Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
2.De feiten
€ 168.656,40 en zij heeft daarnaast bepaald dat de gemeente ten behoeve van [gedaagden] zekerheid diende te stellen voor een bedrag van € 18.739,60.
In overweging 2.4 van dit vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen:
€ 23.259,52 terug te betalen. De gemeente heeft haar standpunt bij brief van 4 december 2014 op verzoek van [gedaagden] nader toegelicht. [gedaagden] heeft op of omstreeks 30 maart 2015 een bedrag van € 1.868,15 aan de gemeente betaald.
€ 10.695,69 te voldoen. Daarnaast vordert de gemeente hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling aan de gemeente van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 988,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot die van voldoening, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskoten en de nakosten.
4.De beoordeling
De gemeente heeft in 2008 dus niet onverschuldigd betaald aan [gedaagden] Zij heeft, naar achteraf is vastgesteld, op dat moment feitelijk nog te weinig betaald, zij het dan
€ 18.739,60 meer dan waar de rechtbank bij het eindvonnis van uit is gegaan. Dit is ook in lijn met de eveneens door de rechtbank vastgestelde vergoeding van 3,5% over het verschil tussen het voorschot en het vastgestelde bedrag, wegens het nadeel dat is geleden als gevolg van het gemis van dat bedrag in de periode tussen 2008 en 2014 (hierna aangeduid met ‘gemist genot’). De volledige schadeloosstelling was verschuldigd per de datum van onteigening. Over de periode dat [gedaagden] het restant van de schadeloosstelling heeft moeten missen is de gemeente een vergoeding verschuldigd van 3,5% per jaar.
Als voorschot op de schadeloosstelling heeft [gedaagden] in totaal € 187.396 ontvangen, hetgeen betekent dat ingevolge het vonnis een te betalen schadeloosstelling resteert van in hoofdsom € 68.144,-, te vermeerderen met de ‘gemist genot’ vergoeding daarover vanaf 14 mei 2008 tot de vonnisdatum. Voor betaling van een hoger bedrag
in hoofdsom(dus los van de proceskosten en wettelijke rente, waarover geen discussie bestaat) vormt dit vonnis geen rechtsgrond. Dat de rechtbank het pro resto te betalen bedrag vervolgens specificeert maakt dit niet anders, omdat het uitgangspunt voor die berekening evenzeer uit het vonnis volgt en partijen bovendien niet van inzicht verschillen dat dit uitgangspunt onjuist is. De rechtbank was er niet over geïnformeerd dat de gemeente naar aanleiding van het vonnis van 16 januari 2008 100% van het aangeboden voorschot had uitbetaald, in plaats van 90% plus zekerheidstelling voor de resterende 10%.
800,00(2 punten x tarief € 400,00)