtelijke sancties (stcr. 2009 nr. 665, 15 januari 2009). De eerste aangifte van de AFM is ook niet de start van het strafrechtelijk onderzoek geweest. Ten aanzien van de verstrekking van informatie aan de AFM stelt de officier van justitie dat dit geen CIE informatie betrof zoals bedoeld in artikel 12 van de Wet politiegegevens. Ook indien dit verweer wel doel zou treffen is de informatieverstrekking van weinig betekenis gebleken; ook zonder de brief was de AFM al op het spoor van [bedrijf 1] .
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat de publicatie van het doen van aangifte door de AFM enkel een feitelijke handeling en geen bestuursrechtelijke sanctie of besluit betreft. Deze handeling is niet punitief van aard -hoezeer dit ook door ondernemers anders ervaren kan worden- en staat dan ook niet aan strafvervolging door of de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de weg.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat onherstelbare vormverzuimen tijdens het voorbereidend onderzoek enkel in uitzonderlijke gevallen dienen te leiden tot niet ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Voor deze sanctie is alleen plaats indien opsporingsambtenaren of het Openbaar Ministerie een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (het Zwolsmancriterium).
Ten aanzien van de eerste drie door de raadsman genoemde punten, overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens de geldende regelgeving, ook die door de raadsman aangevoerd, is er geen sprake van een verbod of beletsel ter zake van het verstrekken van anonieme, niet op de betrouwbaarheid getoetste, informatie door het Openbaar Ministerie aan een andere instantie. De publicatie van het doen van aangifte door de AFM acht de rechtbank niet toe te rekenen aan het Openbaar Ministerie, te meer daar het zich ook heeft verzet tegen deze publicatie. Ook het tijdelijk onthouden van processtukken -al ter toetsing voorgelegd aan de rechtbank- kan niet tot enige consequentie als genoemd in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering leiden, voor zover dit al een normschending betreft.
De rechtbank is wel, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op 24 mei 2011, zijnde de dag waarop verdachte is aangehouden, verhoord en in verzekering gesteld en waarop diens woning is doorzocht. Het standpunt van de raadsman dat deze termijn in 2009 is aangevangen omdat de verdachte reeds toen bekend was met de omstandigheid dat aangifte tegen hem was gedaan, volgt de rechtbank niet. Het doen van aangifte betreft geen handeling van de Nederlandse staat jegens de betrokkene waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Een en ander betekent dat op het moment dat in eerste aanleg vonnis wordt gewezen de vervolging van verdachte meer dan twee jaar in beslag heeft genomen, terwijl geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn geweest die daartoe aanleiding hebben gegeven. Gelet op vaste jurisprudentie heeft deze overschrijding echter geen consequenties voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (zie HR 17 juni 2008, LJN: BD2578). Hiermee zal wel in strafmatigende zin rekening gehouden worden, waarbij de rechtbank ook mee zal wegen dat het na het doen van aangifte -waarvan verdachte op de hoogte is geweest- lang heeft geduurd voordat het Openbaar Ministerie een vervolgingsbeslissing heeft genomen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat ook de vier door de raadsman genoemde punten niet, ook niet in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dienen te leiden dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk zou zijn in de vervolging.
De rechtbank verwerpt de verweren en stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.3
Overige voorvragen
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en er geen reden is voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de oplichting, ten laste gelegd onder het eerste alternatief, wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Verdachte is als feitelijk leidinggever verantwoordelijk voor dit misdrijf, gepleegd door [bedrijf 1] , gedurende de gehele ten laste gelegde periode. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van de verduistering, ten laste gelegd onder het tweede alternatief.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De in de tenlastelegging genoemde feitelijkheden kunnen niet als oplichtingsmiddel gelden omdat dit geen onwaarheden betreffen. Zelfs indien uitgegaan wordt van de onjuistheid van de genoemde feitelijkheden (oplichtingsmiddelen), kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van een causaal verband tussen deze onjuistheden en de afgifte van de gelden. Ook had [bedrijf 1] noch haar mededaders het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling. Daarnaast is geen sprake geweest van feitelijk leidinggeven door verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[bedrijf 1][bedrijf medeverdachte 1] was sinds de oprichting op 31 december 2014 tot 3 september 2010 de statutair bestuurder van [bedrijf 1] (voorheen [bedrijf 3] ). De statutaire zetel van [bedrijf 1] was in Bussum gevestigd. [2] Vanaf 25 oktober 2007 had [bedrijf 1] vier aandeelhouders:
- [bedrijf medeverdachte 1] (33,1% van de aandelen),
- [bedrijf verdachte] (31% van de aandelen),
- [bedrijf 7] (31% van de aandelen) en
- [aandeelhouder bedrijf 1] (4,9% van de aandelen). [3] Medeverdachte [medeverdachte 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf medeverdachte 1] [4]
Verdachte is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf verdachte] [5]
[bedrijf 1] hield zich bezig met de ontwikkeling van vastgoed in Nederland. In Alkmaar zou een verzamelgebouw met 399 garageboxen worden gerealiseerd met de naam “ [naam project 3] ”. Voor het realiseren hiervan zijn gelden aangetrokken van beleggers. [6]
[bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) was tot 3 september 2010 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ), [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ) en [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ). [bedrijf verdachte] is bestuurder van [bedrijf 2] . Aandeelhouders zijn [bedrijf verdachte] (65% van de aandelen) en [bedrijf medeverdachte 1] (35% van de aandelen). [7]
[bedrijf 4] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] hielden zich bezig met het ontwikkelen van vastgoedprojecten in Turkije. Ook hiervoor werden gelden aangetrokken van Nederlandse beleggers. [8]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat er drie bestuurders waren bij [bedrijf 1] , waaronder hij en [bijnaam verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). [9]
Verdachte heeft verklaard via [bedrijf verdachte] aandeelhouder van [bedrijf 1] te zijn geweest. [10] Er zijn drie managementovereenkomsten gesloten, namelijk met de vennootschappen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en die van hemzelf. Alle drie voerden aparte werkzaamheden uit voor [bedrijf 1] . [11] Hij is bezig geweest met de voorbereidingen voor [bedrijf 1] [12] en probeerde grote beleggers te interesseren. [13] Hij werd door [voornaam medeverdacht 1] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ) op de hoogte gehouden van het project [naam project 3] . [14]
Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat essentiële beslissingen door hem en [medeverdachte 1] samen werden genomen. Hij en [medeverdachte 1] waren bestuurders van het hele [afkorting bedrijven verdachte en medeverdachten] -concern. [15]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [voornaam medeverdacht 1] de algemeen directeur was bij [bedrijf 1] , maar belangrijke zaken werden door [voornaam medeverdacht 1] en [bijnaam verdachte] samen gedaan c.q. beslist. [16]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] alle werkzaamheden als bestuurder van [bedrijf 1] uitvoerde. Hij deed dit in overleg met [verdachte] . [17] [medeverdachte 1] en [verdachte] waren zijn bazen. Als [medeverdachte 1] grote beslissingen moest nemen, ging dit in overleg met [verdachte] . [18]
De inleggersAan de hand van de lijst van obligatiehouders van de AFM en de rekeningafschriften van de bankrekening van [bedrijf 1] (nr. [rekeningnummer] ) is een overzicht van inleggers opgesteld (D‑091). In totaal is door beleggers € 9.898.000,- ingelegd in [bedrijf 1] en is € 171.560,- aan emissiekosten betaald, zijnde een totaalbedrag van € 10.069.560,-. In de ten laste gelegde periode van 23 november 2007 tot en met 27 oktober 2008 is op deze rekening in totaal een bedrag van € 10.068.810,- ontvangen. [19]
[getuige 1/benadeelde 49] heeft op 19 december 2007 € 50.000 en op 30 juni 2008 € 25.000 ingelegd in [bedrijf 1] . [20] Door de uitzending van het televisieprogramma van [A] (de rechtbank begrijpt: [naam televisieprogramma] ) wilde hij beleggen in [bedrijf 1] . Hij heeft toen informatie opgevraagd en toegestuurd gekregen. [getuige 1/benadeelde 49] denkt dat hij een brochure heeft ontvangen. In juni 2008 is hij gebeld door [medeverdachte 1] met de vraag of hij nog meer geld kon inleggen. [21] Hij dacht dat het een van andere projecten gescheiden investering was en dat zijn ingelegde geld in Nederland zou blijven. [22]
[getuige 2/benadeelde 38B] en haar man hebben op 1 juli 2008 € 50.000 ingelegd in [bedrijf 1] . [23] Ze zijn half 2008 gebeld door [medeverdachte 1] over [bedrijf 1] . Verder hebben ze informatie verkregen via het internet. [24] Volgens de brochure was er een hypothecaire zekerheid op de grond en opstallen. [25]
[getuige 3] heeft op 15 juli 2008 € 1.000.000 ingelegd in [bedrijf 1] . [26] Hij is in aanraking gekomen met [bedrijf 1] via hun website en heeft vervolgens telefonisch en persoonlijk contact gehad. [medeverdachte 1] vertelde dat beleggers in [naam project 1] en [naam project 2] hun geld al terug hadden gehad en dat er een hypothecaire zekerheid was. Hij heeft ook een brochure ontvangen. Het geld maakte hij over naar de rekening van [bedrijf 1] . [27] Ook de uitzending van [A] heeft een rol gespeeld bij zijn keuze om te beleggen. [28] Het zouden allemaal aparte projecten zijn. [bedrijf 1] zou niets te maken mogen hebben met andere [afkorting bedrijven verdachte en medeverdachten] vennootschappen . [29]
[getuige 4/benadeelde 79] heeft op 31 juli 2008 € 50.000 ingelegd in [bedrijf 1] . [30] Hij ontving maandelijkse bulletins van [afkorting bedrijven verdachte en medeverdachten] , maar hij wilde niet beleggen in de Turkse projecten. Toen hij las over een project in Nederland heeft hij telefonisch contact gehad met [bedrijf 1] . [31] De brochure is hem toegestuurd. Redenen om te beleggen in [bedrijf 1] waren onder andere de hypothecaire zekerheid, het succes van de projecten [naam project 1] en [naam project 2] en het bestaan van een depotregeling. [32] In de brochure stond dat het ingelegde geld alleen voor de [naam project 3] zou worden gebruikt. [33]
