Op 30 november 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een gedeeltelijk veroordeelde. De zaak betreft parketnummer 16/661657-14, waarin de verdachte was veroordeeld voor het in vereniging plegen van (pogingen tot) diefstal met braak, maar vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten. Tijdens de zitting op 16 november 2015 werd de officier van justitie gehoord, die een vordering indiende tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 9.092,65. Dit bedrag werd later aangepast naar € 8.424,90, na in mindering te brengen van een bedrag van € 667,75, dat betrekking had op een feit waarvoor vrijspraak was bepleit.
De verdediging, vertegenwoordigd door mr. E. Kolokatsi, stelde dat de rechtbank, gezien de vrijspraak voor alle feiten, niet zou moeten toekomen aan de beoordeling van de ontnemingsvordering. De rechtbank oordeelde dat de ontnemingsvordering van de officier van justitie betrekking had op de feiten waarvan de verdachte was vrijgesproken. Daarom werd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze beslissing werd genomen in het kader van de waarborgen van een eerlijk proces en de rechtsbescherming van de verdachte.
Het vonnis is uitgesproken door de rechters M.P. Glerum (voorzitter), E.A.A. van Kalveen en R.G.A. Beaujean, in aanwezigheid van griffier mr. C.M. van de Kamp. Mr. Beaujean was niet in staat om het vonnis mee te ondertekenen.