ECLI:NL:RBMNE:2015:8718

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
C/16/321502 / HA ZA 12-553
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake franchiseovereenkomst en schadevergoeding door toerekenbare tekortkoming

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit drie franchisenemers, schadevergoeding van de besloten vennootschap Financieel Verder B.V. wegens toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de franchiseovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade die eisers hebben geleden voortvloeit uit gederfde provisie als gevolg van de tekortkomingen van Financieel Verder. De rechtbank heeft de periode waarover de schade moet worden berekend vastgesteld en de historische omzetgegevens van de eisers beoordeeld. Financieel Verder heeft betoogd dat de schadevergoeding moet worden verminderd vanwege gewijzigde marktomstandigheden en uitgespaarde kosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers niet hebben voldaan aan hun schadebeperkingsplicht en dat de door hen gevorderde schadevergoeding moet worden aangepast. Uiteindelijk heeft de rechtbank de schadevergoeding per eiser vastgesteld en Financieel Verder veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is Financieel Verder opgedragen om een deugdelijke schriftelijke specificatie van de uit te betalen vergoedingen te verstrekken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/321502 / HA ZA 12-553
Vonnis van 23 december 2015
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te Uitgeest,
2.
[eiser sub 2],
wonende te Gendringen,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. C.M. Kan,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FINANCIEEL VERDER B.V.,
gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,
gedaagde,
advocaat mr. L.J.P.E. Donckers-Corten,
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers c.s.] en individueel [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] worden genoemd. Gedaagde wordt hierna Financieel Verder genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 maart 2015
  • de akte met producties van Financieel Verder van 10 juni 2015
  • de akte uitlating met producties van [eisers c.s.] van 24 juni 2015
  • de antwoordakte met producties van Financieel Verder van 19 augustus 2015
  • de antwoordakte uitlating van [eisers c.s.] van 19 augustus 2015
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Ingevolge het tussenvonnis van 18 maart 2015 hebben Financieel Verder en [eisers c.s.] zich bij akte uitgelaten over aspecten van de schade die [eisers c.s.] stelt te hebben geleden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming door Financieel Verder in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eisers c.s.] , voortvloeiend uit de franchiseovereenkomst. In het hiernavolgende zullen de volgende onderwerpen aan de orde komen.
Gederfde provisie
Schadevergoeding
Uitbetaling en eindafrekening waardes overgedragen portefeuilles
a. Gederfde provisie
2.2.
De schade die [eisers c.s.] stelt te hebben geleden bestaat uit een bedrag aan provisie dat bij onverkorte nakoming van de franchiseovereenkomst zou zijn verdiend. Partijen verschillen van inzicht op welke wijze deze schade dient te worden berekend. Daarbij gaat het om de vraag welke bedragen tot uitgangspunt moeten worden genomen ten aanzien van in het verleden behaalde omzetten, om de vraag over welke periode de berekening moet worden gemaakt, of (en zo ja: welke) gewijzigde marktomstandigheden in aanmerking moeten worden genomen en of (en zo ja: welke) uitgespaarde kosten moeten worden berekend.
Periode
2.3.
Financieel Verder heeft aangevoerd dat de periode waarover eventuele gederfde provisie moet worden berekend beperkt is. Omdat het aantal franchisenemers ten tijde van of omstreeks de aandelenoverdracht op 1 april 2011 was gedaald onder het aantal van 20, had Financieel Verder op dat moment ingevolge artikel 18.3 van de franchiseovereenkomst het recht de resterende franchiseovereenkomsten te beëindigen met een opzegtermijn van zes maanden. Om die reden moet, voor zover al aanspraak bestaat op gederfde provisie, de berekening worden gemaakt tot uiterlijk 1 november 2011.
2.4.
[eisers c.s.] betwist primair dat deze omstandigheid van invloed is op de schade bij eisers. Subsidiair stelt [eisers c.s.] dat een beroep op deze contractuele bepaling achteraf in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
2.5.
