ECLI:NL:RBMNE:2015:8753

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
16/661103-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking door boekhouder van FC Utrecht met medeverdachten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 december 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige boekhouder van FC Utrecht, die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, samen met zijn 20-jarige broer, heeft een overval in scène gezet en geprobeerd het verduisterde geld veilig te stellen door het onder te brengen bij een 23-jarige man, die ook als verdachte is aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het geld door misdrijf was verkregen en heeft hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 200 uur. Daarnaast zijn de verdachte en zijn medeverdachten verplicht om het verduisterde bedrag van € 65.000,- aan FC Utrecht terug te betalen.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 november 2015, waar de officier van justitie en de raadsvrouw, mr. S. Makhloufi, hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte het helen van geldbedragen van € 65.000,- en/of € 5.000,-. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachten voldoende steun vonden in de overige bewijsmiddelen en dat de verdachte opzetheling had gepleegd.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had een geldbedrag voorhanden waarvan hij wist dat het van misdrijf afkomstig was. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op, omdat de verdachte niet zelf het geld had weggenomen, maar wel een rol had gespeeld in het misdrijf. De vordering van de benadeelde partij, FC Utrecht, werd toegewezen tot een bedrag van € 72.500,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 januari 2015.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661103-15 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 7 december 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 november 2015, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw mr. S. Makhloufi, advocaat te Utrecht, hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander geldbedragen van
€ 65.000,00 en/of € 5.000,00 althans € 2.000,00 heeft geheeld.

