8.4.Gelet op het voorgaande, zijn ondergrondse werkzaamheden niet aangevraagd en behoeft de aanvraag op grond van artikel 2.7 van de Wabo geen aanvulling. Het is op basis van het besluit dan ook alleen toegestaan bovengronds te kappen. Het betoog slaagt niet.
9. Verzoekers voeren voorts aan dat verweerder hun betrokken belangen onvoldoende heeft meegewogen. De bomen vormen tezamen een park, dat een belangrijke ruimtelijke uitstraling heeft voor de omwonenden. Er is volgens verzoekers onvoldoende onderzoek gedaan naar alternatieve tracés voor de warmteleidingen, zodat meer bomen gespaard kunnen worden. Tevens vindt in hetzelfde gebied een spooruitbreiding plaats, waarvoor ook bomen moeten worden gekapt. Met deze toekomstige ontwikkeling is ook onvoldoende rekening gehouden.
10. Artikel 2.18 van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Artikel 4:10, eerste lid, van de APV bepaalt dat het bevoegd gezag de vergunning kan weigeren dan wel onder voorschriften kan verlenen in het belang van:
Ecologische waarde;
Ruimtelijke waarde;
Milieuwaarde;
Cultuurhistorische waarde.
11. De voorzieningenrechter ziet in de stellingen van verzoekers geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot vergunningverlening heeft kunnen overgaan. Daarbij is voor de voorzieningenrechter doorslaggevend dat, zoals toegelicht door vergunninghouder, de noodzaak van de kap van de bomen is ingegeven door het Tracébesluit spooruitbreiding Utrecht Centraal – Leidsche Rijn van 26 mei 2015. Op basis van dit Tracébesluit zal het spoor aan de zuidzijde richting de Cremerstraat en het Cremerplein worden verdubbeld. Alvorens de spooruitbreiding kan plaatsvinden, moeten de warmtetransportleidingen deels worden verlegd. Deze leidingen dienen over circa 5 - 10 jaar te worden vervangen, vanwege het bereiken van de maximale levensduur. Uit oogpunt van efficiëntie en om onnodige overlast voor omwonenden te voorkomen, is ervoor gekozen dan ook de warmtetransportleidingen langs het betreffende traject van de spooruitbreiding (ongeveer 5 jaar eerder dan gepland) te vervangen. Dit voorkomt dat binnen enkele jaren opnieuw werkzaamheden aan de warmtetransportleidingen moeten plaatsvinden, wat bovendien de kwaliteit van deze hoofdleidingen niet ten goede zou komen. Voor de verlegging en vervanging van de warmtetransportleidingen moeten de 150 bomen rond het spoor en aan de zuidzijde daarvan worden gekapt. Alternatieve locaties voor de warmtetransportleidingen, om meer bomen te sparen, zijn volgens vergunninghouder niet voorhanden vanwege de ruimte die onder- en bovengronds rondom het spoortracé in acht moet worden genomen. Voor de toekomstige situatie heeft vergunninghouder een groenherstelplan gemaakt. Daarbij is ook rekening gehouden met de spooruitbreiding, gezien de laagbeplanting die op de taluds van het spoor terug komt. Hiermee wordt de parkachtige omgeving zoveel mogelijk behouden dan wel hersteld. Vergunninghouder heeft ter zitting daaraan toegevoegd dat op korte termijn een bijeenkomst met omwonenden is gepland, om met name het groenherstelplan te bespreken. Gelet op voornoemde omstandigheden, acht de voorzieningenrechter het redelijk dat verweerder bij het besluit het belang van vergunninghouder een zwaarder gewicht heeft toegekend dan het belang van de ecologische, ruimtelijke en milieuwaarde van de bomen voor de omgeving. Het betoog slaagt niet.
12. Verzoekers voeren voorts aan dat de herplantplicht onvoldoende is gewaarborgd in het besluit. Het voorschrift omtrent de herplantplicht is onvoldoende concreet. Voorts maakt het groenherstelplan ten onrechte geen onderdeel uit van het besluit.
13. Artikel 4:11, eerste lid, van de APV bepaalt dat tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften het voorschrift kan behoren dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat indien een voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt gegeven, daarbij tevens kan worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.
In het bij het besluit behorende aanhangsel is onder het kopje ‘Extra voorschriften’ bepaald dat vergunninghouder uiterlijk december 2017 het groene areaal in het gebied zal compenseren dan wel een financiële bijdrage zal leveren aan de compensatie van de te kappen bomen.
14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het besluit ten aanzien van de herplantplicht onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. De herplantplicht is onvoldoende verankerd in het besluit. Het opgenomen voorschrift geeft niet concreet aan wat onder ‘groen areaal’ wordt verstaan en in welke mate of omvang vergunninghouder dit moet compenseren. Voorts is onduidelijk in hoeverre hierbij mag worden volstaan met een financiële bijdrage. Hoewel de voorzieningenrechter niet twijfelt aan de intentie van vergunninghouder om omwonenden zoveel mogelijk groen terug te geven, zoals ook blijkt uit het groenherstelplan en de toelichting ter zitting, dient verweerder de herplantplicht te waarborgen met een handhaafbaar voorschrift in het besluit. Voor zover dit al volgt uit het bij de aanvraag behorende groenherstelplan, is dit evenmin vastgelegd in het besluit. Zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, maakt het groenherstelplan namelijk geen onderdeel uit van het besluit. Het betoog slaagt.
15. Verzoekers hebben ten slotte aangevoerd dat verweerder bij het besluit ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 2.23 van de Wabo. Als gevolg hiervan komen de voorschriften, en daarmee de herplantplicht, ten onrechte te vervallen.
16. Artikel 2.23, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat in een omgevingsvergunning voor een voortdurende activiteit kan worden bepaald dat zij, voor zover zij betrekking heeft op die activiteit, geldt voor een daarbij aangegeven termijn.
In het bij het besluit behorende aanhangsel is onder het kopje ‘Voorschriften’ bepaald dat wanneer binnen maximaal twee jaar na verzending van deze brief geen volledig gebruik is gemaakt van de omgevingsvergunning, deze op grond van artikel 2.23 van de Wabo vervalt.
17. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het besluit ten aanzien van voornoemd voorschrift eveneens onzorgvuldig tot stand gekomen. Niet gebleken is dat sprake is van een voortdurende activiteit, op grond waarvan verweerder bevoegd is artikel 2.23 van de Wabo toe te passen. Ter zitting heeft verweerder hierover geen duidelijkheid kunnen verschaffen en enkel verklaard niet te weten waarom dit voorschrift is opgenomen. Het betoog slaagt.
18. Gelet op het voorgaande, kleven aan het besluit gebreken met betrekking tot de daaraan verbonden voorschriften. Deze gebreken zijn in bezwaar echter herstelbaar, zodat de verwachting is dat de verleende vergunning na heroverweging in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet dan, mede gelet op de betrokken belangen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Onder deze omstandigheden wordt evenmin aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.