[getuige 5] heeft op 3 oktober 2008 € 50.000 ingelegd in [bedrijf 1] . [34] Via een reclame op de radio en het internet is hij bekend geworden met [bedrijf 1] . [35] Hij heeft vervolgens contact gehad met [medeverdachte 1] en een brochure ontvangen. Er was een hypothecaire zekerheid [36] en het geld zou niet worden gebruikt voor andere projecten. [37]
[getuige 7/benadeelde 40] heeft op 14 oktober 2008 € 50.000 ingelegd in [bedrijf 1] . [38] Nadat hij eerder had belegd in [naam project 2] is hij telefonisch benaderd om in te leggen in [bedrijf 1] . Omdat hij goede ervaringen had met [naam project 2] en [bedrijf 1] dezelfde voorwaarden en garanties bood, heeft hij ingelegd in [bedrijf 1] . [39]
[getuige 8/benadeelde 55] heeft op 21 oktober 2008 € 50.000 ingelegd in [bedrijf 1] . [40] Zij heeft informatie over [bedrijf 1] verkregen door middel van de brochure, de website en telefonisch contact. [41]
De verstrekte informatieDe emissie van obligaties voor [bedrijf 1] is van start gegaan in november 2007. [42] [bedrijf 1] heeft een brochure uitgegeven waarin de belegger geïnformeerd wordt over het nieuwe project, de financiële vooruitzichten van [bedrijf 1] en de kenmerken van de uit te geven obligaties. [43] De brochure houdt, voor zover relevant, het volgende in:
- Elk project is ondergebracht in een afzonderlijke werkmaatschappij. Dit betekent dat de fondsen strikt gescheiden zijn. Gelden van het ene project kunnen niet aangewend worden voor het andere project.
- Het eerste project [naam project 1] is succesvol afgerond. [44]
- De levering van de grond zal plaatsvinden in maart 2008. Levering geschiedt zo spoedig mogelijk na aanvang van de emissie waarbij de betaling van de koopprijs geschiedt met de opbrengst van de uitgifte van de obligaties. Op de grond en opstallen wordt bij verkrijging van de grond een eerste hypotheek gevestigd met de [naam stichting] als hypotheekhouder.
- Tot het moment waarop de emissieopbrengst wordt aangewend voor de betaling van de verkoopprijs voor de grond, wordt de emissieopbrengst aangehouden op een bankrekening van de [naam bank] . Nog niet besteed geld zit in depot. [45]
- Een kenmerk van de obligaties van [bedrijf 1] is: extra zekerheid in de vorm van depotregeling. [46]
- Het saldo van [bedrijf 1] bestaat uit de emissieopbrengst verminderd met de uitgaven ten behoeve van de ontwikkeling van het Project. [47]
- Kosten: aankoop grond, bouwkosten, rentekosten obligaties, verkoop- en overheadkosten, verkoop- en leveringskosten van [naam project 3] en onvoorzien. [48]
De gang van zaken[medeverdachte 1] heeft verklaard dat het ene gat werd gedicht met het andere. [naam project 1] heeft een flink verlies opgeleverd. [49] Hij was belast met het doen van betalingen vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] en heeft geld overgeboekt naar de andere [afkorting bedrijven verdachte en medeverdachten] vennootschappen . Dit deed hij altijd in overleg met [verdachte] . [50] [bijnaam verdachte] vroeg hem om betalingen te doen aan andere [afkorting bedrijven verdachte en medeverdachten] vennootschappen . [medeverdachte 1] deed die betalingen. [51] [bijnaam verdachte] wist waar het geld vandaan kwam. [52] De grond is niet aangekocht omdat er geen geld was. Het geld was nodig om de problemen in de andere vennootschappen op te lossen. [53]
Volgens verdachte werden de obligaties van [bedrijf 1] aan de man gebracht via advertenties op de radio, televisie en het internet. Geïnteresseerden vroegen informatie op, de brochure werd opgestuurd en vervolgens werden mensen gebeld. Hij heeft bij het opmaken hiervan de tekst van de brochure gelezen en vond het een goede brochure. [54] Er is geld vanuit [bedrijf 1] betaald aan de andere [afkorting bedrijven verdachte en medeverdachten] vennootschappen . [55] Als andere vennootschappen (dan [bedrijf 1] ) geld nodig hadden, dan vroeg hij dat aan [voornaam medeverdacht 1] en dan regelde [voornaam medeverdacht 1] dat dit geld werd overgeboekt. [56] Verdachte heeft geld gevraagd aan [medeverdachte 1] voor [bedrijf 5] en [bedrijf 6] . Dit is in porties overgeboekt. [57] De hypotheek is niet gevestigd omdat geen afname van de grond heeft plaatsgevonden. [58]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat de brochure aan potentiële beleggers werd gestuurd. [59] De teksten van de brochure kwamen van [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . [60] Er is tegenstrijdig met de brochure gehandeld. Vanuit [bedrijf 1] zijn gelden overgeboekt naar de andere [afkorting bedrijven verdachte en medeverdachten] vennootschappen . [61] Het geldbeheer werd gedaan door [medeverdachte 1] en [verdachte] . [62]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat de brochure is voorgelegd aan [voornaam medeverdacht 1] . [63] De obligaties werden onder meer aangeboden via advertenties op internet. Ze zijn hiervoor ook bij [A] geweest. Geïnteresseerden werden vervolgens gebeld door de verkopers en de brochure werd opgestuurd. [64]
