ECLI:NL:RBMNE:2015:8688

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
C/16/403726 / HA RK 15-263
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 4 december 2015 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door twee verzoekers, vertegenwoordigd door mr. G. van De Nesse, tegen mr. L.A.C. de Vaan, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoekers voerden aan dat de rechter het beginsel van hoor en wederhoor niet correct had toegepast tijdens de zitting op 20 november 2015. Ze stelden dat de rechter hen onder druk had gezet en dat hun gemachtigde niet de kans had gekregen om zijn zittingsaantekeningen voor te dragen. De rechter had hen enkel vragen gesteld en niet de gelegenheid gegeven om hun standpunten naar voren te brengen, wat volgens hen leidde tot een gebrek aan vertrouwen in de onpartijdigheid van de rechter.

De rechter, mr. L.A.C. de Vaan, verweerde zich door te stellen dat haar vragen gericht waren op het verkrijgen van feitelijke informatie en dat de gemaakte afspraken over de zitting correct waren nageleefd. Ze betoogde dat de verzoekers voldoende tijd hadden gehad om hun stukken in te dienen en dat de procedure op een ordentelijke manier was verlopen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoekers niet voldoende feiten hadden aangedragen die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter de leiding had over de zitting en dat haar handelen niet als partijdig kon worden gekwalificeerd.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de rechter ongegrond en het verzoek tot wraking van de griffier niet ontvankelijk. De procedure van de verzoeker met zaaknummer UTR 15/3168 moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 december 2015.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/403726 / HA RK 15-263
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 4 december 2015
in de zaak van

1.[verzoeker sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
gemachtigde mr. G. van De Nesse te IJsselstein.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 3 november 2015
  • het verkorte proces-verbaal van de zitting van 13 oktober 2015
  • het proces-verbaal van de zitting van 13 oktober 2015
  • de schriftelijke reactie van mr. L.A.C. de Vaan op het wrakingsverzoek
  • de mondelinge behandeling op 20 november 2015
  • de pleitnota van verzoekers.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 20 november 2015 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verschenen mr. Van De Nesse voornoemd. Mr. De Vaan heeft in haar schriftelijke reactie meegedeeld niet aanwezig te zullen zijn bij de mondelinge behandeling.
1.3.
De beslissing is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. L.A.C. de Vaan als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), en mr. W.B. Lakeman, als griffier, in de zaak met het zaaknummer UTR 15/3168.
2.2.
Op grond van artikel 8:15 Awb kan een partij slechts rechters wraken. Voor zover het verzoek betrekking heeft op de griffier zullen verzoekers daarom niet ontvankelijk worden verklaard.
2.3.
Verzoekers leggen aan hun wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechter het beginsel van hoor en wederhoor niet, dan wel niet goed, heeft toegepast. Daartoe voeren zij het volgende aan. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling mocht de gemachtigde van verzoekers het woord niet voeren. De rechter stelde uitsluitend vragen aan verzoekers, en niet aan hun gemachtigde. Verzoekers werden onder vuur genomen door de rechter. Als de gemachtigde van verzoekers iets wilde opmerken reageerde de rechter met de mededeling ‘ik heb de regie.’ De gemachtigde van verzoekers stelt daardoor de indruk te hebben gekregen buiten spel te zijn gezet door de rechter. Daarnaast mocht de gemachtigde van verzoekers zijn zittingsaantekeningen niet voordragen. De gemachtigde vind dat van groot belang, omdat de Hoge Raad in het verleden heeft bepaald dat stukken die niet zijn voorgedragen geen onderdeel uitmaken van het dossier en daardoor niet bij de beslissing worden betrokken. Uiteindelijk heeft de rechter verzoekers toegezegd dat de zittingsaantekeningen wel ingediend mochten worden, dat daarvan melding zou worden gemaakt en dat de rechter deze zou betrekken bij haar beslissing. Volgens verzoekers zou van de zitting een proces-verbaal worden opgemaakt, waarin ook deze afspraak zou worden opgenomen. Vervolgens ontvingen verzoekers slechts een verkort proces-verbaal, waarin de afspraak dat de zittingsaantekeningen tot het procesdossier zijn gaan behoren niet is opgenomen. Het verkort proces-verbaal is volgens verzoekers geen waarheidsgetrouw verslag van de zitting.