3.Voorvragen

De nietigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig is. Daartoe heeft de raadsvrouw gesteld dat in de tenlastelegging twee kwalificerende elementen van twee verschillende feiten zijn genoemd, te weten “wisten” uit artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht en “redelijkerwijs had moeten vermoeden” uit artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht. Naar de mening van de raadsvrouw dient dit ertoe te leiden dat de dagvaarding nietig wordt verklaard omdat deze innerlijk tegenstrijdig is.
Deze wijze van tenlasteleggen levert, naar het oordeel van de rechtbank, geen innerlijk tegenstrijdige dagvaarding op. Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling
dan welaan schuldheling. De steller van de tenlastelegging laat hierbij ruimte om bij een eventuele bewezenverklaring te kiezen tussen de opzet- of schuldvariant van de gedraging en deze vervolgens te kwalificeren als opzetheling of als schuldheling; aldus biedt de tenlastelegging slechts een alternatief. Het bieden van een dergelijke keuzemogelijkheid levert geen innerlijk tegenstrijdige dagvaarding op. De rechtbank verwerpt het verweer.
De overige voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, dat de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat de officier van justitie het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen acht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van de broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verwarrend, tegenstrijdig en kennelijk leugenachtig zijn. Volgens de raadsvrouw hebben de broers een motief om belastend over verdachte verklaren: zij zouden een onbekend gebleven persoon, die mogelijk “ [naam] ” heet, willen beschermen. “ [naam] ” zou bij het tellen van het geld aanwezig zijn geweest. De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat [A] niets heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte en dat financieel onderzoek niets heeft opgeleverd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 26 januari 2015 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [2] een geldbedrag van € 77.500,00 weggenomen uit de kluis bij FC Utrecht. [medeverdachte 1] was op dat moment als boekhouder werkzaam bij FC Utrecht. [3]
[medeverdachte 1] heeft het geld uit de kluis in een tas gedaan. [4] [medeverdachte 2] heeft de tas met het geld meegenomen. [5]
Die avond nog heeft [medeverdachte 2] al een bedrag van € 10.000,00 uit de tas gepakt, [6] waarvan hij toen, op de avond dat het was gebeurd (de rechtbank begrijpt: het wegnemen van het geldbedrag op 26 januari 2015), een bedrag van € 5.000,00 heeft ondergebracht bij [verdachte] . [7]
[verdachte] (hierna: verdachte) heeft een eigen garagebedrijf. [8]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij en [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte
[medeverdachte 2] ) het geld op dinsdagavond (de rechtbank begrijpt: 27 januari 2015) hebben geteld in de garage van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Het kwam neer op een bedrag van € 67.500,00 euro. Afgesproken werd dat [verdachte] het geld zou bewaren. [verdachte] zou het geld bij zich houden, ook als zij ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) gepakt zouden worden. [verdachte] heeft een beloning van € 2.000,00 gekregen voor het bewaren van het geld. Nadat het geld in de garage was geteld heeft [verdachte] gezegd dat hij het geld in zijn woning wilde bewaren. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben [verdachte] vervolgens naar diens woning gebracht en gezien dat [verdachte] de tas met geld mee nam in zijn woning en later weer naar buiten kwam zonder die tas. [9]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] het geld heeft geteld in de garage bij [verdachte] . Hier was [A] ook bij aanwezig. Na het tellen zijn zij gelijk naar de woning van [verdachte] gereden. [verdachte] ging het huis in en vertelde dat hij het resterende geld in de kluis had gelegd. [10]
Tijdens een getapt telefoongesprek op 29 januari 2015 zegt een gebruiker van het nummer eindigend op * [telefoonnummer] , die in veel telefoongesprekken die via dit nummer worden gevoerd “ [A] ” [11] wordt genoemd, dat hij “kankerveel geld” heeft. Ook heeft die persoon in het gesprek gezegd “ik heb een eigen autobedrijf”. [12]
Volgens [A] was hij op dat moment in gesprek met een meisje en heeft hij de telefoon op enig moment aan [verdachte] gegeven en is [verdachte] degene die heeft gezegd dat hij “kankerveel geld” heeft. [13]
In de slaapkamer van verdachte is op 30 januari 2015 een geldbedrag van € 5.000,00 gevonden. [14] Het waren vijf bundeltjes bankbiljetten van 50 euro. De biljetten waren dubbelgevouwen en om een bundeltje zat een dubbel gewikkeld, bruinkleurig elastiekje. [15]
Volgens [medeverdachte 1] wordt bij FC Utrecht alle briefgeld in stapeltjes met dunne bruine elastiekjes er omheen bewaard. [16]
[medeverdachte 2] heeft hierover verklaard dat dit de € 5.000,00 betreft die hij op de avond dat het gebeurd was al uit de tas had genomen. [17]
Verklaringen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen in het dossier en op essentiële onderdelen gelijkluidend zijn. Dat de verklaringen op onderdelen van elkaar verschillen doet hieraan niet af. De rechtbank heeft hierbij mede betekenis toegekend aan het feit dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] ook belastend hebben verklaard over zichzelf.
Wetenschap verdachte:
De rechtbank heeft, gelet op de feiten en omstandigheden die blijken uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen (in onderling verband en samenhang bezien) de overtuiging bekomen dat verdachte wist dat het ging om geld dat door misdrijf was verkregen.
Verdachte heeft achtereenvolgens contante geldbedragen van € 5.000,00 en van € 67.500,00 in bewaring genomen. Dit geld moest eerst nog worden geteld en werd (deels) aangeleverd in een tas. Het geld is geteld in het garagebedrijf van verdachte, waarna het geld is verplaatst naar de woning van verdachte. Verdachte heeft hiervoor een geldbedrag ontvangen. Uit deze handelwijze leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat het ging om geld dat door misdrijf was verkregen. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen voor opzetheling.
Geldbedrag
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte eerst een bedrag van € 5.000,00 en vervolgens een bedrag van € 67.500,00 in bewaring heeft gekregen van de broers [familienaam medeverdachte 1 en 2] . Verdachte wordt verweten dat hij geldbedragen van € 5.000,00 en € 65.000,00 heeft geheeld. De rechtbank gaat bij de bewezenverklaring daarom uit van het bedrag van € 65.000,00 nu het bedrag van € 67.500,00 in elk geval ook het bedrag van € 65.000,00 omvat.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen de geldbedragen heeft geheeld.
Met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen, acht de rechtbank gelet op het vorenstaande het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in de periode van 26 januari 2015 tot en met 30 januari 2015 te Utrecht op verschillende tijdstippen geldbedragen ter waarde van ongeveer 65.000,- en 5.000,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze geldbedragen telkens wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzetheling, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte wordt verplicht zich te houden aan een meldplicht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de inhoud van het reclasseringsadvies van
19 november 2015 dat over verdachte is opgemaakt. Verder heeft zij aangevoerd dat verdachte geen schulden heeft, niet verslaafd is en niet eerder ter zake van opzet- of schuldheling is veroordeeld.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een geldbedrag voorhanden gehad waarvan hij wist dat het van misdrijf afkomstig was. Hij heeft geld in bewaring genomen voor anderen, die het uit de kluis van FC Utrecht hadden meegenomen. Het weggenomen geldbedrag is tot op heden nog altijd niet terecht. Door aldus te handelen heeft verdachte geprofiteerd van het misdrijf dat door
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is gepleegd.
Verdachte heeft zich hierbij kennelijk uitsluitend laten leiden door zijn persoonlijke gewin bij dit misdrijf. Verder heeft hij er op geen enkele wijze blijk van gegeven dat hij van de bijzondere ernst van de gevolgen van zijn handelen doordrongen is.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 oktober 2015, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een vermogensdelict.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de inhoud van een over verdachte opgemaakt reclasseringsadvies van 19 november 2015. Hieruit volgt dat verdachte zijn leven op orde heeft. Toch wordt een meldplicht geadviseerd omdat verdachte, naar de mening van de reclassering, wat weerbaarder zou mogen worden in de omgang met bepaalde sociale contacten. Ook acht de reclassering toepassing van het jeugdstrafrecht geïndiceerd.
Verdachte heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij geen problemen ondervindt en dat hij niet weet waarmee de reclassering hem zou kunnen helpen.
Anders dan de reclassering ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om over te gaan tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Het reclasseringsrapport biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt, terwijl verdachte 23 jaar is en een volwassen indruk maakt. Evenmin zal de rechtbank overgaan tot de oplegging van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte heeft immers aangegeven geen hulpvraag te hebben en ook de rechtbank ziet niet in dat verplichte begeleiding van verdachte door de reclassering noodzakelijk is.
Gelet erop dat verdachte niet zelf het geldbedrag heeft weggenomen bij FC Utrecht, acht de rechtbank, gelet op de kleinere rol die verdachte heeft gespeeld, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis een passende en geboden reactie op het bewezen verklaarde feit. Met de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen.