Bij e-mail van 30 juli 2008 heeft de registeraccountant de verdachten erop gewezen dat de door hem geconstateerde onttrekkingen van behoorlijke bedragen van de rekening van [bedrijf 1] niet in overeenstemming waren met de gewekte verwachtingen en niet volgens overeenkomst, nu duidelijk uiteengezet is dat sprake zou zijn van strikt gescheiden fondsen en dat gelden niet voor een ander fonds zouden worden aangewend. [65]
De gemeente Alkmaar heeft de overdracht van de grond op verzoek van [bedrijf 1] uitgesteld. Na het eerste uitstel zou de aktepassering op 30 september 2008 plaatsvinden. Hierbij moest het restant van de koopsom, ruim € 900.000,-, worden voldaan. Door de notaris van [bedrijf 1] werd toen nogmaals uitstel verzocht. [66] Hiervoor werd geen reden gegeven. Volgens de gemeente speelde de bezwaarprocedure geen rol bij het uitblijven van de overdracht. Op dat moment was al duidelijk dat partijen overeenstemming hadden bereikt. [67] De grond was vanaf 1 juli 2008 bouwrijp. [68] Uiteindelijk is de grond niet betaald en geen eigendom geworden van [bedrijf 1] . Er is ook geen hypotheek op de grond gevestigd. [69] Uit onderzoek naar de bankrekening van [bedrijf 1] blijkt dat in de maanden juni tot en met september 2008 genoeg geld van beleggers binnenkwam bij [bedrijf 1] om het aankoopbedrag van de grond te kunnen betalen. In deze periode legden beleggers € 6.700.000,- in bij [bedrijf 1] . Van dit bedrag werd bijna € 4.300.000,- overgeboekt naar de vennootschappen [bedrijf 2] , [bedrijf medeverdachte 1] en [bedrijf 7] . [70] Van deze overgeboekte gelden van [bedrijf 1] is in de periode van juli tot en met oktober 2008 een deel via deze vennootschappen bij [bedrijf 4] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] terechtgekomen. [71]
Op 13 november 2008 ontvangen alle obligatiehouders van de [afkorting bedrijven verdachte en medeverdachten] -vennootschappen een brief van de directie dat zij niet in staat is om aan haar rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen in verband met financiële nood. [72]
BewijsoverwegingenAan de hand van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Potentiële beleggers zijn middels (advertenties op) het internet, de radio en televisie benaderd voor het aangaan van obligatieovereenkomsten met betrekking tot [bedrijf 1] . Bij getoonde interesse werd door medewerkers van [bedrijf 1] vervolgens de brochure toegestuurd en telefonisch contact opgenomen met beleggers. De brochure had als doel het informeren van beleggers over het project, de financiële vooruitzichten van [bedrijf 1] en de kenmerken van de uit te geven obligaties. Verdachte is betrokken geweest bij het opstellen van de inhoud van de brochure.
In deze brochure zijn onwaarheden opgenomen. Uit de bankafschriften van [bedrijf 1] volgt dat grote geldbedragen direct en indirect zijn overgeboekt naar [bedrijf 4] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] . De voorwending dat gelden niet
kondenworden aangewend voor andere [afkorting bedrijven verdachte en medeverdachten] projecten was reeds vanaf het begin van de emissie van obligaties onjuist. Deze mogelijkheid bestond wel en dit is in strijd met de verstrekte informatie ook meermalen gebeurd. Uit de inhoud van het dossier noch het verhandelde ter zitting blijkt enige aanwijzing dat sprake is geweest van een depotregeling ten aanzien van het saldo van [bedrijf 1] , ondanks de vermelding hiervan in de brochure. Deze door [bedrijf 1] voorgewende zekerheden hebben vanaf de aanvang van de verkoop van obligaties niet bestaan, de onjuistheid hiervan was vanaf november 2007 al bekend.
Evenmin zijn de ingelegde gelden geïnvesteerd in het project [naam project 3] , is een hypothecaire zekerheid gevestigd of kon gesproken worden over eerder succes van [naam project 1] . Blijkens de e-mail van de registeraccountant was het zeker vanaf juli 2008 -en mogelijk ook eerder- bekend dat de ontvangen gelden van de beleggers niet alleen geïnvesteerd zijn in het [naam project 3] project. Dit is in strijd met de kostenberekening zoals opgenomen in de brochure. De stelling dat de levering van de grond zo spoedig mogelijk na ontvangst van voldoende gelden zou plaatsvinden is ook onwaar geweest. Ook als dit het voornemen was bij de aanvang van de emissie, is gebleken dat in ieder geval vanaf juni 2008 voldoende gelden beschikbaar waren voor het voldoen van de koopsom, maar dat de grond desondanks niet is aangekocht, waardoor geen vestiging van een hypothecaire zekerheid heeft kunnen plaatsvinden. Ten slotte het “succes” van [naam project 1] . Wat er ook zij van de versluierende bewoordingen in de brochure met betrekking tot het succes van [naam project 1] , is de onjuistheid hiervan tenminste vanaf het moment dat gelden uit [bedrijf 1] naar [naam project 1] werden overgeboekt vast komen te staan. Het eerdere project was blijkbaar niet afgerond en zeker niet succesvol, nu nog meer geld nodig bleek te zijn. Gebleken is dat zeker vanaf juli 2008 -en mogelijk ook eerder- gelden van [bedrijf 1] naar [naam project 1] zijn gegaan. Ook de onwaarheid van deze gestelde zekerheden is in ieder geval vanaf juli 2008 bekend geweest. Niettemin is doorgegaan met de emissie van obligaties door [bedrijf 1] , zonder de brochure aan te passen of hieromtrent op andere wijze correcte informatie te verschaffen aan potentiële beleggers.
