Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het wrakingsverzoek van 6 november 2015
- de schriftelijke reactie van mr. A.R. Scharrenborg van 17 november 2015
- twee brieven van verzoekster van 17 november 2015
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 20 november 2015
- de pleitnota van verzoekster.
2.Het wrakingsverzoek
allestukken te hebben gelezen, omdat niet naar alle stukken werd verwezen in het verzoekschrift en ook in het bij het verzoekschrift gevoegde verweerschrift in de bodemprocedure niet naar alle stukken wordt verwezen. Hij erkent de reden voor het niet-lezen van de stukken niet aan partijen te hebben meegedeeld. De rechter betwist dat hij heeft gezegd dat het te veel stukken waren, of dat het maar om een voorlopige voorziening zou gaan. De rechter stelt voorts dat noch in het verzoekschrift, noch in het verweerschrift in de bodemprocedure het verzoek compleet was onderbouwd, en hij daarom verwachtte dat verzoekster dat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zou doen. Bij de mondelinge behandeling is het verzoek slechts summier toegelicht. De rechter heeft verzoekster om die reden gevraagd aan te geven op welke specifieke stukken zij doelde, en in dat kader aangegeven dat hij niet alle stukken heeft gelezen. Volgens de rechter heeft verzoekster vervolgens gewezen op bijlage D, zijnde de draagkrachtberekening, waarnaar in het verzoekschrift wordt verwezen. Zij heeft vervolgens een nadere toelichting op deze bijlage gegeven. De rechter stelt dat – gelet op de inhoud van deze bijlage – een dergelijke toelichting noodzakelijk was. Ten eerste omdat het volgens hem niet aan een rechter is om zelf een dergelijke onderbouwing uit door een partij overgelegde stukken af te leiden; ten tweede omdat een dergelijke onderbouwing vanuit procesrechtelijk oogpunt voor de wederpartij noodzakelijk is om zich behoorlijk te kunnen verdedigen. Ten slotte, zo stelt de rechter, is er na de zitting nog tijd om zo nodig nogmaals naar de stukken te kijken.
3.De beoordeling
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.