Verzoekers vinden het opvallend dat alsnog een uitgebreid proces-verbaal is opgesteld. Door de aanpak ter zitting van de rechter en het niet vastleggen van de afspraken rond het schriftelijke stuk kunnen verzoekers geen vertrouwen meer stellen in het verder optreden van de rechter. Bij verzoekers is een sterk vermoeden van partijdigheid gerezen. Volgens verzoekers heeft de rechter essentiële rechtsnormen geschonden, in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor.
2.4.
Mr. De Vaan heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt de rechter zich op het standpunt dat geen sprake is van vooringenomenheid. Daartoe voert zij het volgende aan.
Volgens de rechter waren de vragen die zij aan verzoekers stelde geen juridische vragen. Zij zagen op de voor haar nog onduidelijke, feitelijke situatie ter plaatse, welke aan het geschil tussen verzoekers en de wederpartij ten grondslag ligt. Verder interrumpeerde de gemachtigde van verzoekers de wederpartij veelvuldig. De rechter stelt dat zij de gemachtigde hier op heeft aangesproken. Nadat dat geen effect had, heeft de rechter de gemachtigde meegedeeld dat zij de regie over de zitting heeft. Volgens de rechter zou de gemachtigde van verzoekers hebben gezegd dat hij graag zelf de regie over de zitting hield.
De rechter stelt dat zij het voordragen van het schriftelijk stuk niet heeft toegestaan, omdat juist daardoor het beginsel van hoor en wederhoor in het geding zou komen. Daartoe voert de rechter aan dat de uitnodigingsbrief die partijen voorafgaand aan de zitting ontvangen, uitdrukkelijk vermeldt dat ter zitting geen gelegenheid voor pleidooi zal zijn. Om die reden had de wederpartij geen pleidooi voorbereid. Bovendien heeft de gemachtigde van verzoekers voldoende tijd gehad om het stuk (inhoudende de reactie van verzoekers op het verweerschrift van de wederpartij) in te dienen. Voorts was het stuk van verzoekers vrij omvangrijk en moest de wederpartij dan weer tijd hebben om er op te kunnen reageren. De rechter stelt dat zij verzoekers heeft toegestaan het stuk in te dienen, zodat het onderdeel van het dossier werd.
Ten slotte is het verkort proces-verbaal in overleg en met instemming van partijen opgemaakt. Daarin zijn de afspraken die tijdens de zitting zijn gemaakt vastgelegd. Indien verzoekers dat zouden hebben gewenst, zou op verzoek direct een ‘uitgebreid’ proces-verbaal zijn gemaakt.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Het wrakingsverzoek komt in de kern neer op een verschil van inzicht tussen verzoekers en de rechter over de wijze waarop een bestuursrechtelijke zitting dient te verlopen. De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter de leiding heeft van de zitting, zoals is bepaald in artikel 8:61 lid i jo 8:11 Awb.
3.5.
De door verzoekers aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens hen. De wrakingskamer is daarvan ook niet gebleken. Daarom zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekers grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken of zal ontbreken.
3.6.
De omstandigheid dat de rechter vragen aan verzoekers zelf heeft gesteld, is gelet op de toelichting daarop van de rechter, niet onbegrijpelijk. De partijen bij een geschil kunnen immers uit eigen ervaring verklaren over de feitelijke situatie die aan een geschil ten grondslag ligt. Een mondelinge behandeling dient er mede toe om de rechter in de gelegenheid te stellen daarover door de partijen zelf ingelicht te worden, zodat de rechter die feitelijke informatie bij zijn of haar beslissing kan betrekken om zo tot een zo volledig mogelijke beoordeling van het geschil te kunnen komen. De omstandigheid dat de rechter in de onderhavige procedure verzoekers, en niet hun gemachtigde, over de feitelijke situatie heeft bevraagd, kan daarom niet tot de conclusie leiden dat naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekers grond hebben kunnen geven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken of zal ontbreken.
3.7.
Verzoekers beklagen zich erover dat zij bij monde van hun gemachtigde onvoldoende het woord hebben mogen voeren en dat de rechter bovendien heeft meegedeeld dat zij de regie voert. Zoals hiervoor in 3.4. overwogen, heeft de wetgever bepaald dat de rechter de leiding heeft over de zitting. De beslissingen die de rechter in dit geval heeft genomen over wie op welk moment het woord mag voeren, en hetgeen de rechter daarover aan verzoekers heeft meegedeeld, zien op het (ordentelijk) verloop van deze zitting. De rechter heeft blijkbaar in de manier van optreden van de gemachtigde aanleiding gezien niet alleen die gemachtigde op een bepaald moment niet in de gelegenheid te stellen het woord te voeren, maar ook op de rol van de rechter als regisseur van de zitting te wijzen. Dat laatste kan de wrakingskamer alleen maar zien als een uitleg van de wettelijke voorschriften op dit punt. Nu het enkele feit dat de rechter de gemachtigde niet toestaat het woord op een bepaald moment in de procedure te voeren niet betekent dat de rechter het beginsel van hoor en wederhoor niet juist heeft toegepast is de wrakingskamer van oordeel dat dit geen grond is om te kunnen concluderen dat naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekers hebben kunnen doen vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken of zal ontbreken.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de gemachtigde van verzoekers nog gesteld dat de volgens de rechter vermeende uitspraak van de gemachtigde ter zitting, dat hij de regie van de zitting zou willen hebben, een pertinente leugen is en dat dit hem heeft geschokt. Nu één en ander niet aan het wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd, wordt dit punt buiten beschouwing gelaten.
3.8.
Verzoekers leggen voorts aan hun wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechter de gemachtigde van verzoekers niet heeft toegestaan zijn zittingsaantekeningen voor te dragen. Zoals de rechter in haar schriftelijke reactie heeft toegelicht, zijn verzoekers en de wederpartij voorafgaand aan de mondelinge behandeling geïnformeerd over de gang van zaken op de zitting. In het bijzonder is daarbij aangegeven dat er geen gelegenheid is om pleitnota’s voor te dragen, tenzij de rechtbank van tevoren aan partijen bericht behoefte te hebben aan een pleidooi. Verzoekers dienden daarvan dan ook op de hoogte te zijn. De omstandigheid dat de gemachtigde van verzoekers zijn stuk ‘zittingsaantekeningen’ noemt in plaats van ‘pleitnota’ maakt dit niet anders. Onderdeel van de (landelijk geldende) Nieuwe ZaaksBehandeling (NZB) in het bestuursrecht is dat ter zitting een efficiënte behandeling van de zaak plaatsvindt. Om die reden is het voordragen van een pleitnota niet langer onderdeel van de zitting. De omstandigheid dat de rechter de gemachtigde van verzoekers niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn zittingsaantekeningen voor te dragen, kan daarom niet tot de conclusie leiden dat naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekers grond hebben kunnen geven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken of zal ontbreken.
3.9.
Voor zover verzoekers aan hun wrakingsverzoek ten grondslag leggen dat zij van de mondelinge behandeling slechts een verkort proces-verbaal hebben ontvangen, dat geen waarheidsgetrouw verslag van de zitting bevat, overweegt de wrakingskamer als volgt. De visie van verzoekers en van de rechter over hetgeen zou zijn afgesproken over het op te stellen proces-verbaal loopt uiteen. Uit de toelichting van de rechter volgt dat aan het einde van de zitting in overleg en met instemming van partijen zou zijn afgesproken dat een verkort proces-verbaal zou worden opgesteld waarin enkel de door partijen gemaakte afspraken omtrent het vervolg van de procedure werden opgenomen. Gelet hierop is het niet onbegrijpelijk dat dat proces-verbaal geen volledige, waarheidsgetrouwe, weergave van het gehele verloop van de zitting inhoudt. In het bestuursrecht wordt een volledig proces-verbaal (dat overigens ook geen letterlijke weergave is van het besprokene ter zitting) van de zitting in beginsel alleen in geval van hoger beroep opgemaakt. De omstandigheid dat in deze procedure al wel een volledig proces-verbaal is opgemaakt, komt doordat een wrakingsverzoek is ingediend. Een proces-verbaal is een zakelijke weergave van hetgeen op de zitting met betrekking tot de zaak is voorgevallen. Het dient geen chronologische weergave te zijn. Het feit dat in het verkort proces-verbaal niet is vermeld dat de zittingsaantekeningen van de gemachtigde van verzoekers aan het procesdossier zijn toegevoegd, kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet tot de conclusie leiden dat naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekers grond hebben kunnen geven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken of zal ontbreken.
3.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de rechter ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking van de griffier niet ontvankelijk;
4.2.
verklaart het verzoek tot wraking van de rechter ongegrond;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, mr. L.A.C. de Vaan, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 15/3168 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. Beaufort, voorzitter, en mr. A. van Dijk en
mr. drs. R. in ‘t Veld als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.