Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
5.Beslissing
spreekt verdachte daarvan vrij.
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983 en wonende in Utrecht, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft de verdenking van het medeplegen van hennepteelt, waarbij de verdachte op 5 juni 2014 in Utrecht samen met anderen 339 hennepplanten zou hebben gekweekt of deze voorhanden zou hebben gehad. De verdachte heeft zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. H.K. Jap-a-Joe, en de zitting vond plaats op 27 oktober 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging. De zaak werd gelijktijdig behandeld met die van twee medeverdachten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd, omdat er volgens hem onvoldoende wettig bewijs was voor de tenlastelegging. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit, met de stelling dat het dossier niet voldoende bewijs bevatte. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Het bewijs bestond voornamelijk uit de verklaring van een getuige en een dactyloscopisch spoor, maar deze waren niet voldoende betrouwbaar om de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt te bevestigen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij het feit had begaan. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland.