ECLI:NL:RBMNE:2015:8692

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
C/16/403556 / HA RK 15-260
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 4 december 2015 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.G.J. Smit. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een incident tijdens een eerdere zitting op 20 november 2015, waarbij de verzoeker zich beledigd voelde door de opmerkingen van de wederpartij en de rechter. Verzoeker stelde dat de rechter, mr. M. Wolfrat, hem niet de gelegenheid had gegeven om te reageren op de opmerkingen van de wederpartij, wat volgens hem in strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor. Hij voerde aan dat de rechter zijn spoedeisend belang niet had gewogen, aangezien hij met de dood was bedreigd en niet in staat was om aangifte te doen van strafbare feiten.

De wrakingskamer heeft de procedure en de ingediende stukken beoordeeld. Tijdens de mondelinge behandeling was verzoeker niet aanwezig, noch zijn advocaat. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij voldoende gelegenheid had geboden voor een reactie van verzoeker en zijn advocaat. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker, ondanks zijn uitbarsting, de kans had gekregen om zijn standpunt toe te lichten. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter was en verklaarde het wrakingsverzoek ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 4 december 2015
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. M.G.J. Smit te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 4 november 2015
  • de brief van 4 november 2015 van verzoeker met de wrakingsgronden
  • het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2015 naar aanleiding waarvan verzoeker het wrakingsverzoek heeft ingediend
  • de e-mail van 5 november 2015 van verzoeker inhoudende het verzoek het wrakingsverzoek met spoed te behandelen
  • de fax van 9 november 2015 van de advocaat van verzoeker met een juridische aanvulling van de wrakingsgronden
  • de e-mail van 10 november 2015 van de griffier van de wrakingskamer aan verzoeker inhoudende de mededeling dat het wrakingsverzoek op de reguliere wrakingszitting zal worden behandeld
  • twee e-mails van 10 november 2015 van verzoeker waarin verzoeker reageert op de beslissing van de wrakingskamer om het wrakingsverzoek niet met spoed te behandelen
  • de e-mail van 11 november 2015 van verzoeker met een nadere aanvulling op het wrakingsverzoek
  • de e-mail van 15 november 2015 van verzoeker met een nadere aanvulling van de wrakingsgronden, met in de bijlage een klachtbrief gericht aan de rechtbank Midden-Nederland
  • de schriftelijke reactie van 16 november 2015 van mr. Wolfrat op het wrakingsverzoek
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 20 november 2015.
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is verzoeker niet verschenen. Zijn advocaat is evenmin verschenen. Mr. Wolfrat heeft in haar schriftelijke reactie meegedeeld niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te kunnen zijn. De wrakingskamer zal daarom beslissen op grond van de ingediende stukken.
1.3.
De beslissing is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M. Wolfrat als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 15/2693. Verzoeker heeft de rechter gewraakt naar aanleiding van een voorval tijdens de mondelinge behandeling van voormelde zaak. verzoeker is voor deze zitting uitgenodigd ter bespreking van het door hem ingestelde verzet tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 augustus 2015, waarbij zijn beroep niet-ontvankelijk is verklaard.
2.2.
Uit de stukken blijkt dat namens de korpschef van politie (hierna: de wederpartij) tegen het einde van de zitting is gezegd dat verzoeker bij de Nationale Ombudsman een klacht kon indienen. Verzoeker is daarop schreeuwend naar de gemachtigde van de wederpartij toe gelopen en heeft haar uitgescholden. De rechter heeft verzoeker tevergeefs tot kalmte gemaand. Verzoeker heeft vervolgens de zittingszaal verlaten. Daarna is verzoeker de zittingszaal weer binnen gegaan en heeft met stemverheffing tegen de wederpartij gesproken en vervolgens de zittingszaal weer verlaten. Verzoeker is vervolgens na enige tijd de zittingszaal onder begeleiding van de bode weer binnen gegaan.
2.3.
Volgens verzoeker heeft de rechter hem daarna niet meer het woord gegeven, terwijl hij daar wel meerdere keren om heeft gevraagd. Verzoeker stelt dat de rechter hem heeft meegedeeld dat zijn advocaat al voldoende had gezegd. De rechter zou vervolgens op de klok hebben gekeken en hebben gezegd dat ze wilde afronden. Hierna heeft de rechter partijen meegedeeld dat de uitspraak over zes weken zou volgen.