Beleggers zijn door de verstrekte onjuiste informatie bewogen tot het inleggen van gelden. De voorgehouden zekerheden zijn essentieel voor het door de inleggers maken van een risico inschatting. Bij een juiste voorstelling van zaken zouden zij niet tot inleg zijn overgegaan. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat mensen die geïnteresseerd zijn in het beleggen van hun gelden zich -alvorens daartoe over te gaan- (direct of indirect) laten informeren en op basis van die informatie een risico inschatting maken. Dit geldt ook ten aanzien van de niet als getuige gehoorde beleggers die in het overzicht van D-091 zijn opgenomen. Ook deze beleggers kunnen niet anders dan door de informatie die aan hen is verstrekt zijn overgegaan tot het sluiten van een obligatieovereenkomst met [bedrijf 1] en het inleggen van gelden.
Ten onrechte is voorafgaand aan het aangaan van de obligatieovereenkomst de indruk gewekt dat de ingelegde gelden zouden worden aangewend ten behoeve van het genoemde project en onder de garantie van de gestelde zekerheden. Beleggers werden aangetrokken op basis van een valse voorstelling van zaken. Dat sprake was van wederrechtelijke bevoordeling door de B.V. en dat haar oogmerk hierop gericht was volgt uit het feit dat de beleggers door misleiding werden bewogen tot afgifte van gelden ten gunste van [bedrijf 1] onder omstandigheden waarvoor ze niet hadden gekozen. Daarin is in dit geval (het oogmerk op) de wederrechtelijke bevoordeling gelegen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de oplichting door [bedrijf 1] , die zich met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling heeft bediend van een samenweefsel van verdichtsels door in strijd met de waarheid (onder andere middels de brochure) voornoemde zekerheden aan beleggers voor te spiegelen, wetende dat deze onjuist waren.
Verdachte dient als feitelijk leidinggever aangemerkt te worden nu hij als aandeelhouder en (indirect) bestuurder van deze vennootschap maatregelen ter voorkoming van die strafbare gedraging -hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden- achterwege heeft gelaten en zo bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedraging zich zou voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk heeft bevorderd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
[bedrijf 1] (verder te noemen “ [bedrijf 1] ”) op tijdstippen, gelegen in de periode van 23 november 2007 tot en met 27 oktober 2008 te Bussum en/of elders in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels de hierna genoemde personen en andere personen één of meermalen heeft bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedragen, in totaal 10.068.810 euro (D-091), te weten onder meer:
- 50.000 euro op 19 december 2007 van [getuige 1/benadeelde 49] en 25.000 euro op 30 juni 2008 van [getuige 1/benadeelde 49] en
- 50.000 euro op 1 juli 2008 van [getuige 2/benadeelde 38B] en
- 1.000.000 euro op 15 juli 2008 van [getuige 3] en
- 50.000 euro op 31 juli 2008 van [getuige 4/benadeelde 79] en
- 50.000 euro op 3 oktober 2008 van [getuige 5] en
- 50.000 euro op 14 oktober 2008 van [getuige 7/benadeelde 40] en
- 50.000 euro op 21 oktober 2008 van [getuige 8/benadeelde 55] ,
immers heeft [bedrijf 1] met voornoemd oogmerk -zakelijk weergeven- opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid bovengenoemde personen en andere
personen
via brochures en/of advertenties en/of deelname aan het programma [naam televisieprogramma] en/of door andere publicaties en/of telefonisch en/of op andere wijze, benaderd en geïnteresseerd in de deelname aan een of meer obligatieovereenkomst(en), bij welke gelegenheid [bedrijf 1] heeft voorgewend dat
- ontvangen gelden van de beleggers zouden worden geïnvesteerd en/of belegd in (de aankoop, bouw en verkoop van) een vastgoedobject, project [naam project 3] , in de gemeente Alkmaar in Nederland en
- het project [naam project 3] is ondergebracht in een afzonderlijke werkmaatschappij, wat (zou) beteken(d)e(n) dat de fondsen strikt gescheiden waren waardoor de beleggingsgelden van het project [naam project 3] niet konden worden aangewend voor een of meer ander(e) ( [afkorting bedrijven verdachte en medeverdachten] )project(en) en
- er een hypothecaire zekerheid was en/of zou worden ondergebracht in de [naam stichting] en
- er een depotregeling bij de bank zou zijn en
- project [naam project 1] met succes is afgerond,
waardoor bovengenoemde personen en andere personen werden bewogen tot de (girale) afgifte van geldbedragen, zulks terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan de bovenomschreven verboden gedraging.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
De rechtbank merkt hierbij op dat zij begrijpt dat bedoeld is ten laste te leggen dat
