ECLI:NL:RBMNE:2015:864

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
383258/ HA RK 14-290
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 6 februari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdend te Lelystad, een beslissing genomen in een wrakingsprocedure. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker tegen mr. M.J.C.M. Manders, die als rechter betrokken was bij een civiele procedure tussen de verzoeker en VvE Woongebouw de Oude Haven. De verzoeker stelde dat er sprake was van objectieve partijdigheid, omdat niet alle belanghebbenden door de rechtbank waren opgeroepen en de rechter had aangegeven zijn beslissing pas in de schriftelijke beschikking te geven.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval waren de door de verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De enkele omstandigheid dat de rechter zijn oordeel pas later zou geven, was niet voldoende om aan te nemen dat er sprake was van partijdigheid.

De rechtbank concludeerde dat de verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 383258/ HA RK 14-290
beslissing van 6 februari 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdend te Lelystad
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 december 2014,
- een schriftelijk verweer van 19 januari 2015 van mr. M.J.C.M. Manders,
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 23 januari 2015 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. Voorts is mr. J.M.S. Salomans verschenen. Mr. M.J.C.M. Manders is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M.J.C.M. Manders als rechter in de behandeling van de zaak tussen [verzoeker] als verzoeker en VvE Woongebouw de Oude Haven (hierna: VvE), geregistreerd onder zaaknummer 3355161 ME VERZ 14-180.
2.2.
Verzoeker heeft objectieve partijdigheid aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft, zakelijk weergegeven, gesteld dat niet alle belanghebbenden overeenkomstig de wet door de rechtbank zijn opgeroepen en dat de rechter heeft gezegd niet ter zitting, maar bij het geven van zijn beschikking, te beslissen op zijn procedurele bezwaren.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft in zijn schriftelijke verweer, zakelijk weergegeven, het navolgende naar voren gebracht. De beslissing dat in de beschikking een oordeel gegeven zal worden op het verweer dat niet alle leden van de vereniging zijn opgeroepen betreft een beslissing die louter procedureel van aard is.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek moet worden getoetst aan de norm van zowel artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn, indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging bevooroordeeld is. Ook kan daarvan sprake zijn, indien bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende (objectief) gerechtvaardigde grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de
rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn
aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke
omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat
een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de partij
bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.4.
In deze zaak is dat niet het geval. De door verzoeker aangevoerde gronden
betreffen geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de genoemde rechter vooringenomen jegens verzoeker zou zijn. De enkele omstandigheid dat de rechter niet ter zitting, maar eerst in de schriftelijke beschikking een oordeel over het verweer van verzoeker wilde geven geeft geen blijk van vooringenomenheid van de rechter. De kantonrechter behield immers de vrijheid om bij die beschikking te oordelen dat alsnog alle leden van de vereniging opgeroepen moeten worden en dat de mondelinge behandeling daartoe heropend dient te worden. Anders dan verzoeker heeft aangevoerd is het niet aan de wrakingskamer om te beslissen of de oproeping van de leden van de vereniging al dan niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden; dit betreft namelijk een inhoudelijke beslissing over een procedureel aspect van de zaak. Het nemen van dergelijke beslissingen is voorbehouden aan de behandelend rechter. Voor dergelijke beslissingen geldt als uitgangspunt dat de (motivering van de) beslissing niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde kan worden gesteld, maar dat daarvoor de weg gevolgd dient te worden van het instellen van een rechtsmiddel tegen die beslissing. Slechts wanneer de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat dit een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter voortvloeit uit een vooringenomenheid jegens de betrokkene, kan dit tot toewijzing van een wrakingsverzoek leiden. Hiervan is echter niet gebleken.
4.5.
Nu verzoeker ook overigens geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond
waarvan kan worden geoordeeld dat de rechter blijk heeft gegeven van partijdigheid dan wel
van vooringenomenheid dan wel dat de vrees van vooringenomenheid objectief
gerechtvaardigd is, zal de rechtbank het wrakingsverzoek afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. M.J.C.M. Manders af;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan
verzoeker en mr. M.J.C.M. Manders, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel recht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, mr. G.L.M. Urbanus en mr. C.A. de Beaufort als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. B.F. Hammerle,
griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.