ECLI:NL:RBMNE:2015:865

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
384126/ HA RK 15-3
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot Wob-verzoek

Op 6 februari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdend in Lelystad, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. H. Benek, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een beroep dat de verzoeker had ingesteld tegen een besluit van het College van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Zuiderzeeland, geregistreerd onder zaaknummer UTR 14/5810 WOB T3 S200, dat op 9 september 2014 was genomen. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, omdat zij naar zijn belang bij het indienen van een Wob-verzoek vroeg, terwijl volgens hem een indiener geen belang hoeft te stellen.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De vragen die de rechter had gesteld, waren relevant voor de beoordeling van het Wob-verzoek en getuigen niet van vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en de griffier opgedragen deze beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 384126/ HA RK 15-3
beslissing van 6 februari 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdend te Lelystad
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 januari 2015
- een schriftelijke verweer van 16 januari 2015 van mr. H. Benek
- een schriftelijke toelichting op de wrakingsgronden van 19 januari 2015
- een nadere schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 21 januari 2015 van mr. H. Benek
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 23 januari 2015 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is namens verzoeker zijn gemachtigde de heer [A] verschenen. Namens het College van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Zuiderzeeland is mr. E.M. Tannehill verschenen. Mr. H. Benek is – met bericht van verhindering – niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. H. Benek als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter) van het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen een besluit van het College van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Zuiderzeeland (hierna: Waterschap Zuiderland) van 9 september 2014, geregistreerd onder zaaknummer UTR 14/5810 WOB T3 S200.
2.2.
Verzoeker heeft objectieve partijdigheid aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft, zakelijk weergegeven, gesteld , dat de rechter te veel doorvroeg naar zijn belang bij het indienen van zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Bij het indienen van een Wob-verzoek hoeft een indiener geen belang te stellen. Alleen als aanstonds uit het Wob-verzoek blijkt dat sprake is van misbruik van recht dient een rechter daar op in te gaan. Er werden subjectieve vragen gesteld die niets van doen hadden met de behandeling van de zaak.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft in haar schriftelijk verweer, zakelijk weergegeven, het navolgende naar voren gebracht. Ter zitting is de vraag gesteld wat het belang van verzoeker was bij het indienen van het Wob-verzoek. Daarbij is aangegeven dat deze vraag mede gesteld werd, omdat Waterschap Zuiderzeeland in haar verweer aangeeft dat er een sterk vermoeden is van misbruik van recht. De rechtbank dient in dat geval ook ambtshalve in te gaan op de vraag of eiser de aan hem op grond van de Wob toekomende bevoegdheden op de juiste wijze heeft gebruikt.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 8:15 van de Awb en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat van uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor
bedoeld niet is gebleken. Een van de verweren die Waterschap Zuiderzeeland bij de behandeling van het beroep heeft aangevoerd is dat sprake is van misbruik van recht. Het enkele feit dat een indiener van een Wob-verzoek ingevolge artikel 3 lid 3 van de Wet openbaarheid van Bestuur geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, betekent niet dat in het kader van het onderzoek naar de vraag of al dan niet sprake is van misbruik van recht, geen vraag over het belang bij het indienen van een Wob-verzoek gesteld mag worden. Het doel van een Wob-verzoek kan immers relevant zijn bij de beoordeling van de vraag of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
De blijkens het proces-verbaal van de zitting door de rechter gestelde vragen getuigen niet van een vooringenomenheid of van een zoektocht naar bevestigende argumenten voor de aanwezigheid van misbruik van recht. De vragen zijn van onderzoekende aard inzake de vraag of er al dan niet sprake kan zijn geweest van het door verweerder gestelde misbruik van recht. Dat de rechter non-verbaal blijk heeft gegeven van vooringenomenheid is niet gebleken. Verzoeker heeft deze stelling, desgevraagd ter zitting, ook niet nader onderbouwd met concrete feiten die dit gevoel objectief bezien rechtvaardigen.
4.4.
Nu verzoeker ook overigens geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond
waarvan kan worden geoordeeld dat de rechter blijk heeft gegeven van partijdigheid dan wel
van vooringenomenheid dan wel dat de vrees van vooringenomenheid objectief
gerechtvaardigd is, zal de rechtbank het wrakingsverzoek afwijzen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. H. Benek af;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan
verzoeker en mr. H. Benek, alsmede aan de voorzitter van de afdeling bestuursrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, mr. J.M. Willems en mr. C.A. de Beaufort als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. B.F. Hammerle,
griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.