onder meerde “hierna genoemde personen” “en andere personen” zijn bewogen tot afgifte en leest deze woorden dan ook in. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
Oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij, verdachte, daaraan telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit (onder het eerste alternatief) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Hierbij heeft de officier van justitie onder andere rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht -indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen- bij de strafoplegging rekening te houden met de eerder genoemde verzuimen in het voorbereidend onderzoek, de overschrijding van de redelijke termijn en de goede bedoelingen van verdachte om tot een succesvolle afronding van de projecten te komen. Gelet hierop is hoogstens een voorwaardelijke straf geïndiceerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan het leidinggeven aan een onderneming die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Daarbij is misbruik gemaakt van het vertrouwen van nietsvermoedende particulieren. Aan particuliere beleggers is de mogelijkheid geboden een obligatieovereenkomst aan te gaan met [bedrijf 1] ten behoeve van de realisatie van een vastgoedproject. Door tientallen beleggers zijn grote geldbedragen ingelegd. Er zijn miljoenen euro’s aangetrokken zonder dat er sprake was van de gestelde zekerheden. Slechts een klein deel van de ingelegde gelden is overeenkomstig de bestemming daarvan daadwerkelijk geïnvesteerd. Van meet af aan zijn beleggers onwaarheden voorgespiegeld. Het verwerpelijke handelen van verdachten heeft het vertrouwen in (vooral) het handelsverkeer geschaad en voor veel beleggers (ernstige) financiële problemen veroorzaakt. Verdachten hebben zich blijkbaar niet bekommerd om de gevolgen voor de investeerders, die hun inleggelden in rook hebben zien opgaan.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte laten meewegen dat hij niet eerder (voor soortgelijke feiten) is veroordeeld. Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting is verder niet gebleken dat sprake is geweest van zelfverrijking. De overgeboekte gelden zijn niet naar verdachten in privé gegaan. Ook wordt niet bewezen geacht dat vanaf het begin af aan sprake is geweest van een vooropgezet plan enkel om gelden weg te sluizen. Uit de bedoeling van verdachten blijkt immers dat wel degelijk de bedoeling heeft bestaan het project [naam project 3] te realiseren. Ook weegt de rechtbank mee dat door beleggers bewust is gekozen voor een belegging met een hoog rendement en daarmee een hoger risico. Verdachten dienen echter wel verantwoordelijk te worden gehouden voor hun onverantwoorde handelen met andermans geld, zonder dat dit met de benodigde en toegezegde zekerheden was ingekleed.
Op basis van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag acht de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden gerechtvaardigd. Zoals reeds onder 3.2 vermeld is de rechtbank van oordeel dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarmee in strafmatigende zin rekening dient te worden gehouden. De rechtbank zal dan ook in plaats van voornoemde straf een gevangenisstraf van 18 maanden opleggen, met aftrek van de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf is passend en geboden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De rechtbank heeft de 89 ingediende vorderingen van de benadeelde partijen op 2 november 2015 zonder nader onderzoek ter terechtzitting beoordeeld. De vorderingen bleken niet van zo eenvoudige aard te zijn dat zij zich leenden voor afdoening binnen het kader van het strafproces. Er rezen verschillende civielrechtelijke vragen, onder meer over verjaring, aansprakelijkheid, schuld en mogelijke eigen schuld, eerder gevoerde civiele procedures en vrijwaring van bestuurders bij ondertekening van de vaststellingsovereenkomst betreffende [...] - [afkorting bedrijven verdachte en medeverdachten] (D-165). Reeds tijdens die terechtzitting werd duidelijk dat hierover niet op eenvoudige wijze duidelijkheid kon worden verkregen. Behandeling van de vorderingen leverde naar het oordeel van de rechtbank dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank heeft om die reden de vorderingen van de -in het dictum nader genoemde- benadeelde partijen ter zitting van 2 november 2015 met toepassing van artikel 333 van het Wetboek van Strafvordering kennelijk niet ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze vorderingen kunnen worden ingediend bij de burgerlijke rechter.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 51, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
VoorvragenVerklaart de dagvaarding
partieel nietigvoor zover betrekking hebbend op de cumulatief/alternatief ten laste gelegde verduistering.
Verklaart de dagvaarding voor het overige geldig.