9.De vordering van de benadeelde partij

De behandeling van de vordering van
FC Utrecht B.V, levert geen onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 72.500,00 (tweeënzeventigduizend en vijfhonderd euro) aan materiële schade. Dit bedrag is opgebouwd uit de aan verdachte gegeven geldbedragen van € 67.500,- en € 5.000,-. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij wordt in het restant van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat verdachte voor een bedrag van € 72.500,00 aansprakelijk is, behalve voor zover deze vordering (gedeeltelijk) al door of namens een ander/anderen is betaald.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op € 894,00 (achthonderdvierennegentig euro), met dien verstande dat indien en voor zover medeverdachte [medeverdachte 1] (parketnummer 16/705259-15), [medeverdachte 2] (parketnummer 16/661090-15) of [medeverdachte 3] (parketnummer 16/661101-15) of een ander betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 36f, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op: opzetheling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
200 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van FC Utrecht toe tot een bedrag van € 72.500,00 (zegge tweeënzeventigduizend en vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 januari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan FC Utrecht voornoemd, behalve voor zover deze vordering (gedeeltelijk) al door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 894,00 (achthonderdvierennegentig euro), behalve voor zover dit bedrag door of namens medeverdachte [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] of een ander is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van FC Utrecht, € 72.500,00 (zegge tweeënzeventigduizend en vijfhonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 januari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 140 dagen, behalve voor zover deze verplichting al (gedeeltelijk) door of namens een ander/anderen is betaald.
De toepassing van de hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. A.G. Bakker en
mr. R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 december 2015
BIJLAGE: De tenlastelegging
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 januari
2015 tot en met 30 januari 2015 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal,
(telkens) een (groot) geldbedrag (ter waarde van ongeveer 65000,- en/of
5000,-, althans 2000,-) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen
van dit geldbedrag (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van [medeverdachte 1] van 29 januari 2015, pagina 50 (proces-verbaal van voorgeleiding).
3.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , namens FC Utrecht van 9 februari 2015, pagina 30 en 31 (einddossier).
4.De verklaring van [medeverdachte 1] van 29 januari 2015, pagina 50 (proces-verbaal van voorgeleiding).
5.De verklaring van [medeverdachte 2] van 10 februari 2015, pagina 98 (einddossier).
6.Het proces-verbaal van de rechter-commissaris van aanvulling van verhoor getuige [medeverdachte 2] van 30 oktober 2015.
7.De verklaring van [medeverdachte 2] van 12 maart 2015, pagina 116 (einddossier).
8.De verklaring van verdachte van 30 januari 2015, pagina 77 (proces-verbaal van voorgeleiding).
9.De verklaring van [medeverdachte 1] van 29 januari 2015, pagina 103 (proces-verbaal van voorgeleiding).
10.De verklaring van [medeverdachte 2] van 12 maart 2015, pagina 115 en 116 (einddossier).
11.Het proces-verbaal van bevindingen TA05 van 9 februari 2015, pagina 39 (einddossier).
12.Het schriftelijke bescheid, te weten: het uitgewerkte tapgesprek van 29 januari 2015 om 19:59:29 uur, pagina 45 (einddossier).
13.Het proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2015, pagina 179 (einddossier).
14.Het proces-verbaal van bevindingen van 30 januari 2015, pagina 86 (proces-verbaal van voorgeleiding).
15.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek doosje met geld van 4 februari 2015, pagina 136, (einddossier).
16.De verklaring van [medeverdachte 1] van 3 februari 2015, pagina 81 (einddossier).
17.De verklaring van [medeverdachte 2] van 12 maart 2015, pagina 115 en 116 (einddossier).