De rechtbank overweegt dat niet is gesteld of gebleken dat Financieel Verder de franchiseovereenkomsten met [eisers c.s.] heeft opgezegd ingevolge artikel 18.3 van de franchiseovereenkomst. De in dit artikel genoemde opzegtermijn is om die reden voor bepaling van de periode waarover de schade moet worden berekend niet relevant. Financieel Verder had wellicht de bevoegdheid tot opzegging, maar zij heeft, om haar moverende redenen, niet voor dat traject gekozen. Nu daadwerkelijke opzegging door Financieel Verder achterwege is gebleven komt haar geen beroep toe op de beperking in de tijd van deze (niet gehanteerde) opzegtermijn.
2.6.
De periode waarover de schade moet worden berekend die het gevolg is van de toerekenbare tekortkoming door Financieel Verder loopt daarom van 1 april 2011 tot aan de respectievelijke einddata van de franchiseovereenkomsten, te weten voor [eiser sub 1] : 1 juli 2013; voor [eiser sub 2] : 1 juli 2014 en voor [eiser sub 3] : 1 mei 2014.
Historische omzetgegevens
2.7.
Partijen verschillen van mening over de historische omzetgegevens die bij de berekening van de gederfde provisie tot uitgangspunt moeten worden genomen voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Over de historische omzetgegevens van [eiser sub 3] zijn partijen het eens, met dien verstande dat [eisers c.s.] stelt dat het gaat om netto inkomsten, daar waar Financieel Verder stelt dat nog uitgespaarde kosten in aanmerking moeten worden genomen. Daarop wordt hierna in 2.19 e.v. teruggekomen.
2.8.
[eiser sub 1] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij in 2009 aan netto provisies een bedrag van € 120.425,02 heeft ontvangen, de pagina uit zijn jaarrapport overgelegd waarop dit vermeld staat. Zijn gestelde omzet van € 128.747,79 over 2010 verschilt weinig met het bedrag van € 128.480,40 waar Financieel Verder vanuit gaat. De omzet 2011 van € 37.034,07 (het gaat daarbij om de maanden januari tot en met maart; tot de overname) onderbouwt [eiser sub 1] door overlegging van een print van zijn betaalrekening over die maanden. Op basis van de omzetgegevens over 39 maanden (van 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2011) stelt [eiser sub 1] dat hij een gemiddelde netto provisie van
€ 10.614,- per maandontving, welk gemiddeld maandbedrag [eiser sub 1] ten grondslag gelegd wil zien aan de berekening van zijn schade door gederfde provisie.
2.9.
[eiser sub 2] stelt dat hij in 2009, over zes maanden, € 24.765 aan netto provisie inkomsten heeft gerealiseerd en in 2010 € 38.865,40. Deze bedragen staan ook vermeld in zijn jaarrapporten 2009 en 2010, waaruit de desbetreffende pagina’s als productie zijn overgelegd. In 2011, tot en met 31 maart, ontving [eiser sub 2] een bedrag van € 9.219,-, hetgeen door Financieel Verder wordt bevestigd. [eiser sub 2] legt aan de berekening van zijn schade door gederfde provisie een gemiddeld bedrag
van € 3.469,- per maandten grondslag.
2.10.
[eiser sub 3] , die zich bij de berekening van de in het verleden ontvangen provisies aansluit bij de bevindingen van Financieel Verder, hanteert bij de berekening van zijn schade een gemiddeld bedrag van
€ 4.567,20 per maand.
2.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) draagt [eisers c.s.] in beginsel de bewijslast van feiten en omstandigheden met betrekking tot de omvang van de schade. [eisers c.s.] heeft daartoe, voor zover het standpunt afwijkt van dat van Financieel Verder, op de hiervoor omschreven wijze verwezen naar pagina’s uit jaarrapporten en bankgegevens.