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
BewezenverklaringVerklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij, verdachte, daaraan telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Benadeelde partijenVerstaat dat de rechtbank op 2 november 2015 de hierna te noemen benadeelde partijen niet ontvankelijk in de ingediende vordering heeft verklaard en heeft bepaald dat deze vorderingen kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter:
[benadeelde 1]
[benadeelde 2]
[benadeelde 3]
[benadeelde 4]
[benadeelde 5]
[benadeelde 6]
[benadeelde 7]
[benadeelde 8]
[benadeelde 9]
[benadeelde 10]
[benadeelde 11]
[benadeelde 12]
[benadeelde 13]
[benadeelde 14]
[benadeelde 15]
[benadeelde 16]
[benadeelde 17]
[benadeelde 18]
[benadeeld 19A] en [benadeelde 19B]
[benadeelde 20]
[benadeelde 21]
[benadeelde 22]
[benadeelde 23]
[benadeelde 24]
[benadeelde 25]
[benadeelde 26]
[benadeelde 27]
[benadeelde 28]
[benadeelde 29]
[benadeelde 30]
[benadeelde 31]
[benadeelde 32]
[benadeelde 33]
[benadeelde 34]
[benadeelde 35]
[benadeelde 36]
[benadeelde 37]
[benadeelde 38A] en [benadeelde 38B]
[benadeelde 39]
[getuige 7/benadeelde 40]
[benadeelde 41A] en [benadeelde 41B]
[benadeelde 42]
[benadeelde 43]
[benadeelde 44]
[benadeelde 45]
[benadeelde 46]
[benadeelde 47]
[benadeelde 48]
[getuige 1/benadeelde 49]
[benadeelde 50]
[benadeelde 51]
[benadeelde 52]
[benadeelde 53]
[benadeelde 54]
[getuige 8/benadeelde 55]
[benadeelde 56]
[benadeelde 57]
[benadeelde 58]
[benadeelde 59]
[benadeelde 60]
[benadeelde 61]
[benadeelde 62]
[benadeelde 63]
[benadeelde 64]
[benadeelde 65]
[benadeelde 66]
[benadeelde 67]
[benadeelde 68A] en [benadeelde 68B]
[benadeelde 69]
[benadeelde 70]
[benadeelde 71]
[benadeelde 72]
[benadeelde 73]
[benadeelde 74]
[benadeelde 75]
[benadeelde 76]
[benadeelde 77]
[benadeelde 78]
[getuige 4/benadeelde 79]
[benadeelde 80]
[benadeelde 81]
[benadeelde 82]
[benadeelde 83]
[benadeelde 84A] en [benadeelde 84B]
[benadeelde 85]
[benadeelde 86]
[benadeelde 87]
[benadeelde 88]
[benadeelde 89]
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. J.M. Eelkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
[bedrijf 1] (verder te noemen " [bedrijf 1] ") op één of
meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 23 november 2007
tot en met 27 oktober 2008 te Bussum en/of Alkmaar en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels de hierna genoemde
personen en/of andere personen één of meermalen heeft/hebben bewogen tot de
afgifte van één of meer geldbedragen, in totaal (ongeveer) 10.069.560 euro
(D-091), althans ongeveer 1.325.000 euro, althans enig geldbedrag, in elk
geval enig goed, te weten;
- 50.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 19 december 2007 van
[getuige 1/benadeelde 49] en/of 25.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 30 juni
2008 van [getuige 1/benadeelde 49] en/of
- 50.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 1 juli 2008 van
[getuige 2/benadeelde 38B] en/of
- 1.000.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 15 juli 2008 van
[getuige 3] en/of
- 50.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 31 juli 2008 van
[getuige 4/benadeelde 79] en/of
- 50.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 3 oktober 2008 van
[getuige 5] en/of
- 50.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 14 oktober 2008 van
[getuige 7/benadeelde 40] en/of
- 50.000 euro althans enig geldbedrag op of omstreeks 21 oktober 2008 van
[getuige 8/benadeelde 55] ,
immers heeft/hebben [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) met voornoemd oogmerk -
zakelijk weergeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk
en/of in strijd met de waarheid bovengenoemde perso(o)n(en) en/of andere
personen
via brochure(s) en/of advertentie(s) en/of deelname aan het programma
[naam televisieprogramma] en/of door andere publicatie(s) en/of telefonisch en/of op andere wijze,
benaderd en/of geïnteresseerd in de deelname aan een of meer
obligatieovereenkomst(en), bij welke gelegenhe(i)d(en) [bedrijf 1] en/of haar
mededader(s) heeft/hebben voorgewend dat
- ontvangen gelden van de beleggers zouden worden geïnvesteerd en/of belegd in
(de aankoop, bouw en verkoop van) een vastgoedobject, project [naam project 3] ,
in de gemeente Alkmaar in Nederland en/of
- het project [naam project 3] is ondergebracht in een afzonderlijke
werkmaatschappij, wat (zou) beteken(d)e(n) dat de fondsen strikt gescheiden
waren waardoor de beleggingsgelden van het project [naam project 3] niet konden
worden aangewend voor een of meer ander(e) ( [afkorting bedrijven verdachte en medeverdachten] -)project(en) en/of
- er een hypothecaire zekerheid was en/of zou worden ondergebracht in de
[naam stichting] , althans een Stichting, die
onafhankelijk werd bestuurd en/of
- er een pandrecht op het banksaldo van [bedrijf 1] was en/of zou worden gevestigd
met als pandhouder de [naam stichting] en/of
- er een depotregeling bij de bank zou zijn en/of
- de belegger een bedrag investeert dat jaarlijks gegarandeerd een rendement
oplevert van 8,4% en/of 9,6% en/of
- het rendement maandelijks tot het einde van de overeenkomst wordt ontvangen
en/of
- één of meer projecten, althans project [naam project 1] en/of
project [naam project 2] , met succes zijn afgerond en/of
beëindigd,
waardoor bovengenoemde perso(o)n(en) en/of andere personen werden bewogen tot
de (girale) afgifte van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), zulks terwijl hij,
verdachte, (telkens) tot de/het bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en)
opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan de
bovenomschreven verboden gedraging(en);
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 51 Wetboek van Strafrecht
EN/OF
Hij op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 29
november 2007 tot en met 31 oktober 2008 te Bussum en/of (elders) in
Nederland,
tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] (verder te
noemen [bedrijf 1] ) en/of met één of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk, (een) (grote) geldbedrag(en) van (in totaal) 6.647.229
euro (D-094, D-096, D-099, D-100 en D-102, totaal bedrag zonder
onderliggend(e) factu(u)r(en)), althans enig(e) goed(eren) en/of
geldbedrag(en),
geheel of ten dele toebehorende aan een groot aantal investeerders en/of
beleggers in [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte
en/of zijn mededader(s), welk(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) verdachte
en/of een of meer van zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten
als (bruik)lener(s)/obligatie-verstrekker(s) onder zich had(den), zich
wederrechtelijk heeft/hebben toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende FIOD dossier, nr. 45588, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 2712). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub vijf, van het Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 1159 (D-031).
