ECLI:NL:RBMNE:2015:8686

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
C/16/403698 / HA RK 15-262
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in echtscheidingsprocedure met betrekking tot alimentatie

Op 4 december 2015 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Liefting. Het verzoek was gericht tegen mr. A.R. Scharrenborg, de behandelend rechter in een procedure over een voorlopige voorziening voor alimentatie in het kader van een echtscheiding. Verzoekster stelde dat de rechter de stukken van haar niet had gelezen, maar wel die van de wederpartij, en dat hij onterecht had gesuggereerd dat er mogelijkheden waren voor een schikking, terwijl dit niet meer aan de orde was. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2015 heeft de rechter verklaard dat hij de bijlagen van het verzoekschrift niet had gelezen, wat verzoekster als een schending van haar recht op een eerlijk proces beschouwde.

De wrakingskamer heeft de procedure beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De wrakingskamer concludeerde dat het niet lezen van de draagkrachtberekening, een essentieel stuk voor de beslissing, een zwaarwegende aanwijzing vormt voor de vrees van verzoekster dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking gegrond, wat betekent dat de rechter niet verder kan optreden in deze zaak. De procedure met rekestnummer 402045 / FA RK 15-6688 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Zittingsplaats Lelystad
Locatie Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/403698 / HA RK 15-262
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 4 december 2015
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. C. Liefting te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 6 november 2015
  • de schriftelijke reactie van mr. A.R. Scharrenborg van 17 november 2015
  • twee brieven van verzoekster van 17 november 2015
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 20 november 2015
  • de pleitnota van verzoekster.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 20 november 2015 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen: verzoekster, mr. C. Liefting, belanghebbende de heer [belanghebbende] en diens advocaat mr. S. Karagan. Zoals in zijn schriftelijke reactie aangekondigd, is mr. Scharrenborg niet verschenen.
1.3.
De beslissing is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. A.R. Scharrenborg als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het rekestnummer 402045 / FA RK 15-6688.
2.2.
Verzoekster heeft – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek. De rechter zou de stukken van verzoekster niet hebben gelezen, maar de stukken van [belanghebbende] wel. Daarnaast zou de rechter hebben gewezen op de mogelijkheid tot het treffen van een schikking, terwijl uit de stukken overduidelijk blijkt dat dat niet meer tot de mogelijkheden behoort. Ten slotte zou de rechter in het voordeel van de wederpartij bij het vaststellen van de draagkracht van de wederpartij uit willen gaan van het ‘nu’ daarbij kennelijk doelende op de overgelegde loonstroken van de wederpartij.
Verzoekster heeft begin oktober 2015 een verzoekschrift met bijlagen bij de rechtbank ingediend voor het treffen van een voorlopige voorziening voor de vaststelling van (partner)alimentatie voor de duur van de echtscheidingsprocedure tussen verzoekster en [belanghebbende] (hierna: de wederpartij). De dag voor de mondelinge behandeling heeft de wederpartij zijn verweerschrift ingediend, waarop verzoekster nog diezelfde dag schriftelijk heeft gereageerd. Op 6 november 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de door verzoekster verzochte voorlopige voorziening. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de rechter volgens verzoekster verklaard dat hij de bijlagen van het verzoekschrift en de reactie van verzoekster op het verweerschrift van de wederpartij niet heeft gelezen. Daarbij heeft de rechter volgens verzoekster gezegd dat het maar een voorlopige voorziening betrof, en dat er te veel stukken waren.
Verzoekster stelt dat zij geen eerlijk proces zal krijgen, ten eerste doordat de rechter alleen haar stukken niet heeft bestudeerd, en ten tweede doordat de rechter niets zal doen met de verwijzing van mr. Liefting ter zitting naar de relevante stukken. Dat leidt verzoekster af uit de omstandigheid dat de rechter de map met stukken sloot direct na de toelichting daarop van mr. Liefting. Verzoekster vreest dat dit zal leiden tot een beschikking die geen recht doet aan haar (rechts)positie, in het bijzonder de berekening van haar behoefte aan alimentatie, zodat zij vreest dat deze gang van zaken in het voordeel van de wederpartij zal uitpakken. Deze vrees is mede ingegeven door de opmerking van de rechter dat hij wilde aansluiten bij het ‘nu’. Eiseres heeft dit opgevat als willen aansluiten bij de huidige loonstroken van de wederpartij met voorbij gaan van de door haar ingediende stukken. De gevolgen van een uitspraak ten nadele van verzoekster zullen voor haar, ondanks het voorlopige karakter van de uitspraak, langdurig zijn. Volgens verzoekster was de zitting door toedoen van de rechter inhoudsloos.
Dat de rechter nog heeft getracht partijen een schikking te laten treffen getuigt volgens verzoekster van gebrek aan kennis en inschattingsvermogen.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Hij stelt dat hij enkel heeft meegedeeld niet
allestukken te hebben gelezen, omdat niet naar alle stukken werd verwezen in het verzoekschrift en ook in het bij het verzoekschrift gevoegde verweerschrift in de bodemprocedure niet naar alle stukken wordt verwezen. Hij erkent de reden voor het niet-lezen van de stukken niet aan partijen te hebben meegedeeld. De rechter betwist dat hij heeft gezegd dat het te veel stukken waren, of dat het maar om een voorlopige voorziening zou gaan. De rechter stelt voorts dat noch in het verzoekschrift, noch in het verweerschrift in de bodemprocedure het verzoek compleet was onderbouwd, en hij daarom verwachtte dat verzoekster dat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zou doen. Bij de mondelinge behandeling is het verzoek slechts summier toegelicht. De rechter heeft verzoekster om die reden gevraagd aan te geven op welke specifieke stukken zij doelde, en in dat kader aangegeven dat hij niet alle stukken heeft gelezen. Volgens de rechter heeft verzoekster vervolgens gewezen op bijlage D, zijnde de draagkrachtberekening, waarnaar in het verzoekschrift wordt verwezen. Zij heeft vervolgens een nadere toelichting op deze bijlage gegeven. De rechter stelt dat – gelet op de inhoud van deze bijlage – een dergelijke toelichting noodzakelijk was. Ten eerste omdat het volgens hem niet aan een rechter is om zelf een dergelijke onderbouwing uit door een partij overgelegde stukken af te leiden; ten tweede omdat een dergelijke onderbouwing vanuit procesrechtelijk oogpunt voor de wederpartij noodzakelijk is om zich behoorlijk te kunnen verdedigen. Ten slotte, zo stelt de rechter, is er na de zitting nog tijd om zo nodig nogmaals naar de stukken te kijken.
Met betrekking tot de opmerking bij het ‘nu’ te willen aansluiten verklaart de rechter dit aan de wederpartij te hebben meegedeeld, omdat de wederpartij stelde dat verzoekster in haar eigen onderhoud moest kunnen voorzien. In reactie hierop heeft de rechter toegelicht dat het bij het treffen van een voorlopige voorziening voor een onderhoudsbijdrage gebruikelijk is aan te sluiten bij de op dat moment bestaande verdiencapaciteit. Een extra verdiencapaciteit kan niet van de ene op de andere dag volledig benut worden. Volgens de rechter staat dit los van de discussie van de draagkracht van de wederpartij.
Ten aanzien van het onderzoeken of een minnelijke regeling tot de mogelijkheden behoorde, stelt de rechter dat dit naar zijn oordeel een gebruikelijke gang van zaken is. Gelet op de eerdere pogingen een regeling te treffen was er juist wel aanleiding om dit te bespreken.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De kern van het wrakingsverzoek ligt in het niet vooraf bestuderen van de stukken van verzoekster. De wrakingskamer stelt vast dat de rechter ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de voorlopige voorziening heeft meegedeeld stukken van verzoekster niet te hebben gelezen. In het midden blijft of de rechter alle stukken van verzoekster niet heeft gelezen, of slechts een deel daarvan. In ieder geval staat vast dat de rechter de draagkrachtberekening, bijlage D, niet heeft gelezen.
3.5.
Het niet lezen van stukken door de rechter voorafgaand aan de zitting is naar het oordeel van de wrakingskamer een omstandigheid die objectief gezien niet zonder meer tot de gerechtvaardigde indruk van vooringenomenheid leidt. Gelet op de aard van de procedure waarin het onderhavige wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden, namelijk een voor de duur van de echtscheidingsprocedure te treffen voorlopige voorziening, inhoudende de vaststelling van een onderhoudsverplichting van de wederpartij jegens verzoekster, is de draagkrachtberekening (bijlage D) echter een kernstuk voor de door de rechter te nemen beslissing. Een dergelijk voor de beslissing essentieel stuk, dient de rechter die het verzoek behandelt voorafgaand aan de mondelinge behandeling te hebben gelezen. Ook in het geval de partij niet expliciet naar dat specifieke stuk heeft verwezen. In dit geval heeft verzoekster in haar verzoekschrift met zo veel woorden genoemd dat bijlage D de draagkrachtberekening bevat. Het is om die reden dat de wrakingskamer van oordeel is dat in de mededeling van de rechter dat hij dat stuk niet heeft gelezen, een zwaarwegende aanwijzing ligt dat de bij verzoekster bestaande vrees dat de rechter een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is. De omstandigheid dat tijdens de mondelinge behandeling een leespauze is ingelast om de reactie van verzoekster op het verweer van de wederpartij te lezen maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor de opmerking van de rechter in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek dat na de zitting ook nog gelegenheid is om de stukken te bestuderen. Niet is immers gebleken dat hij dit ter zitting aan verzoekster heeft meegedeeld
3.6.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking gegrond verklaren. Gelet op het voorgaande kunnen de overige aangevoerde gronden onbesproken blijven.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking gegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, mr. Scharrenborg, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Familierecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met rekestnummer 402045 / FA RK 15-6688 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. Beaufort, voorzitter, en mr. A. van Dijk en mr. drs. R. in ’t Veld als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.