Financieel Verder betwist dat met die gegevens de juiste omzetten over de betreffende jaren zijn aangetoond. Zij motiveert en onderbouwt haar betwisting door te verwijzen naar de overzichten van Aegon, die als productie 74 (ten aanzien van [eiser sub 2] ) en 76 (ten aanzien van [eiser sub 1] ) bij conclusie van dupliek zijn overgelegd. In productie 77 is een overzicht vervat van de omzetgegevens per persoon. Als productie 87 heeft Financieel Verder een notitie overgelegd waarin de gegevens in die overzichten van Aegon nader worden geduid en verwerkt in een schadeberekening. Als productie 92 tot en met 99 zijn nog overgelegd vereenvoudigde rekening-courantoverzichten van de betrokken franchisenemers, met een toelichting daarop.
2.12.
[eisers c.s.] heeft deze onderbouwde betwisting door Financieel Verder niet (gemotiveerd) weersproken, in die zin dat niet is toegelicht dat en waarom uit de rekeningoverzichten van Aegon een omzet naar voren komt die afwijkt van de in de jaarrapporten gehanteerde omzetten. Dit had wel op zijn weg gelegen nu de bewijslast bij [eisers c.s.] rust en nu zonder zijn toelichting niet valt in te zien waarom de niet nader onderbouwde cijfers op de overgelegde pagina’s van jaarrapporten juist zijn, terwijl zij afwijken van de gedetailleerde overzichten van Aegon. Ook een toelichting op het verschil tussen de gegevens van Aegon ten aanzien van [eiser sub 1] over 2011 en diens eigen bankafschriften ontbreekt.
[eisers c.s.] kon, gelet op het voorgaande, niet volstaan met het stellen van zijn eigen gegevens tegenover de overzichten van Aegon, zonder toe te lichten waarom de gegevens waarnaar Financieel Verder verwijst onjuist of onvolledig waren.
2.13.
De rechtbank zal daarom uitgaan van de historische omzetgegevens zoals vervat in productie 87 van Financieel Verder, alsmede de gemiddelde maandomzet die uit die gegevens volgt:
2009
2010
2011 (januari-maart)
gemiddeld per maand:
[eiser sub 3]
33.899,68
55.003,91
11.574,82
4.567,20
[eiser sub 2]
10.630,04
(juli-december)
31.259,82
9.219,21
2.323,14
[eiser sub 1]
93.721,37
128.480,40
20.004,23
8.970,59
Gewijzigde marktomstandigheden
2.14.
Financieel Verder heeft zich in haar verweer op het standpunt gesteld dat de historische omzet niet onverkort tot uitgangspunt kan worden genomen voor de berekening van de schade, omdat er diverse marktomstandigheden zijn aan te wijzen die maken dat de omzet bij onverkorte nakoming van de franchiseovereenkomst niettemin lager zou zijn geweest ten opzichte van resultaten in het verleden. Specifiek gaat het daarbij om de volgende omstandigheden:
de gevolgen van de woekerpolisaffaire voor de verkoop van levensverzekeringen,
de gevolgen van de crisis op de huizenmarkt voor de markt voor hypotheken.
de verscherpte AFM voorschriften met betrekking tot de bemiddeling in pensioenproducten (diplomavereiste).
het provisieverbod per 1 januari 2013.
Financieel Verder meent dat [eisers c.s.] , gelet op deze omstandigheden, nog maximaal 50% van de omzet uit het verleden had kunnen behalen bij onverkorte nakoming van de franchiseovereenkomsten.
2.15.
[eisers c.s.] heeft weersproken dat deze omstandigheden van invloed moeten zijn op de hoogte van de schadevergoeding en heeft, puntsgewijs, de volgende kanttekeningen gemaakt:
Nu de franchiseovereenkomsten allen zijn ingegaan na 1 januari 2008, moeten eventuele effecten van de woekerpolisaffaire op de levensverzekeringenmarkt ook worden geacht deel te hebben uitgemaakt van de historische resultaten, zodat voor een verdere aanpassing omlaag geen reden is;
Ook de huizenmarktcrisis was al in 2008 ontstaan, dus daarvoor geldt hetzelfde als met betrekking tot punt a. Feit van algemene bekendheid is dat de woningmarkt een dieptepunt kende in 2012 en zich inmiddels heeft hersteld, aldus [eisers c.s.]
stelt voorop dat niet duidelijk is per wanneer die verscherpte voorschriften werden gehandhaafd en of het diplomavereiste ook gold voor de derde pijler pensioenproducten. Bovendien stelt [eisers c.s.] dat niet valt in te zien waarom de franchisenemers in voorkomend geval niet hadden kunnen voldoen aan de gewijzigde voorschriften.
Het provisieverbod zou ingaan per 1 januari 2013; tot die datum is de invloed op de schade in ieder geval nihil. Vanaf die datum tot einde looptijd wordt enig effect, bij gebrek aan wetenschap, betwist. [eisers c.s.] wijst daarbij op de verantwoordelijkheid van de franchisegever om haar formule tijdig aan te passen aan veranderende marktomstandigheden.
2.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Financieel Verder heeft gemotiveerd en onderbouwd aangevoerd dat in de voor de schadeberekening relevante periode omstandigheden kunnen worden aangewezen die mogelijk van invloed zouden zijn geweest op de door de franchisenemers te behalen resultaten, bij onverkorte uitvoering van de franchiseovereenkomsten. [eisers c.s.] heeft op zijn beurt gemotiveerd betwist dat het effect van de genoemde omstandigheden door Financieel Verder juist is ingeschat. Bewijslevering ten aanzien van deze omstandigheden zal niet kunnen leiden tot exacte vaststelling van de omvang van het effect van deze omstandigheden, nu het om een fictieve situatie gaat die nooit heeft plaatsgevonden en ook niet heeft kunnen plaatsvinden. Om die reden zal de rechtbank gebruik maken van haar bevoegdheid ex artikel 6:97 BW om de invloed van deze omstandigheden te schatten.
2.17.
Daarbij neemt de rechtbank enerzijds in aanmerking dat zowel de woekerpolisaffaire als de huizenmarktcrisis zich reeds voordeden gedurende de looptijd van de franchiseovereenkomsten. Anderzijds is aannemelijk dat de markt voor levensverzekeringsproducten en hypotheken als gevolg van die omstandigheden aan grote verandering onderhevig was met in nog toenemende mate effecten op eventuele omzet, getuige ook de artikelen die Financieel Verder daarover in het geding heeft gebracht.
Met betrekking tot het op handen zijnde provisieverbod heeft [eisers c.s.] er terecht op gewezen dat de ingangsdatum nog onzeker was, en dat de invloed daarvan slechts in aanmerking kan worden genomen vanaf 1 januari 2013 tot de respectievelijke beoogde einddata van de franchiseovereenkomsten.
Dat en waarom aangescherpte toezichteisen op de markt voor pensioenproducten van invloed zouden zijn op de door de franchisenemers te behalen omzetten heeft Financieel Verder, mede gelet op het verweer van [eisers c.s.] dat zij aan die vereisten zouden kunnen gaan voldoen, onvoldoende onderbouwd.
2.18.
Bij de schadeberekening over de relevante periode neemt de rechtbank een percentage van 20% vermindering van omzet in overweging, gelet op de hiervoor besproken omstandigheden.
Uitgespaarde kosten
2.19.
Bij de berekening van de schade stelt Financieel Verder zich voorts op het standpunt dat op dit bedrag in mindering moet worden gebracht wat aan de zijde van [eisers c.s.] is uitgespaard ten aanzien van de franchisefee, de 30% af te dragen omzet en de bedrijfskosten (zoals autokosten, huur van kantoorruimte en overige kantoorkosten).
2.20.
[eisers c.s.] hebben aangevoerd dat zij bij de berekening van de in het verleden met de provisie behaalde inkomsten al zijn uitgegaan van daadwerkelijk, netto gerealiseerde inkomsten, bestaand uit de betaalde provisie minus de franchisefee en na inhouden van 30% door Financieel Verder. Deze bedragen werden in het verleden al verrekend voor uitbetaling en zijn om die reden in de overzichten al van de omzet afgetrokken.
2.21.
De rechtbank overweegt dat uit de overzichten die zijn overgelegd met betrekking tot de historische omzetgegevens volgt dat de franchisefee en de 30% omzetafdracht door Aegon werden verrekend vóór uitbetaling. Overigens lijkt uit de antwoordakte van 19 augustus 2015 (p. 2, nr. 8 en p. 3, nr. 16) te volgen dat Financieel Verder dit erkent.
2.22.
Resteert de vraag of uitgespaarde kosten voor auto, huisvesting, telefonie en overige kantoorkosten in mindering moeten worden gebracht op de schadevergoeding, hetgeen [eisers c.s.] op zijn beurt niet betwist, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Ingevolge artikel 6:100 BW moet in het geval dat een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening worden gebracht, voor zover dit redelijk is.
Financieel Verder is in haar berekening uitgegaan van een bedrag van € 900,- per maand. Dit bedrag is onweersproken en zal bij de berekening in aanmerking worden genomen. De rechtbank gaat niet uit van het laatstelijk door Financieel Verder genoemde bedrag ten aanzien van [eiser sub 1] van € 1.687,33. Financieel Verder heeft dit bedrag uit productie V4 bij de akte van [eisers c.s.] van 24 juni 2015 afgeleid, maar niet is gesteld of gebleken dat deze kosten (louter) zien op de met de franchiseovereenkomst samenhangende bedrijfskosten.
Schadebeperkingsplicht en voordeeltoerekening
2.23.
Financieel Verder stelt dat [eisers c.s.] na de overname op 1 april 2011 heeft nagelaten zich in te spannen op een andere wijze omzet te genereren. Aldus hebben de franchisenemers niet voldaan aan hun schadebeperkingsplicht. De omzet die hij had kunnen genereren door zich adequaat in te zetten moet daarom van een eventueel bedrag aan schadevergoeding worden afgetrokken, aldus Financieel Verder. Voorts voert Financieel Verder in dit verband aan dat [eisers c.s.] ten onrechte het aanbod heeft afgewezen om franchisenemer te worden bij Huis & Hypotheek of bij Verzekeringsunie. Voor zover wel sprake is geweest van alternatieve inkomsten, dan moeten die, in het kader van voordeeltoerekening, van een eventuele vergoedingsplicht worden afgetrokken, aldus Financieel verder.
2.24.
[eisers c.s.] heeft betwist dat niet is voldaan aan de schadebeperkingsplicht. Daarbij is per franchisenemer gesteld en onderbouwd welke bruto omzet is behaald met alternatieve werkzaamheden gedurende de oorspronkelijk overeengekomen looptijd van de betreffende franchiseovereenkomsten.
2.25.
De rechtbank stelt voorop dat voor voordeeltoerekening aanleiding kan zijn als een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade ook voordeel heeft opgeleverd. In het onderhavige geval heeft [eisers c.s.] schade geleden door de — op de tekortkoming van Financieel Verder gebaseerde — ontbinding van de franchiseovereenkomsten, en voordeel gerealiseerd door behaalde winst in het kader van nadien, als gevolg van zijn eigen inspanningen, gesloten overeenkomsten met derden. Deze schade en dit voordeel vloeien dus in beginsel niet voort uit 'een zelfde gebeurtenis' in de zin van art. 6:100 BW (Hoge Raad 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3402). Financieel Verder stelt zich daarom naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt dat de gegenereerde alternatieve inkomsten per franchisenemer in mindering dienen te worden gebracht op een uit te keren schadevergoeding.
2.26.
