ECLI:NL:RBMNE:2015:8543

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
16/662108-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens hennepteelt met onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983 en wonende in Utrecht, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking van het medeplegen van hennepteelt, waarbij de verdachte op 5 juni 2014 in Utrecht samen met anderen 339 hennepplanten zou hebben gekweekt of deze voorhanden zou hebben gehad. De verdachte heeft zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. H.K. Jap-a-Joe, en de zitting vond plaats op 27 oktober 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging. De zaak werd gelijktijdig behandeld met die van twee medeverdachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd, omdat er volgens hem onvoldoende wettig bewijs was voor de tenlastelegging. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit, met de stelling dat het dossier niet voldoende bewijs bevatte. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Het bewijs bestond voornamelijk uit de verklaring van een getuige en een dactyloscopisch spoor, maar deze waren niet voldoende betrouwbaar om de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt te bevestigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij het feit had begaan. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/662108-14
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 10 november 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. H.K. Jap-a-Joe, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De zaak van [verdachte] is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaak van medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 16/662107-14) en [medeverdachte 2] (parketnummer 16/662106-14).

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:op 5 juni 2014 in Utrecht samen met anderen 339 hennepplanten heeft gekweekt, dan wel dat hij die planten voorhanden heeft gehad;
Subsidiair:op 5 juni 2014 in Utrecht medeplichtig is geweest bij voornoemd feit door het beschikbaar stellen van het pand.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot vrijspraak van het ten laste gelegde gerekwireerd, nu het dossier naar zijn mening voor dat feit onvoldoende wettig bewijs bevat.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit, omdat – kort gezegd – het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat..
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank voor het ten laste gelegde feit – zowel primair als subsidiair – onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte het feit heeft begaan. De rechtbank zal verdachte vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat het bewijs vrijwel uitsluitend bestaat uit de verklaring van [A] dat verdachte onderhuurder van de woning was en het in de woning aangetroffen dactyloscopisch spoor van verdachte. Het dactyloscopisch spoor is gevonden op een sealbag in de woonkamer, terwijl de hennepkwekerij zich op de zolderverdieping bevond. De verklaring van [A] is onvoldoende betrouwbaar om hieraan doorslaggevend gewicht toe te kennen, reeds voor het bestaan van onderhuur aan verdachte als zodanig, laat staan voor de betrokkenheid bij de hennepteelt in de woning.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.B. Eigeman, voorzitter,
mr. P.J.M. Mol en mr. E. Akkermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op één of meer(dere) tijdstip(pen), op of omstreeks 5 juni 2014 te Utrecht, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 339 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
één of meer onbekend gebleven personen/personen op of omstreeks 5 juni 2014 te Utrecht, althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 339 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 5 juni 2014 te Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht