In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 november 2015 uitspraak gedaan tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het in vereniging plegen van meerdere (pogingen) diefstal met braak. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die een verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 12.859,35 had ingediend. Tijdens de zitting op 16 november 2015 werd dit bedrag aangepast naar € 12.191,60, na vrijspraak voor een van de feiten. De verdediging stelde dat de rechtbank niet tot inhoudelijke beoordeling van de ontnemingsvordering kon komen, gezien de vrijspraak voor bepaalde feiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door het plegen van diefstallen een voordeel heeft verkregen zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de waarde van de gestolen goederen berekend op basis van verschillende aangiftes, waarbij de totale geschatte opbrengst op € 12.050,60 werd vastgesteld. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op 50% van deze waarde, wat resulteerde in een bedrag van € 6.025,30. Aangezien de veroordeelde niet alleen handelde, werd het voordeel verdeeld over twee personen, wat leidde tot een schatting van € 3.012,65 voor de veroordeelde.
De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de bewijsstukken en de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, waarbij mr. Beaujean niet in staat was om het vonnis mee te ondertekenen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de betalingsverplichting te matigen, gezien de omstandigheden van de zaak.