De rechtbank is van oordeel dat Financieel Verder haar standpunt, dat [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] hun schadebeperkingsplicht hebben geschonden door zich onvoldoende in te zetten voor het verwerven van alternatieve inkomsten, onvoldoende heeft onderbouwd gelet op de gemotiveerde en onderbouwde betwisting door [eisers c.s.] Voor het standpunt dat [eisers c.s.] het aanbod niet had mogen afwijzen om franchisenemer te worden in één van de genoemde formules, gelet op een verplichting de schade te beperken, bestaat geen grond. [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] hebben, met wisselende resultaten, alternatieve inkomsten gegenereerd. Dat en waarom de resultaten beter zouden zijn geweest door in een andere formule te stappen staat, gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door [eisers c.s.] , geenszins vast en Financieel Verder heeft dit standpunt onvoldoende concreet gemaakt in het licht van die betwisting, om tot nader bewijs te worden toegelaten.
2.27.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:100 of artikel 6:101 BW die een beperking meebrengen van de vergoedingsplicht aan de zijde van Financieel Verder.
b. Schadevergoeding
2.28.
Het voorgaande in overweging nemend komt de rechtbank tot een vaststelling per persoon van de toe te wijzen schadevergoeding. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
I. Gemiddelde maandomzet maal aantal maanden tot einde looptijd overeenkomst;
II. minus 20% in verband met gewijzigde omstandigheden;
III. minus ontvangen tegemoetkomingen tot de ontbinding;
IV. minus uitgespaarde kosten.
[eiser sub 1]
2.29.
De berekening van de schadevergoeding ten aanzien van [eiser sub 1] is als volgt:
I. 26 x € 8.970,- = € 233.220,-
II. -/- 20% = € 186.576,-
III. -/- € 27.152,93 = € 159.423,07
IV. -/- (26 x € 900,-) =
€ 136.023,07
[eiser sub 2]
2.30.
De berekening van de schadevergoeding ten aanzien van [eiser sub 2] is als volgt:
I. 38 x € 2.323,14 = € 88.279,32
II. -/- 20% ` = € 70.623,46
III. -/- € 9.122,75 = € 61.500,71
IV. -/- (38 x € 900,-) =
€ 27.300,71
[eiser sub 3]
2.31.
De berekening van de schadevergoeding ten aanzien van [eiser sub 3] is als volgt:
I. 36 x € 4.567,20 = € 164.419,20
II. -/- 20% ` = € 131.535,36
III. -/- € 4.636,28 = € 126.899,08
IV. -/- (36 x € 900,-) =
€ 94.499,08
c. Uitbetaling en eindafrekening waardes overgedragen portefeuilles
2.32.
[eisers c.s.] heeft bij dagvaarding gevorderd dat Financieel Verder bij vonnis wordt bevolen aan [eisers c.s.] individueel te betalen de contractueel verschuldigde vergoeding voor de door [eisers c.s.] aan gedaagden overgedragen eigendom van het portefeuillerecht. Ook is verstrekking gevorderd van een deugdelijke schriftelijke specificatie van de uit te betalen vergoedingen. [eiser sub 1] vordert dat één en ander gaat met inachtneming van de contractueel overeengekomen vergoedingsregeling als vermeld in de artikelen 19.8 en 19.9 in de franchiseovereenkomsten, en dit alles op last van een dwangsom.
2.33.
Gedurende de procedure, op 12 februari 2013, heeft Financieel Verder betalingen verricht aan [eisers c.s.] ten titel van uitbetaling van waardes van de overgedragen portefeuilles. Het gaat om de volgende bedragen (partijen zijn het daarover eens):
[eiser sub 1] : € 47.090,74
[eiser sub 2] : € 28.874,01
[eiser sub 3] : € 20.761,61
Als productie 88 heeft Financieel Verder een nadere onderbouwing overgelegd van de waarde berekening die aan deze uitbetaling ten grondslag lag.
2.34.
Artikel 19 van de franchiseovereenkomst bevat bepalingen omtrent beëindiging van de overeenkomst. De leden 8 en 9 van dit artikel, alsmede de daarin genoemde bijlagen luiden, voor zover relevant, als volgt:
“19.8 Het eigendom van het portefeuillerecht wordt bij beëindiging van de Franchiseovereenkomst, conform bijlage III van de Franchiseovereenkomst opgenomen vergoedingsregeling, direct door de Franchisenemer overgedragen aan de Franchisegever.
19.9
Indien Franchisenemer op grond van het in artikel 19.7 van de Franchiseovereenkomst bepaalde het eigendom van de Portefeuille overdraagt, dan wordt het Terugboekingsrisico conform de in bijlage IV opgenomen vergoedingsregeling verrekend.
Bijlage III
Vergoedingsregeling Portefeuille
Product
Vergoeding
Productie
EUR 4,50 per klant.
Marktconforme uitbetaling over de doorlopende provisie.
LevensLoop rekening, RenteRekening,SpaarComfort en Spaarloonrekening
éénmaal de doorlopende provisie over het voorgaande jaar
Schade Producten
Martconforme uitbetaling over de doorlopende provisie
Overige Producten
Geen vergoeding
1.
De nog te verdienen doorlopende provisie wordt aan het einde van de overeenkomst contant gemaakt rekening houdend met de persoonlijke vervalreeks van de franchisenemer (voorzover beschikbaar, voor de ontbrekende jaren wordt gerekend met verval op de portefeuille van de franchisegever). De provisie wordt verdisconteerd tegen een vast percentage (nu 6%). Wanneer hiertoe aanleiding is kan de Franchisegever besluiten dit percentage aan te passen. Bij het bepalen van de waarde op bovenstaande wijze is rekening gehouden met de vergoeding voor service door de overnemende partij en het commerciële potentieel van de portefeuille, deze worden geacht gelijkwaardig te zijn.
Bijlage IV
Vergoedingsregeling Terugboekrisico
1.
De nog niet verdiende afsluitprovisie wordt aan het einde van de overeenkomst contant gemaakt rekening houdend met de persoonlijke vervalreeks van de franchisenemer (voorzover beschikbaar, voor de ontbrekende jaren wordt gerekend met verval op de portefeuille van de franchisegever). Dit terugboekrisico wordt verdisconteerd tegen een vast percentage (nu 6%). Wanneer hiertoe aanleiding is kan de Franchisegever besluiten dit percentage aan te passen.”
2.35.
De rechtbank begrijpt [eisers c.s.] aldus, dat hij zich op het standpunt stelt dat Financieel Verder met de gegeven toelichting niet voldoet aan haar verplichting de eindafrekening deugdelijk te onderbouwen. Bovendien is volgens [eisers c.s.] bij de vergoeding geen rekening gehouden met (althans, kan niet worden vastgesteld of rekening is gehouden met):
a) de vergoeding van € 4,50 per klant;
b) het onderdeel Schade voorzorg/AOV;
c) de jaarlijkse provisie cross-sell garantie en
d) de verschuldigde wettelijke handelsrente,
zodat de eindafrekening niet volledig is geweest. In ieder geval volgt uit de toelichting in productie 88 van Financieel Verder dat bij de eindafrekening niet de in de franchiseovereenkomsten bepaalde methodiek is gehanteerd, aldus nog steeds [eisers c.s.]
2.36.
De rechtbank constateert dat Financieel Verder niet is ingegaan op de door [eisers c.s.] gesignaleerde (mogelijke) omissies in de berekening van de eindafrekening. Financieel Verder heeft bovendien niet volledig gehoor gegeven aan de wens van de rechtbank om geïnformeerd te worden op grond waarvan de waarde van de portefeuilles is berekend. Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat zonder nadere toelichting en zonder onderbouwing niet kan worden vastgesteld dat Financieel Verder heeft voldaan aan haar contractuele verplichtingen wegens het einde van de franchiseovereenkomsten, terwijl [eisers c.s.] aan de daar tegenoverstaande verplichting wel heeft voldaan. De portefeuillerechten zijn immers onverwijld na beëindiging overgedragen. Dat Financieel Verder gehouden is een deugdelijke specificatie te verstrekken volgt uit de bepalingen in artikel 19 van de individuele franchiseovereenkomsten, althans uit de strekking daarvan, en dit wordt door Financieel Verder ook niet betwist.
2.37.
Het voorgaande betekent dat moet worden toegewezen de vordering van [eisers c.s.] tot veroordeling van Financieel Verder om aan de individuele eisers te verstrekken een deugdelijke schriftelijke specificatie van de uit te betalen vergoeding, met inachtneming van de contractueel overeengekomen vergoedingsregeling vermeld in de artikelen 19.8 en 19.9 van de individuele franchiseovereenkomsten en de in die artikelen genoemde bijlagen III en IV.
2.38.
Resteert een oordeel te geven over de vraag of Financieel Verder aan de uit voornoemde bepalingen voortvloeiende betalingsverplichting heeft voldaan met de uitbetalingen op 12 februari 2013, als bedoeld in 2.33.
De rechtbank zal het oordeel op dat punt aanhouden, totdat Financieel Verder heeft voldaan aan haar verplichting tot vorenbedoelde deugdelijke schriftelijke specificatie.
Slotsom
2.39.
Uit het voorgaande volgt dat Financieel Verder zal worden veroordeeld tot betaling aan [eisers c.s.] van de hierna in het dictum te noemen schadevergoedingen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening.
Financieel Verder zal voorts worden veroordeeld tot verstrekking van individuele schriftelijke specificaties van de uit te betalen eindvergoedingen, op hierna te noemen wijze.
2.40.
De rechtbank ziet – vooralsnog – aanleiding af te zien van het opleggen van een dwangsom, nu een dwangsom naar verwachting een geschil ten aanzien van de executie van dit deelvonnis zal opleveren, hetgeen niet bijdraagt aan een spoedige afwikkeling van het resterende onderdeel van het geschil tussen partijen. De rechtbank ziet in hetgeen Financieel Verder heeft aangevoerd geen aanleiding ervan af te zien de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.41.
De overige beslissingen, waaronder die ten aanzien van de proceskostenveroordeling, zullen worden aangehouden. Financieel Verder krijgt de gelegenheid bij akte in het geding te brengen vorenbedoelde specificaties ten aanzien van de eindvergoedingen, waarna [eisers c.s.] in de gelegenheid zal zijn bij akte te reageren.
Voor het geval Financieel Verder de verlangde specificatie ook thans niet (voldoende) verstrekt zal de gevorderde dwangsom mogelijk alsnog toewijsbaar zijn, naast de vordering tot betaling van hetgeen uit een deugdelijke specificatie volgt. Dat in dat geval niet kan worden uitgesproken om welk bedrag het daarbij gaat levert mogelijk wel executieproblemen op, maar dat is onvermijdelijk, gelet op de ingestelde vorderingen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Financieel Verder om aan [eiser sub 1] te betalen een bedrag van € 136.023,07 (éénhonderdzesendertig duizenddrieëntwintig euro en zeven eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 24 februari 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Financieel Verder om aan [eiser sub 2] te betalen een bedrag van € 27.300,71 (zevenentwintigduizend driehonderd euro en eenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 24 februari 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Financieel Verder om aan [eiser sub 3] te betalen een bedrag van € 94.499,08 (vierennegentigduizend vierhonderdnegenennegentig euro en acht eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 24 februari 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt Financieel Verder om aan de individuele eisers te verstrekken een deugdelijke schriftelijke specificatie van de uit te betalen vergoedingen ten aanzien van de portefeuillerechten, met inachtneming van de contractueel overeengekomen vergoedingsregeling vermeld in de artikelen 19.8 en 19.9 van de individuele franchiseovereenkomsten en de in die artikelen genoemde bijlagen III en IV,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
draagt Financieel Verder op om bij akte in het geding te brengen de hiervoor
onder 3.4 bedoelde schriftelijke specificaties en bepaalt dat de zaak daartoe op de rol zal komen van
6 januari 2016, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen, mr. S.H. Gaertman en mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015. [1]

Voetnoten

1.type: FB/4723