2.4.
Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat De rechter het beginsel van hoor en wederhoor niet heeft toegepast doordat zij verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld zich over de opmerking van de wederpartij uit te laten. Ook niet nadat verzoeker daar expliciet om heeft gevraagd. Daarnaast heeft de rechter het spoedeisend belang van verzoeker bij het krijgen van een beslissing onjuist dan wel niet gewogen. In dat verband heeft verzoeker aangevoerd dat hij ook al in de procedure met zaaknummer
UTR 15/2695 heeft aangegeven dat hij een spoedeisend belang heeft. Dit spoedeisend belang ligt hierin dat verzoeker met de dood is bedreigd, maar als gevolg van een fout in het politiesysteem – waarover de procedure met het zaaknummer UTR 15/2693 gaat – op dit moment geen aangifte kan doen van strafbare feiten die tegen hem zijn begaan.
2.5.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij na het incident verzoeker en zijn advocaat voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren. De rechter achtte zich daarom voldoende geïnformeerd en heeft de zitting gesloten.
Voor zover de klacht van verzoeker dat de rechter het spoedeisend belang niet of onjuist gewogen heeft ziet op de termijn van zes weken voor het doen van een uitspraak, wijst de rechter er op dat verzoeker in zijn e-mailbericht van 10 november 2015 aangeeft dat dit niet de reden van het wrakingsverzoek is. Deze termijn van zes weken is binnen het bestuursrecht de termijn waarbinnen (in beginsel) uiterlijk uitspraak wordt gedaan.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat verzoeker in zijn wrakingsverzoek en in de door hem ten behoeve van dat verzoek ingediende stukken refereert aan twee procedures bij de rechtbank. In de hiervoor onder 2.1. genoemde procedure (UTR 15/2693) heeft de wraking plaatsgevonden. De procedure met nummer UTR 15/2695 is geëindigd met een uitspraak. Daardoor is het niet mogelijk om de rechter in die procedure te wraken, zodat de wrakingskamer deze procedure bij de beoordeling buiten beschouwing laat.
3.5.
Ten aanzien van de beslissing van de rechter om verzoeker niet in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de opmerking van de wederpartij overweegt de wrakingskamer als volgt. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat de gemachtigde van verzoeker tijdens de afwezigheid van verzoeker de explosieve reactie van verzoeker heeft toegelicht. Deze zou zijn gelegen in de omstandigheid dat de Nationale Ombudsman op verzoek van verzoeker zich al over de situatie heeft uitgesproken. Uit het proces-verbaal volgt eveneens dat ook verzoeker – nadat hij in de zittingszaal is teruggekeerd – nog een opmerking over de Nationale Ombudsman heeft gemaakt. Daarvan is in het proces-verbaal het volgende genoteerd:
‘Opposant:
Het gaat om een onjuiste aangifte. Mij wordt het doen van aangifte ontnomen. De Nationale Ombudsman heeft al gezegd dat het onbehoorlijk is.’
Hieruit blijkt dat verzoeker, ondanks de omstandigheid dat hij zich als gevolg van zijn uitbarsting feitelijk buiten spel heeft gezet, wel de gelegenheid heeft gehad voor een toelichting. Bovendien heeft de gemachtigde van verzoeker een en ander toegelicht. Het is de wrakingskamer dan ook niet gebleken dat geen of geen behoorlijke uitvoering is gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor. Deze grond voor het wrakingsverzoek leidt naar het oordeel van de wrakingskamer niet tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter.
3.6.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker in zijn e-mail van 10 november 2015, 22:21 uur, nadrukkelijk aangeeft dat hij de rechter niet heeft gewraakt omdat zij pas over zes weken uitspraak zou doen. Hieruit leidt de wrakingskamer af dat verzoeker het door de rechter niet onderkennen van zijn spoedeisend belang kennelijk niet langer aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag legt. Deze grond behoeft daarom geen nadere beoordeling.
3.7.
Gelet op het voorgaande komt de wrakingskamer tot de slotsom dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat een vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gezien gerechtvaardigd is. Om die reden wordt het wrakingsverzoek ongegrond verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, mr. M. Wolfrat, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 15/2693 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. Beaufort, voorzitter, en mr. A. van Dijk en
mr. drs. R. in ’t Veld als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door
mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.