3.Het overzichtsprocesverbaal, p. 12.
4.Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 1448 (D-108).
5.Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 2174 (D-336).
6.Het overzichtsproces-verbaal, p. 10.
7.Het overzichtsproces-verbaal, p. 12.
8.Het overzichtsproces-verbaal, p. 10.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , p. 890.
10.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 913.
11.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 934.
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 913.
13.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 919.
14.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 920.
15.De verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter zitting van 2 november 2015.
16.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , p. 1006.
17.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3] , p. 965.
18.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris, p. 6.
19.Het overzicht van stortingen door obligatiehouders [bedrijf 1] , p. 1430 (D-091).
20.Het overzicht van stortingen door obligatiehouders [bedrijf 1] , p. 1426 (D-091).
21.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1/benadeelde 49] , p. 815.
22.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1/benadeelde 49] , p. 816.
23.Het overzicht van stortingen door obligatiehouders [bedrijf 1] , p. 1428 (D-091).
24.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2/benadeelde 38B] , p. 830.
25.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2/benadeelde 38B] , p. 831.
26.Het overzicht van stortingen door obligatiehouders [bedrijf 1] , p. 1430 (D-091), in combinatie met het aan [getuige 3] gekoppelde obligatienummer, zoals weergegeven op de Overeenkomst van geldlening [bedrijf 1] [getuige 3] , p. 1874 (D-247)
27.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , p. 821.
28.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris, p. 2.
29.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , p. 823.
30.Het overzicht van stortingen door obligatiehouders [bedrijf 1] , p. 1430 (D-091).
31.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4/benadeelde 79] , p. 791.
32.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4/benadeelde 79] , p. 792.
33.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4/benadeelde 79] , p. 793.
34.Het overzicht van stortingen door obligatiehouders [bedrijf 1] , p. 1430 (D-091).
35.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris, p. 2.
36.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] , p. 798.
37.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] , p. 800.
38.Het overzicht van stortingen door obligatiehouders [bedrijf 1] , p. 1430 (D-091).
39.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7/benadeelde 40] , p. 804.
40.Het overzicht van stortingen door obligatiehouders [bedrijf 1] , p. 1430 (D-091).
41.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 8/benadeelde 55] , p. 809.
42.De brochure van [bedrijf 1] , p. 1410 (D-090).
43.De brochure van [bedrijf 1] , p. 1409 (D-090).
44.De brochure van [bedrijf 1] , p. 1410 (D-090).
45.De brochure van [bedrijf 1] , p. 1414 (D-090).
46.De brochure van [bedrijf 1] , p. 1416 (D-090).
47.De brochure van [bedrijf 1] , p. 1417 (D-090).
48.De brochure van [bedrijf 1] , p. 1415 (D-090).
49.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , p. 901.
50.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , p. 910.
51.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris, p. 2.
52.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris, p. 8.
53.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , p. 899.
54.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 924.
55.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 913.
56.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 939.
57.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 933.
58.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 928.
59.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3] , p. 978.
60.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris, p. 3.
61.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3] , p. 978.
62.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3] , p. 960.
63.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , p. 1006.
64.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , p. 1008.
65.E-mail van [B] RA van 30 juli 2008, p. 2488 en 2489 (D-479).
66.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek stukken gemeente Alkmaar, p. 254 (AH-007).
67.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] bij de rechter-commissaris, p. 3.
68.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] , p. 761.
69.Het overzichtsproces-verbaal, p. 30.
70.Het proces-verbaal van bevindingen rekeningnummer [rekeningnummer] (II), p. 493 (AH-061).
71.Het proces-verbaal van bevindingen gelden van [bedrijf 1] naar andere [bedrijf 4 t/m 6] , p. 643 (AH-105).
72.Brief van [afkorting bedrijven verdachte en medeverdachten] gericht aan obligatiehouders van 13 nov 2008, p. 1783 en 1882 (D-191 en D-248).