ECLI:NL:RBMNE:2015:8919

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
16/992010-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in valsheid in geschrift zaak met meerdere benadeelde partijen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de verdachte terecht voor valsheid in geschrift. De tenlastelegging betrof het valselijk opmaken van een factuur in de periode van 1 november 2007 tot en met 10 december 2007. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. S.F.J. Smeets, heeft tijdens de zittingen op 2 en 4 november 2015 zijn onschuld betoogd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging, evenals de vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat deze overschrijding geen gevolgen had voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

De rechtbank heeft vervolgens het bewijs beoordeeld. De officier van justitie stelde dat de factuur valselijk was opgemaakt, omdat het bedrag niet strekte tot betaling voor het concept of merk, maar in werkelijkheid een managementvergoeding betrof. De verdediging betwistte deze claim en stelde dat de factuur legitiem was, met bewijs van de levering van het concept/merk. Na beoordeling van de verklaringen en het dossier kwam de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.

Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van 89 benadeelde partijen beoordeeld en deze kennelijk niet ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtstreeks verband bestond tussen de gevorderde schade en het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft bepaald dat deze vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden ingediend. De uitspraak werd gedaan op 27 november 2015.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/992010-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 27 november 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1960] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode] in [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 en 4 november 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Amsterdam. Tijdens de zitting van 23 november 2015, waarbij alleen het onderzoek is gesloten, is niemand verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht en van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De zaak is gelijktijdig -maar niet gevoegd- ter terechtzitting behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer: 16/992012-13), [medeverdachte 2] (parketnummer: 16/992011-13) en [medeverdachte 3] (parketnummer: 16/992009-13).

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 november 2007 tot en met 10 december 2007 een factuur valselijk heeft opgemaakt.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard, omdat het ‘valselijk opmaken’ niet voldoende feitelijk is omschreven. Hierdoor is het voor de verdediging niet duidelijk waartegen verdachte zich moet verweren. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging voldoende feitelijk en daarmee geldig is.
De rechtbank is van oordeel dat van een nietige dagvaarding geen sprake is. De tenlastelegging vermeldt voldoende concreet op welk onderdeel van het genoemde geschrift de verdenking van valsheid betrekking heeft. Ook overigens voldoet de tenlastelegging aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt het verweer en stelt vast dat de dagvaarding geldig is.
3.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitieDe verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren gelet op de -als extreem aan te merken- overschrijding van de redelijke termijn in combinatie met de hieruit voortvloeiende schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Door het tijdsverloop is immers afbreuk gedaan aan het ondervragings- en confrontatierecht van de verdediging. De raadsman verwijst hierbij naar recente uitspraken van het gerechtshof Den Haag en de rechtbank Amsterdam (respectievelijk ECLI:NL:GHDHA:2015:164 en ECLI:NL:RBAMS:2015:3862).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, deze niet van dien aard is dat dit zou moeten leiden tot niet ontvankelijkheid. In de jurisprudentie waarnaar de raadsman verwijst was sprake van jaren van inactiviteit, dat is in deze zaak niet aan de orde.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op 24 mei 2011, zijnde de dag waarop verdachte is aangehouden, verhoord en in verzekering gesteld en waarop diens woning is doorzocht. Op het moment dat in eerste aanleg vonnis wordt gewezen heeft de vervolging van verdachte meer dan twee jaar in beslag genomen, terwijl geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn geweest die daartoe aanleiding hebben gegeven. Gelet op vaste jurisprudentie heeft deze overschrijding echter geen consequenties voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (zie HR 17 juni 2008, LJN: BD2578). Van een dermate uitzonderlijke situatie als in de door de raadsman aangehaalde uitspraken is in dit geval geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer en stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.3
Overige voorvragenDe rechtbank heeft voorts vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De door verdachte opgemaakte factuur is valselijk opgemaakt omdat het factuurbedrag niet strekte tot betaling voor het concept of merk “ [naam project] ”, zoals vermeld op de factuur, maar in werkelijkheid een managementvergoeding betrof.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de factuur niet valselijk is opgemaakt en dat verdachte vrijgesproken dient te worden. De betaling is bedoeld voor de levering van het concept/merk. Dit staat ook zo vermeld op de factuur en deze levering heeft ook plaatsgevonden. Dit wordt bevestigd door de verklaringen van betrokkenen, zoals opgenomen in het dossier.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte, ook ter terechtzitting, heeft erkend de betreffende factuur (D-314) te hebben opgemaakt. Hij ontkent echter de valsheid hiervan; gefactureerd werd een geldbedrag ter betaling voor de levering van het merk en het concept “ [naam project] ”. Verklaringen van betrokkenen, waaronder medeverdachten, hieromtrent bieden hiervoor bevestiging. Verder kan niet aan de hand van de bewoordingen van de Aandeelhoudersovereenkomst (D-495) of anderszins worden vastgesteld dat de omschrijving op de factuur een onwaarheid betreft.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en zal verdachte vrijspreken van het hem ten laste gelegde.

5.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De rechtbank heeft de 89 ingediende vorderingen van de benadeelde partijen op 2 november 2015 zonder nader onderzoek ter terechtzitting beoordeeld. Evident was dat geen rechtstreeks verband bestaat tussen de gevorderde schade en het aan verdachte ten laste gelegde feit. In het kader van een strafproces vormt de tenlastelegging de basis waarop een civiele vordering moet worden beoordeeld. Het ontbreken van samenhang stond dan ook reeds tijdens de zitting van 2 november 2015 aan de ontvankelijkheid van de vorderingen in de weg.
De rechtbank heeft om die reden de vorderingen van de -in het dictum nader genoemde- benadeelde partijen ter zitting van 2 november 2015 met toepassing van artikel 333 van het Wetboek van Strafvordering kennelijk niet ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze vorderingen kunnen worden ingediend bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

De rechtbank:
VoorvragenVerklaart de dagvaarding geldig.
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
VrijspraakVerklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Benadeelde partijenVerstaat dat de rechtbank op 2 november 2015 de hierna te noemen benadeelde partijen niet ontvankelijk in de ingediende vordering heeft verklaard en heeft bepaald dat deze vorderingen kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter:
[benadeelde 1]
[benadeelde 2]
[benadeelde 3]
[benadeelde 4]
[benadeelde 5]
[benadeelde 6]
[benadeelde 7]
[benadeelde 8]
[benadeelde 9]
[benadeelde 10]
[benadeelde 11]
[benadeelde 12]
[benadeelde 13]
[benadeelde 14]
[benadeelde 15]
[benadeelde 16]
[benadeelde 17]
[benadeelde 18]
[benadeelde 19A] en [benadeelde 19B]
[benadeelde 20]
[benadeelde 21]
[benadeelde 22]
[benadeelde 23]
[benadeelde 24]
[benadeelde 25]
[benadeelde 26]
[benadeelde 27]
[benadeelde 28]
[benadeelde 29]
[benadeelde 30]
[benadeelde 31]
[benadeelde 32]
[benadeelde 33]
[benadeelde 34]
[benadeelde 35]
[benadeelde 36]
[benadeelde 37]
[benadeelde 38A] en [benadeelde 39B]
[benadeelde 39]
[benadeelde 40]
[benadeelde 41A] en [benadeelde 41B]
[benadeelde 42]
[benadeelde 43]
[benadeelde 44]
[benadeelde 45]
[benadeelde 46]
[benadeelde 47]
[benadeelde 48]
[benadeelde 49]
[benadeelde 50]
[benadeelde 51]
[benadeelde 52]
[benadeelde 53]
[benadeelde 54]
[benadeelde 55]
[benadeelde 56]
[benadeelde 57]
[benadeelde 58]
[benadeelde 59]
[benadeelde 60]
[benadeelde 61]
[benadeelde 62]
[benadeelde 63]
[benadeelde 64]
[benadeelde 65]
[benadeelde 66]
[benadeelde 67]
[benadeelde 68A] en [benadeelde 68B]
[benadeelde 69]
[benadeelde 70]
[benadeelde 71]
[benadeelde 72]
[benadeelde 73]
[benadeelde 74]
[benadeelde 75]
[benadeelde 76]
[benadeelde 77]
[benadeelde 78]
[benadeelde 79]
[benadeelde 80]
[benadeelde 81]
[benadeelde 82]
[benadeelde 83]
[benadeelde 84A] en [benadeelde 84B]
[benadeelde 85]
[benadeelde 86]
[benadeelde 87]
[benadeelde 88]
[benadeelde 89]
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. J.M. Eelkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
Hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november
2007 tot en met 10 december 2007 te Heerhugowaard en/of Bussum en/of elders in
Nederland, een geschrift, te weten een factuur van 10 december 2007(D-314),
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst met het oogmerk om het als echt
en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, immers heeft hij
opzettelijk in strijd met de waarheid in de voorgenoemde factuur opgenomen, de
woorden
- een geldbedrag voor de levering van het concept " [naam project] " alsmede voor
de levering van het merk " [naam project] ";
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht